RECHTBANK ‘s-Hertogenbosch, zittinghoudende te MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 399 WAZ
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[A],
wonende te Eindhoven, eiseres,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Eindhoven),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 30 januari 2004
Kenmerk: B&B/F/2003.66.455
Behandeling ter zitting: 27 juli 2005
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 30 januari 2004 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 26 juli 2003 tegen een door verweerder ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) genomen besluit van 18 juni 2003, ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is door eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt bij schrijven van 1 maart 2004. Verweerder heeft voornoemd bezwaarschrift ontvangen op 20 maart 2004 en bij schrijven van 26 mei 2004 doorgezonden naar deze rechtbank met het verzoek het bezwaarschrift als beroepschrift te behandelen.
Bij brief van 24 juni 2004 heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, de rechtbank medegedeeld voortaan als gemachtigde van eiseres te zullen optreden.
Bij brief van 30 juni 2005 zijn namens eiseres de gronden van het beroep nader aangevuld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan (de gemachtigde van) eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Bij brief van 11 augustus 2004 heeft verweerder de rechtbank nog een nadere reactie doen toekomen.
Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van deze rechtbank op 27 juli 2005, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als zelfstandig ondernemer in winkels met antiek, interieur- en cadeauartikelen voor gemiddeld 44 uur per week. Door klachten die zijn opgetreden nadat eiseres bij een verkeersongeval was betrokken, heeft eiseres voornoemde bedrijfsactiviteiten beëindigd per 1 november 2002. Zij heeft vervolgens bij verweerder een aanvraag ingediend tot toekenning van een uitkering ingevolge de WAZ. Daarbij heeft zij zelf aangegeven sedert 5 april 2002 arbeidsongeschikt te zijn.
In het kader van de vaststelling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 3 februari 2003 is zij opgeroepen voor het spreekuur van de verzekeringsarts I.C.M. Out op 1 mei 2003.
Deze verzekeringsarts heeft op basis van een onderzoek van eiseres, en mede aan de hand van de door eiseres ingevulde vragenlijst, vastgesteld dat er sprake is van klachten die haar functionele mogelijkheden beperken. De benutbare mogelijkheden van eiseres tot het verkochten van arbeid zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De arbeidsdeskundige J.S. Wijbenga heeft in de rapportage van 12 juni 2003 aangegeven dat met inachtneming van de vastgestelde mogelijkheden nog voldoende functies voor eiseres beschikbaar zijn. Gelet op het maatmaninkomen enerzijds en de resterende verdiencapaciteit anderzijds is het loonverlies vast te stellen op nihil. Dit resulteert in een arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 25%.
Bij het primaire besluit van 18 juni 2003 heeft verweerder geweigerd eiseres na ommekomst van de wettelijke voorgeschreven wachttijd van 52 weken per 3 februari 2003 een WAZ-uitkering toe te kennen, op de grond dat eiseres voor minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Tegen dit besluit is door eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij is aangevoerd dat een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25% volgens de artsen niet mogelijk is. Eiseres acht zich niet in staat loonvormende arbeid te verrichten. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar bezwaar diverse medische gegevens overgelegd.
Eiseres is door verweerder op 25 november 2003 gehoord naar aanleiding van haar bezwaar.
Daarop heeft de bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke in de rapportage van 5 januari 2004 aangegeven dat de primaire verzekeringsarts met alle klachten van eiseres rekening heeft gehouden en dat de beperkingen door deze arts correct en volledig in de FML zijn weergegeven.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt verweerders standpunt ten grondslag dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd. Eiseres wordt in staat geacht de haar als passend voorgehouden functies te verrichten.
In beroep heeft eiseres aangevoerd, dat zij niet begrijpt hoe verweerder tot zijn standpunt is kunnen komen dat zij in staat is om loonvormende arbeid te verrichten. Eiseres heeft in dat kader haar (pijn)klachten aan haar rug, nek en rechterhand benadrukt, waarvoor zij nog steeds wordt behandeld. Haar moeder, die al 25 jaar in Engeland woont, is naar Nederland gekomen om eiseres te helpen. Eiseres heeft al haar hobby’s opgegeven. Zij heeft een brief van 24 november 2003 van dr. E.J.T. Matser, neuropsycholoog / gz-psycholoog overgelegd. In de brief van de gemachtigde van eiseres van 30 juni 2005 is voorts verwezen naar een bij die brief gevoegd schrijven van anesthesioloog dr. S.R. Joshi van 3 november 2004 waaruit volgens de gemachtigde van eiseres, voor zover hier van belang, naar voren komt dat de rug- en nekklachten te verklaren zijn. Namens eiseres is voorts aangevoerd dat gelet op de reeds overgelegde medische informatie van dr. Matser ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren en fijnmotorisch handelen. Verder heeft eiseres erop gewezen dat, hoewel het hand- en vingergebruik in de FML als normaal wordt weergegeven, de verzekeringsarts wel degelijk beperkingen op dat punt heeft aangegeven (geen grote en langdurige krachtsinspanningen en geen repetitieve bewegingen met de rechterhand). Nu ten aanzien van dat item een normale waarde is genoteerd met beperkingen heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd waarom de voorgehouden functies voor eiseres geschikt geacht worden. Daarbij is opgemerkt dat de functies caissière, productiemedewerker industrie, productiemedewerker textiel en chauffeur bijzonder vervoer een bijzondere belasting kennen ten aanzien in het hand- en vingergebruik. Voorts is eiseres niet in staat de functie chauffeur bijzonder vervoer te verrichten omdat zij nauwelijks in staat is tot autorijden in verband met haar nek- en rugklachten. Zij stelt tot slot evenmin in staat te zijn tempex boxen te hanteren, omdat zij nauwelijks kracht heeft in haar rechterhand.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd eiseres met ingang van 3 februari 2003 niet in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WAZ.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat eerst dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 2 van de WAZ, indien betrokkene, kort gezegd, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen.
Bedoelde personen worden in de praktijk aangeduid met het begrip maatman.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wet-geving, en zo ja in welke mate, zijn dus in het bijzonder de volgende factoren van belang:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre de betrokkene als gevolg daarvan buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Voorts dient in het oog te worden gehouden dat voorwaarde voor het recht op uitkering is dat het verlies aan verdienvermogen in vergelijking met de maatman ten minste 25% bedraagt voor de WAZ.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het begrip “belastbaarheid” is daarbij vervangen door “functionele mogelijkheden”. Deze mogelijkheden worden weergegeven in de FML. De rechtbank stelt, evenals de Centrale Raad van Beroep, voorop dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAO, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-heidswetten (vgl. Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO).
De rechtbank is van oordeel dat de voorhanden medische gegevens, namelijk de bevindingen van voormelde verzekeringsartsen, bezien in onderling verband en samenhang met de overige in het dossier aanwezige medische gedingstukken, onvoldoende steun kunnen bieden voor het oordeel dat de functionele mogelijkheden van eiseres op de datum hier in geding niet correct zouden zijn vastgesteld. Weliswaar is door eiseres aangevoerd, dat zij als gevolg van haar klachten niet in staat zou zijn loonvormende arbeid te verrichten, maar voor een dermate verstrekkende conclusie ziet de rechtbank de voorhanden medische gedingstukken geen steun bieden. De door eiseres in beroep overgelegde medische informatie afkomstig van de neuropsycholoog Matser kan net zo min een ander licht op de zaak werpen als het door de gemachtigde in het geding gebrachte schrijven van de anesthesioloog Joshi. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet dat de (bezwaar)verzekeringsartsen eiseres ten onrechte in staat hebben geacht arbeid te verrichten waarbij in voldoende mate met haar functionele mogelijkheden rekening wordt gehouden. In verband hiermee wijst de rechtbank nog op het schrijven van 20 juli 2004 van de bezwaarverzekeringsarts K.L. Tetelepta-Tan, die daarin motiveert dat met de milde/ lichte cognitieve stoornissen waarvan dr. Matser gewag maakt, reeds in voldoende mate rekening is gehouden bij het opstellen van de FML van 1 mei 2003 terwijl het beeld dat dr. Joshi op 3 november 2004 beschrijft, nota bene 21 maanden na de datum in geding, in wezen geen ander beeld is dan dat waarop de verzekeringsartsen van verweerder hun conclusies hebben gebaseerd.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de hier in geding zijnde arbeidsongeschiktheids-beoordeling moet eerst worden vastgesteld, dat tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat het maatmanloon van eiseres € 0,01 per uur bedraagt. Een vergelijking van de mediane loonwaarde van de aan eiseres voorgehouden functies met dit bescheiden maatmanloon leidt dan vanzelfsprekend niet tot enig (relevant) loonverlies. De verleiding is vervolgens groot om verdere exercities achterwege te laten, omdat het bij deze stand van zaken, hoe ook gerekend en/of geredeneerd, per de datum in geding, 3 februari 2003, niet voor de hand ligt te verwachten dat de in het kader van de thans van toepassing zijnde WAZ geldende drempel van 25% zal worden bereikt. Niettemin zal de rechtbank die verleiding moeten weerstaan, omdat eiseres met kracht van argumenten heeft betwist, dat de door verweerder aan de schatting ten grondslag gelegde functies in overeenstemming zijn te achten met haar belastbaarheid. Wanneer die klacht succes heeft, zal verweerder immers alsnog moeten bezien of er voldoende andere functies aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd, die wel in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres. Slaagt verweerder daar niet in, dan moet worden geoordeeld dat er voor eiseres onvoldoende functies op de vrije arbeidsmarkt in Nederland zijn te duiden. Voor eiseres zou dat vervolgens, vooralsnog in louter theoretische zin, ertoe kunnen leiden dat zij toch volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Veel meer dan een Pyrrusoverwinning zou zij daar overigens niet mee binnenhalen: de WAZ-uitkering pleegt immers te worden berekend naar de grondslag van hetgeen eiseres in het boekjaar, onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van haar arbeidsongeschiktheid als zelfstandige gemiddeld per dag aan winst heeft genoten dan wel, indien dit leidt tot een hoger bedrag, hetgeen zij in de vijf boekjaren onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van haar arbeidsongeschiktheid gemiddeld per dag aan winst heeft genoten. Hoe dit ook zij, de hoogte van het niet ter discussie staande maatmanuurloon doet niet bepaald vermoeden dat het alsdan om een substantieel bedrag zal gaan.
Bij beantwoording van de zich in het kader van het realiteitsgehalte van de schatting aandienende vraag, of aan eiseres voldoende gangbare functies kunnen worden geduid, vormt artikel 9, aanhef en onder a, van het te dezen van toepassing zijnde, tot 1 oktober 2004 geldende Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten het toetsingskader. Derhalve dient bij bepaling van hetgeen eiseres nog met arbeid kan verdienen, in aanmerking te worden genomen, die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee zij per uur het meest kan verdienen, waarbij deze arbeid nader dient te worden omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies waarmee het hoogste inkomen per uur kan worden verworven, welke functies bovendien tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen dienen te vertegenwoordigen.
In dat verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat de verzekeringsarts in de (kritische) FML in rubriek IV (dynamische handelingen) onder punt 3 (hand- en vinger-gebruik) als volgt heeft toegelicht: “geen grote en langdurige krachtsinspanningen en geen repetitieve bewegingen met de rechterhand”. Voorts stelt de rechtbank vast, dat de functiebeschrijvingen van de door verweerder voorgehouden functies “kassamedewerker, caissière” (sbc-code 317030) en “productiemedewerker industrie” (sbc-code 11180) een bijzondere belasting vermelden ten aanzien van het aspect repetitieve handelingen (item 26). Daarvan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze functies niet in redelijk-heid aan eiseres kon voorhouden, althans niet, wat in casu wél is gebeurd, zonder nader te motiveren of en in hoeverre eiseres in staat is die repetitieve handelingen te verrichten.
Voorts moet worden vastgesteld dat ook twee van de drie deelfuncties binnen de als passend voorgehouden functie productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) gewag maken van een bijzondere belasting ten aanzien van het aspect repetitieve handelingen (item 26). Ook deze deelfuncties heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet, althans niet zonder nadere motivering aan eiseres kunnen voorhouden. Hierdoor resteert binnen de functie “productiemedewerker textiel, geen kleding” slechts de deelfunctie “coupeuse”. Deze functie vertegenwoordigt te weinig arbeidsplaatsen (vier!) om een schatting op te kunnen stoelen.
Ten aanzien van de namens eiseres naar voren gebrachte grieven betreffende de functie “chauffeur bijzonder vervoer” (sbc-code 282101) overweegt de rechtbank, dat deze functie blijkens de functiebeschrijvingen van de deelfuncties géén bijzondere belasting kent ten aanzien van het aspect repetitieve handelingen. Nu eiseres voor het overige niet beperkt geacht is in het hand- en vingergebruik is de rechtbank van oordeel dat deze functie op dat punt geen overschrijdingen bevat. Ook ten aanzien van de overige naar voren gebrachte aspecten heeft de rechtbank geen overschrijdingen binnen deze functie geconstateerd, zodat deze functie niet ten onrechte als passend aan eiseres is voorgehouden.
De rechtbank stelt verder vast dat ten aanzien van de overige voorgehouden functies geen grieven naar voren zijn gebracht. Niet in geding is derhalve dat verweerder deze functies aan eiseres heeft kunnen voorhouden en ook de rechtbank gaat daar van uit.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat verweerder de functies “parkeercontroleur” (sbc-code 342022, “assistent consultatiebureau” (sbc-code 372091) en “chauffeur bijzonder vervoer” (sbc-code 282101) niet ten onrechte aan eiseres als passend heeft voorgehouden. Deze functies vertegenwoordigen in totaal 25 arbeidsplaatsen.
Gelet op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsonge-schiktheidswetten moet worden geoordeeld dat er geen passende functies voor eiseres resteren die tezamen tenminste dertig arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Dat heeft tot gevolg dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het beroep van eiseres is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal dus worden vernietigd. Verweerder zal daarna een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank acht tot slot termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake één punt met een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het aanvullend beroepschrift en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 1 x € 322,-- x 1 = € 322,--.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
De rechtbank ‘s-Hertogenbosch:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 322,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel in tegenwoordigheid van mr. R.J.G. Welters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2005 door mr. Geisel voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. R. Welters w.g. Geisel
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 12 augustus 2005
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.