RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 04 / 1853 WET HEM
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Gulpen-Wittem,
gevestigd te Gulpen, eiser,
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat -SenterNovem-,
gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Datum bestreden besluit: 17 september 2004
Kenmerk: JZ/NBW_04/040348/BNE
Behandeling ter zitting: 11 oktober 2005
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 17 september 2004 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 8 juli 2004 (verzonden: 9 juli 2004) tegen een door verweerder genomen besluit van 1 juli 2004 ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 oktober 2004 heeft eiser tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 11 oktober 2005, alwaar eiser is verschenen bij gemachtigden dhr. Drs. W.J.H. Dumoulin en dhr. Drs. J.A.C. Desmares. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mw. mr. S. van Heukelom-Verhage en mr. M. Dekker
Eiser heeft op 1 april 2004 bij verweerder een aanvraag ingediend, strekkende tot toekenning van subsidie in het kader van de Tijdelijke regeling eenmalige uitkering bestrijding regionale wateroverlast (hierna: de Regeling) ten behoeve van “Afkoppelproject Valkenburgerwerg Wijlre “.
Bij schrijven van 8 april 2004 van Senter is aan eiser medegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen omdat een aantal essentiële gegevens ontbreekt. Het gaat daarbij om documenten waaruit blijkt hoeveel de aanvrager, medeaanvragers en eventueel derden zelf bijdragen, begroting en meerjarenbegroting.
Van de zijde van eiser is op (eveneens) 8 april 2004 telefonisch contact opgenomen met Senter. Vervolgens zijn namens eiser bij schrijven van 15 april 2004 (verzonden: 16 april 2004) aan Senter de documenten inzake ”vaststelling gemeentelijk rioleringsplan Gulpen-Wittem 2001-2005” raadsvoorstel en- besluit, alsmede samenvatting gemeentelijk rioleringsplan Gulpen-Wittem toegezonden.
Namens verweerder is bij schrijven van 21 april 2004 aan eiser bericht dat op 19 april 2004 de aanvullende gegevens voor subsidie uit de Regeling zijn ontvangen en dat daarmee de aanvraag compleet is en in behandeling zal worden genomen.
Bij besluit in primo van 1 juli 2004 heeft verweerder meergenoemde aanvraag voor subsidie afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat op grond van artikel 8, eerste lid, van de Regeling het beschikbare budget ad € 97 miljoen verdeeld wordt in volgorde van ontvangst van de aanvragen die aan de wettelijke vereisten voldoen. Door toezegging van subsidies aan aanvragen die eerder (compleet) zijn ontvangen dan de aanvraag van eiser is het subsidieplafond bereikt.
Bij brief van 8 juli 2004 (verzonden: 9 juli 2004) heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de aanvraag van 1 april 2004 wel compleet is geweest wat bescheiden en informatie betreft. Ten aanzien van de nagezonden bescheiden stelt eiser zich op het standpunt dat deze niet essentieel zijn en niet mogen worden aangemerkt als wettelijke vereisten.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om op 2 september 2004 op het bezwaar te worden gehoord. Van deze gelegenheid is namens eiser gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat het beschikbare beperkte budget was uitgeput door aanvragen die eerder compleet zijn ingediend. Om die reden is eisers aanvraag dan ook afgewezen.
Eiser kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe heeft hij het navolgende aangevoerd.
1. Het besluit is onbevoegd genomen, aangezien ingevolge artikel 8 van de Regeling de Minister bevoegd is te beslissen op aanvragen;
2. Het besluit in primo is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag, namelijk op artikel 8, eerste lid, van de Regeling juncto artikel 4:21, tweede lid, van de Awb;
3. Eiser is van mening dat de nagezonden bescheiden niet essentieel zijn en niet mogen worden aangemerkt als wettelijke vereisten;
4. Tenslotte stelt eiser dat artikel 4:5 van de Awb geen enkele basis biedt om de datum van aanvulling van gegevens als datum van indiening van de aanvraag aan te merken. Eiser is van mening dat voor zover artikel 8, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat bij toepassing van artikel 4:5 van de Awb de datum waarop de aanvraag is aangevuld geldt als datum van ontvangst dit onverbindend is c.q. buiten toepassing dient te worden gelaten.
Verweerder heeft uitvoerig gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ten aanzien van de bevoegdheid
Namens eiser is aangevoerd dat het besluit onbevoegd is genomen aangezien in artikel 8 van de Regeling is bepaald dat de Minister bevoegd is te beslissen op aanvragen.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 8 van de Regeling is ondermeer aangegeven dat door de Minister op de aanvragen wordt beslist.
Uit artikel 1 van het Besluit mandaat en machtiging Senter blijkt dat de Minister aan de algemeen directeur van Senter Novem mandaat heeft verleend om namens de Minister besluiten te nemen in het kader van de uitvoering van de Regeling.
Op grond van artikel 2 van voornoemd Besluit is de algemeen directeur tevens gemandateerd om besluiten op bezwaarschriften te nemen.
Voorts is in artikel 1 en 2 van het mandaatbesluit bepaald dat de algemeen directeur, met inachtneming van artikel 10:9 van de Awb, kan ondermandateren aan een of meer onder hem ressorterende functionarissen.
Bij gebruikmaking van die bevoegdheid dient met inachtneming van artikel 10:3 van de Awb en artikel 2, tweede lid, van het mandaatbesluit worden gewaarborgd dat de persoon die het besluit in primo heeft genomen niet ook de beslissing op bezwaar (in mandaat) neemt.
In casu is conform het vorenstaande beslist ten aanzien van het primaire besluit en het thans bestreden besluit op bezwaar. Eisers grief dienaangaande treft derhalve geen doel.
In artikel 2, eerste lid, van de Regeling, is bepaald dat waterschappen en gemeenten een eenmalige specifieke uitkering kunnen verkrijgen als tegemoetkoming in de kosten van een uitvoeringsplan ter bestrijding van regionale wateroverlast.
Een dergelijk plan dient te voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 2, tweede lid, onder a tot en met h van de Regeling.
Ingevolge artikel 4:21, derde lid, van de Awb is titel 4.2 van de Awb inzake subsidies niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in de verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. De Regeling voorziet uitsluitend in het verstrekken van uitkeringen aan waterschappen en gemeenten. Titel 4.2 van de Awb is gelet hierop in dit geval niet van toepassing. In zijn verweerschrift heeft verweerder echter terecht gesteld dat dit niet meebrengt dat geen regels kunnen worden gesteld omtrent de hoogte van het totaal beschikbare bedrag en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag. In dit geval is in de Regeling een subsidieplafond opgenomen en worden aanvragen afgewezen voor zover door verstrekking van de uitkering het subsidieplafond zou worden overschreden. Aldus is aangesloten bij artikel 4: 25 van de Awb. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat, nu artikel 4:25 van de Awb niet rechtstreeks van toepassing is, een met het bepaalde in dit artikel overeenkomende regeling niet in de Regeling had mogen worden opgenomen.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling bedraagt het totaal beschikbare bedrag aan te verlenen uitkeringen € 97 miljoen (subsidieplafond). In het derde lid is bepaald dat op de aanvragen in volgorde wordt beslist.
In de toelichting omtrent de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag is onder meer vermeld dat aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst en het beschikbare bedrag wordt verdeeld volgens het criterium die het eerst komt, die het eerst maalt.
In artikel 5 van de Regeling is bepaald dat de aanvraag voor een uitkering door een waterschap dan wel een gemeente wordt ingediend bij de uitvoeringsorganisatie met behulp van een door de Minister vastgesteld aanvraagformulier.
Op grond van het derde lid, dient de aanvraag vergezeld te gaan van:
a. het uitvoeringsplan, opgesteld met behulp van het door de Minister vastgestelde formulier;
b. het projectplan of de projectplannen waarop het uitvoeringsplan betrekking heeft;
c. per project de begroting (uitgesplitst naar hoofdposten);
d. een afschrift van de adviesaanvraag, bedoeld in artikel 6, eerste lid;
e. een overzicht van de financierende partijen die de begroting dekken.
Ingevolge het vierde lid dienen per project te worden aangegeven:
a. de projectnaam en de projectlocatie;
b. de beoogde start- en einddatum;
c. de beoogde doelstelling (ten aanzien van de bestrijding van regionale wateroverlast en andere doelstellingen);
d. een specificatie van de begrote kosten, indien van toepassing dient het onderdeel bestrijding van regionale wateroverlast naast overige doelstellingen uitgesplitst te worden;
e. de financiële bijdragen voor het project die op grond van een andere regeling zijn aangevraagd of toegekend en die nodig zijn voor uitvoering van de projecten;
f. een overzicht van de voor de uitvoering van het project benodigde besluiten die reeds zijn verkregen, dan wel, indien deze nog niet zijn verkregen, de ingediende aanvragen, dan wel de nog in te dienen aanvragen daartoe;
g. een overzicht van de voor de uitvoering van de projecten verworven, dan wel nog te verwerven gronden;
h. een specificatie van de begrote kosten volgens het kasritme ven het uitvoeringsplan.
In artikel 6 van de Regeling is bepaald dat degene die in aanmerking wil komen voor een uitkering tegelijk met de aanvraag voor een uitkering advies vraagt aan de provincie op wiens grondgebied de in het uitvoeringsplan opgenomen projecten zijn gelegen.
Ingevolge artikel 7 van de Regeling betrekt de Minister het advies van de provincie bij de beoordeling van de aanvraag. Voorts bevat voornoemd artikel de gronden op basis waarop de uitkering wordt geweigerd.
Artikel 8 van de Regeling bepaalt dat de Minister op de aanvragen op volgorde van binnenkomst beslist, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de datum waarop de aanvraag is aangevuld geldt als datum van ontvangst.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het door verweerder gehanteerde verdelingscriterium, waarbij toekenning van het beschikbare budget geschiedt op volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag, in het onderhavige geval als onredelijk moet worden aangemerkt.
Eisers grief dat artikel 8, eerste lid, van de Regeling, voor zover daarbij is bepaald dat bij toepassing van artikel 4:5 van de Awb de datum waarop de aanvraag is aangevuld geldt als datum van ontvangst, onverbindend c.q. buiten toepassing dient te worden gelaten, faalt derhalve.
Niet in geding is dat op 19 april 2004, de datum waarop eisers de aanvraag hebben aangevuld, het totale beschikbare bedrag reeds volledig was verdeeld.
Het onderhavige geding spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat sprake was van een onvolledige aanvraag.
Namens eisers is betoogd dat de nagezonden bescheiden niet essentieel zijn en niet mogen worden aangemerkt als wettelijke vereisten.
Zoals hiervoor is vermeld wordt in artikel 5 van de Regeling aangegeven welke gegevens vergezeld dienen te gaan bij het door de Minister vastgestelde aanvraagformulier.
In zijn verweerschrift en pleitnota heeft verweerder uitvoerig aangegeven dat het voor de Staatssecretaris niet mogelijk was om zonder de aanvullende informatie vast te stellen of de eigen bijdrage van het waterschap in voldoende mate was gegarandeerd. Het Gemeentelijk Rioleringsplan waarop eiser zich heeft beroepen was evenmin bij de aanvraag van 1 april 2004 gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het hier voor de beoordeling essentiële gegevens betrof. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag en heeft daarom toepassing kunnen geven aan artikel 4:5 van de Awb.
Nu op de datum (19 april 2004) waarop de aanvraag is aangevuld het beschikbare budget reeds was uitgeput heeft verweerder dan ook terecht en op goede gronden geweigerd eisers de gevraagde subsidie te verlenen.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eiser voor ongegrond moet worden gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2005 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J. Devoi w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 8 november 2005
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.