RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005582-04
Datum uitspraak: 9 november 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van 19 april 2005, 3 juni 2005 en 26 oktober 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2004 in de gemeente Heerlen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, op het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2004 in de gemeente Heerlen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal, op het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2004 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, op het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2004 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, op het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 5 augustus 2004 in de gemeente Heerlen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen op het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 5 augustus 2004 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eenmaal op het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Bewijsoverweging
In verband met de bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” overweegt de rechtbank dat, op grond van het verhandelde ter terechtzitting, bezien in verband met de inhoud van het dossier, is vast komen te staan dat in de nacht van 5 augustus 2004 zich het navolgende heeft afgespeeld:
Verdachte, die zich ter observatie van het gedrag van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] had begeven naar het café waar zij werkte, zag dat zij zich vanuit het café naar haar woning begaf in gezelschap van een man, het latere slachtoffer [slachtoffer 1]. Verdachte reed eveneens naar de woning van [slachtoffer 2] en heeft daar enige tijd onder het openstaande raam gestaan. Hij hoorde zijn ex-vriendin praten met (onder meer) [slachtoffer 1]. Uiteindelijk hoorde hij dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar bed zouden gaan. Onmiddellijk daarna heeft verdachte geprobeerd in gesprek te raken met [slachtoffer 2], door naar haar te telefoneren en door aan te bellen bij haar woning. Toen dit geen reactie opleverde, heeft verdachte het raampje in de voordeur van [slachtoffer 2]s woning stukgeslagen. Hij heeft dat gedaan met een aan hem toebehorende revolver, die hij op dat moment bij zich droeg. Verdachte heeft vóór de voordeur zijn schoenen uitgedaan en is ‘op kousenvoeten’ naar boven gelopen, wetend waar de slaapkamer zich bevond in de woning. Toen verdachte in de deuropening van de slaapkamer stond, zag hij [slachtoffer 1], die op hem toeliep. Onmiddellijk daarop heeft verdachte geschoten in de richting van [slachtoffer 1], daarbij richtend op de borststreek. Verdachte heeft [slachtoffer 1] daarbij verwond in de linkerarm. Toen bleek dat [slachtoffer 1] zijn weg vervolgde heeft verdachte nogmaals geschoten in de richting van [slachtoffer 1]; dit tweede schot heeft [slachtoffer 1] in de borstkas getroffen en heeft daar verwondingen veroorzaakt in en rond het hart, waaraan [slachtoffer 1] is overleden. Nadat [slachtoffer 1] was gevallen, heeft verdachte zich niet bekommerd om het slachtoffer, dat op dat moment nog leefde, maar heeft hij zijn aandacht volledig gericht op [slachtoffer 2], die zich op dat moment op het bed in de slaapkamer bevond. Hij is op haar toegelopen en heeft een tweetal schoten in haar richting afgevuurd, één daarvan op korte afstand, dichtbij haar hoofd. De desbetreffende kogel heeft [slachtoffer 2] getroffen in het hoofd, zonder echter in de schedel door te dringen.
Verdachte heeft in de woning van [slachtoffer 2] – aldus – vier schoten gelost. Hij heeft dat gedaan met een revolver die uitsluitend geschikt is voor ‘single action’-bedrijf. Dat wil zeggen dat verdachte vier maal, voorafgaand aan het schieten door middel van het overhalen van de trekker, als afzonderlijke handeling de haan van het pistool heeft moeten spannen. Niet vast is komen te staan wanneer verdachte voor de eerste maal de haan heeft gespannen. Niet uit te sluiten valt dat dat geruime tijd vóór het eerste schot is geweest. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten (maar staat dus anderzijds allerminst vast) dat het eerste schot in de richting van [slachtoffer 1] is afgevuurd onder invloed van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Nadat verdachte het eerste schot had gelost, had verdachte kunnen besluiten om zijn wapen verder niet meer te gebruiken. Hij heeft echter tot driemaal toe zijn wapen wederom schietklaar gemaakt door het opnieuw doorspannen van de haan, waarna een volgend schot kon worden afgevuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door het telkens opnieuw spannen van de haan van het pistool getoond, zich bewust te zijn van de betekenis van de desbetreffende handeling en de (mogelijke) gevolgen van het daarop volgende schot. Ook al was de tijd kort, verdachte had op deze momenten tijd en gelegenheid zich te beraden en te overleggen omtrent zijn besluit nogmaals te schieten en de gevolgen daarvan te overzien.
Daarbij is met name tussen het tweede en het derde schot relatief geruime tijd verstreken: de tijd die verdachte nodig had om zijn aandacht te richten op [slachtoffer 2] en om zich vanuit een positie bij het deurgat te bewegen in de richting van het bed.
Om deze reden acht de rechtbank de tenlastegelegde feiten in de primaire variant, te weten “moord” bewezen.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 1 primair:
moord;
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot moord.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte zijn door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en J.C. Zwemstra, psychiater, onderzoeken omtrent de persoon van verdachte ingesteld. Van die onderzoeken hebben genoemde psycholoog en psychiater ieder een rapport, gedateerd 13 oktober 2005 respectievelijk 12 oktober 2005, opgemaakt.
Het rapport van de psycholoog vermeldt -zakelijk weergegeven- dat bij betrokkene sprake is van zwakbegaafdheid in combinatie met afhankelijke persoonlijkheidstrekken, welke zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed. Door zijn beperkte intellectuele vermogen is betrokkene een man met veel behoefte aan veiligheid, structuur en duidelijkheid. Hij had reeds spanningen omdat deze factoren hem ontbraken in de relatie. Daarnaast was hij jaloers omdat zij (seksuele) contacten met anderen onderhield. Toen hij haar opwachtte na haar werk en zij naar buiten kwam met een andere man negeerde ze betrokkene hetgeen zijn boosheid verder opstuwde.
De psycholoog beschouwt betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De psychiater schrijft in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat betrokkene op een kinderlijke, onrijpe, afhankelijke en vermijdende manier in het leven staat, waarschijnlijk sterk samenhangend met zijn uitgesproken zwakbegaafdheid. Conflicten in de relatie leidden tot een relatiedynamiek die uiteindelijk culmineerde in het delict. De psychiater concludeert dat verdachte een cognitief beperkte, eenvoudige, afhankelijke man is met narcistische kwetsbaarheden, welk persoonlijkheidsprofiel op scherp werd gezet door de dreigende relatiebreuk. Hij concludeert tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 primair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft betoogd dat hij dit een te zware eis vindt.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard in verhouding tot andere strafbare feiten, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In dat verband is van belang dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met het belang van een juiste normhandhaving, met het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde, met de grote gevolgen daarvan voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] en voor het slachtoffer en met de maatschappelijke onrust die van het bewezen verklaarde het gevolg is.
De rechtbank overweegt in verband met het bewezen verklaarde onder 1 in het bijzonder als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is op brute wijze het leven ontnomen. Dat is gebeurd in de context van de relatieproblemen tussen verdachte en [slachtoffer 2]. Verdachte voelde reeds enige tijd dat de relatie tussen hem en [slachtoffer 2] onder druk stond. Hij kon deze situatie, mede door zijn zwakbegaafde intelligentieniveau, niet in de juiste banen leiden. [slachtoffer 1] stond echter geheel buiten deze relatieproblemen.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde is begaan Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [nabestaande slachtoffer 1] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 11.799,11 en nu aan de verdachte onder meer ter zake van dat feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten:
200410561849 2 1 stuk munitie, grijs, 1 doosje Sinuxid .22 long rifle;
200410561849 3 1 stuk munitie, patroon;
200410561849 4 1 zwart wapen, EAGLEBRAND, Airsportsgun zonder houder
opschrift eaglebrand;
200410561849 5 1 stuk munitie, projectiel;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 11.799,11 (zegge: ELFDUIZENDZEVENHONDERDNEGENENNEGENTIG euro en ELF eurocent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [nabestaande slchtoffer 1]F.J.Chr. Hendriks in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 11.799,11 (zegge: ELFDUIZENDZEVENHONDERDNEGENENENGENTIG euro en ELF eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 193 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] voormeld bedrag van € 11.799,11 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 11.799,11, heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. W.J.J. Beurskens en mr. J. Schwillens, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2005, zijnde mr. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.