ECLI:NL:RBMAA:2005:AU7672

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-860001-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van ambt door politiebrigadier door aannemen van gift in ruil voor het niet opmaken van proces-verbaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 november 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een brigadier van politie, die beschuldigd werd van het aannemen van een gift van een persoon die een snelheidsovertreding had begaan en wiens rijbevoegdheid was ontzegd. De verdachte, werkzaam bij de Dienst Verkeerspolitie van het Korps Landelijke Politie Diensten, ontving een korting op een vakantiereis in ruil voor het niet opmaken van een proces-verbaal tegen deze persoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn ambtelijke plicht had geschonden door geen proces-verbaal op te maken, wat resulteerde in een schending van het in hem gestelde vertrouwen en misbruik van zijn positie voor persoonlijk voordeel.

De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met inachtneming van de feiten en omstandigheden die tijdens de zitting naar voren kwamen. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van het aannemen van de gift werd gehandhaafd. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door zijn handelen, het vertrouwen van de burger in de overheid ernstig had geschaad. De officier van justitie had een taakstraf van 150 uren geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij ook rekening werd gehouden met de gevolgen die het bewezenverklaarde voor de verdachte had gehad, waaronder een disciplinair ontslag.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op, die binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis moest worden voltooid. Indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren zou verrichten, zou vervangende hechtenis worden toegepast. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, met de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar gemaakt op 16 november 2005.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/860001-05
Datum uitspraak: 16 november 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [adres]
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2004 tot en met 1 september 2004, in Maastricht en/of in Maasbracht en/of in Grathem, althans in Nederland, als brigadier van politie, werkzaam bij de Dienst Verkeerspolitie van het Korps Landelijke Politie Diensten, in elk geval als ambtenaar,
opzettelijk een gift althans een dienst heeft aangenomen van [persoon], bestaande die gift althans die dienst uit het verschaffen van een korting van 615 Euro of daaromtrent op een vakantiereis voor twee personen naar Turkije in de zomer van 2004,
terwijl verdachte wist of redelijkerwijs vermoedde dat die gift althans dienst hem werd gedaan/verleend ten gevolge of naar aanleiding van het door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn toenmalige bediening nalaten van het tegen die [persoon] opmaken van proces-verbaal wegens twee, althans een of meer op 28 maart 2004 door hem, verdachte, geconstateerde, door die [persoon] gepleegde verkeersdelicten (rijden tijdens ontzegging van de rijbevoegdheid en/of snelheidsovertreding);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2004 tot en met 1 september 2004, in Maastricht en/of in Maasbracht en/of in Grathem, althans in Nederland, als brigadier van politie, werkzaam bij de Dienst Verkeerspolitie van het Korps Landelijke Politie Diensten, in elk geval als ambtenaar,
opzettelijk een gift althans een dienst heeft aangenomen van [een persoon], bestaande die gift althans die dienst uit het verschaffen van een korting van 615 Euro of daaromtrent op een vakantiereis voor twee personen naar Turkije in de zomer van 2004, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs vermoedde dat die gift althans dienst hem werd gedaan/verleend ten gevolge of naar aanleiding van het door hem, verdachte, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen in zijn toenmalige bediening nalaten van het tegen die [persoon] opmaken van proces-verbaal wegens twee, althans een of meer op 28 maart 2004 door hem, verdachte, geconstateerde, door die [persoon] gepleegde verkeersdelicten (rijden tijdens ontzegging van de rijbevoegdheid en/of snelheidsovertreding).
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 28 maart 2004 tot en met 12 juli 2004, in Maastricht als brigadier van politie, werkzaam bij de Dienst Verkeerspolitie van het Korps Landelijke Politie Diensten,
opzettelijk een gift heeft aangenomen van [een persoon], bestaande die gift uit het verschaffen van een korting van 615 Euro op een vakantiereis voor twee personen naar Turkije in de zomer van 2004,
terwijl verdachte wist dat die gift hem werd gedaan naar aanleiding van het door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn toenmalige bediening nalaten van het tegen die [persoon] opmaken van proces-verbaal wegens twee op 28 maart 2004 door hem, verdachte, geconstateerde, door die [persoon] gepleegde verkeersdelicten (rijden tijdens ontzegging van de rijbevoegdheid en snelheidsovertreding).
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewezenverklaarde
In verband met deze bewezenverklaring overweegt de rechtbank dat, op grond van het verhandelde ter terechtzitting, bezien in verband met de inhoud van het dossier, het navolgende is komen vast te staan.
Verdachte heeft op 28 maart 2004, in functie, kennis genomen van een snelheidsovertreding door [een persoon]; daarnaast heeft verdachte vastgesteld dat [die persoon] een auto bestuurde, terwijl hem de bevoegdheid daartoe was ontzegd. De snelheidsovertreding was van dien aard dat deze niet meer kon worden aangemerkt als een overtreding in de zin van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften; zij leverde een strafbaar feit op. De rechtbank doet dit oordeel mede steunen op de inhoud van de door de getuige ter terechtzitting afgelegde verklaring. Ook het rijden tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid was, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 juncto 176 van de Wegenverkeerswet 1994, een strafbaar feit.
Daarvan uitgaande rustte, ingevolge het bepaalde in de artikelen 141 juncto 152 van het Wetboek van Strafvordering, op verdachte de verplichting om proces-verbaal op te maken. Van de situatie dat hetgeen door verdachte was verricht of bevonden naar zijn oordeel redelijkerwijs niet van belang kón zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing was immers geen sprake. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door geen proces-verbaal op te maken, in strijd heeft gehandeld met zijn wettelijke plicht.
Daaraan kan niet afdoen dat, zoals zowel door verdachte als door de getuige is verklaard, in de praktijk in bepaalde gevallen naar aanleiding van een door een opsporingsambtenaar geconstateerd strafbaar feit geen proces-verbaal wordt opgemaakt, maar wordt volstaan met een waarschuwing. De rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee doelt op de zogenaamde ‘politiesepots’, onder meer bij bagatelzaken en bij zaken waar de dader onbekend is gebleven.
Deze praktijk berust niet op een wettelijke basis, en kan alleen al daarom niet tot gevolg hebben dat verdachte wordt vrijgesproken van het bestanddeel ‘in strijd met zijn plicht’. Daar komt bij dat de beide door verdachte geconstateerde strafbare feiten zich – alleen al gelet op hun ernst - zonder twijfel niet leenden voor een zogenaamd ‘politiesepot’.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als primair:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is nagelaten.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf dient te worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt, ten nadele van verdachte, in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft als ambtenaar, in de hoedanigheid van brigadier van de verkeerspolitie van het Korps Landelijke Politie Diensten, een gift aangenomen, bestaande uit een korting op een vakantiereis. Verdachte heeft daardoor het in hem gestelde vertrouwen beschaamd en zijn positie misbruikt voor persoonlijk voordeel. Het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen, is hierdoor in ernstige mate geschaad. De burger moet er immers op kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen, conform de wet en het vastgestelde beleid. Anderzijds moet de overheid kunnen vertrouwen op de loyaliteit, betrouwbaarheid en integriteit van de eigen ambtenaren.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank ten voordele van verdachte acht geslagen op de consequenties die het bewezenverklaarde voor verdachte reeds heeft gehad, te weten een disciplinair ontslag, met alle gevolgen van dien.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 363 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, voor de duur van 150 uren;
- verstaat dat deze taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. R. Niessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2005, zijnde mr. R. Niessen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.