RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/101105-04
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 juni 2004, in de gemeente Beek, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg, de Schimmerterweg en/of de parkeerplaats van café [X], gelegen aan en/of behorende tot die Schimmerterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,welke gedraging(en) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend was (waren) en hieruit heeft (hebben) bestaan, dat hij, verdachte, rijdende met zijn fiets op de parkeerplaats van het café [X] de rijbaan van die Schimmerterweg is opgereden, zulks op het moment dat een over die Schimmerterweg rijdende bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) tot op korte afstand was genaderd althans zich op korte afstand van hem, verdachte, bevond en/of de doorgang voor de bestuurder van dat motorrijtuig (motorfiets) heeft versperd en/of heeft belemmerd, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, fiets en de bestuurder (genaamd [slachtoffer]) van dat motorrijtuig (motorfiets) en/of dat motorrijtuig (motorfiets), waardoor althans mede waardoor (vervolgens) de bestuurder van dat motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2004, in de gemeente Beek, als bestuurder van een fiets, daarmee rijdende over de weg, de Schimmerterweg en/of de parkeerplaats van café [X], gelegen aan en/of behorende tot die Schimmerterweg, zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze die Schimmerterweg is opgereden, zulks op het moment dat een over die Schimmerterweg rijdend motorrijtuig (motorfiets) tot op korte afstand was genaderd althans zich op korte afstand van hem, verdachte, bevond, en/of dat laatstgenoemde motorrijtuig (motorfiets) niet heeft laten voorgaan, dat/waardoor hij, verdachte, in botsing althans aanrijding is gekomen met dat motorrijtuig (motorfiets), door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 juni 2004 in de gemeente Beek, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg, de Schimmerterweg en de parkeerplaats van café [X], gelegen aan die Schimmerterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], werd gedood, welke gedraging aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was en hieruit heeft bestaan, dat hij, verdachte, rijdende met zijn fiets op de parkeerplaats van het café [X], de rijbaan van die Schimmerterweg is opgereden, zulks op het moment dat een over die Schimmerterweg rijdende bestuurder van een motorrijtuig, een motorfiets, tot op korte afstand was genaderd en de doorgang voor de bestuurder van dat motorrijtuig, een motorfiets, heeft versperd, waardoor een botsing is ontstaan tussen zijn, verdachtes, fiets en de bestuurder, genaamd [slachtoffer], van dat motorrijtuig, een motorfiets, en dat motorrijtuig, een motorfiets, waardoor de bestuurder van dat motorrijtuig, een motorfiets, ten val is gekomen.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit welk moeten worden gekwalificeerd als volgt.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden van het bestanddeel roekeloosheid. Met betrekking tot een bewezenverklaring van de aanmerkelijke onvoorzichtigheid refereert hij zich aan het oordeel van de Rechtbank. De raadsman heeft verzocht -krachtens artikel 9a van het wetboek van Strafrecht- te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank is van oordeel dat in casu kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf, van na te melden duur. De rechtbank acht daartoe redengevend dat verdachte er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven zelf zeer geraakt te zijn door de ernstige gevolgen van het ongeval. Zo heeft verdachte verklaard dat hij nog dagelijks aan het ongeval, dat op 15 juni van het vorig jaar heeft plaatsgevonden, terugdenkt en dat hij sedertdien als verkeersdeelnemer nog voorzichtiger optreedt dan voorheen. Daar komt bij dat verdachte niet eerder met justitie en/of politie in aanraking is geweest, ook niet wegens overtreding van de bepalingen van de Wegenverkeerswet. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de kans op recidive zo gering, dat zij geen aanleiding ziet verdachte ter zake van het onderhavige strafbare feit tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van NEGENTIG UREN;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van VIJFENVEERTIG DAGEN zal worden toegepast.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2005.