RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700063-05
Datum uitspraak: 2 september 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en -plaats],
wonende te [adres]
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2005 te Born, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto tweemaal, althans eenmaal, (achteruit rijdend en/of zijwaarts sturend en/of (plotseling) (hard) accelererend) is ingereden op het [slachtoffer], althans is toegereden op de (verschillende) plek(ken) waar het [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2005 te Born, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto tweemaal, althans eenmaal, (achteruit rijdend en/of zijwaarts sturend en/of (plotseling) (hard) accelererend) is ingereden op het [slachtoffer], althans is toegereden op de (verschillende) plek(ken) waar het [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2005 te Born, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met een door hem, verdachte, bestuurde auto (achteruit rijdend en/of zijwaarts sturend) is ingereden op het [slachtoffer], althans is toegereden op de plek waar die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2005 te Born, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal met een door hem, verdachte, bestuurde auto (achteruit rijdend en/of zijwaarts sturend) is ingereden op het [slachtoffer], althans is toegereden op de plek waar het [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2005 te Born, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair
hij op 22 januari 2005 te Born, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto eenmaal, achteruit rijdend en zijwaarts sturend, is ingereden op het [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 22 januari 2005 te Born, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning [adres], toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
Bijzondere overweging in verband met het bewijs
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt in dit verband dat de inhoud van de verklaring door [slachtoffer] als aangever afgelegd, té zeer afwijkt van de eerder door hem als getuige afgelegde verklaring, om te kunnen dienen als grondslag voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging doodslag c.q. zware mishandeling.
In verband met de bewezenverklaring van het feit onder 1 overweegt de rechtbank als volgt.
Het verhandelde ter terechtzitting, bezien in verband met de inhoud van het dossier, leidt de rechtbank tot het oordeel dat vast staat dat verdachte op 22 januari 2005, ’s nachts, in de [adres] met een door hem bestuurde auto twee maal achteruit is gereden, van de openbare weg, over het trottoir, tot op de percelen [adres]. Verdachte heeft beide keren relatief hard gereden en zijn auto in een bocht achteruit gestuurd. Een objectieve noodzaak, of zelfs maar reden om te rijden zoals verdachte heeft gedaan, is niet vast komen te staan.
De eerste keer dat verdachte achteruit reed, heeft hij de auto gestuurd in de richting van de oprit van perceel nummer 5, toebehorend aan voornoemde [slachtoffer]. Daar bevond zich op dat moment een persoon, waarvan later is gebleken dat het [slachtoffer] was. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat dit [slachtoffer] zou zijn aangereden of overreden als hij zich niet in veiligheid had gebracht in de tuin van perceel [adres]. Verdachte is daarop vooruit gereden en is vervolgens opnieuw achteruit gereden, nu in de richting van de tuin van perceel [adres]. De achterzijde van de auto is daarbij meer dan 3,5 meter in de tuin terechtgekomen. Niet is vast komen te staan dat [slachtoffer] andermaal zou zijn aangereden of overreden, als hij zich niet – opnieuw - in veiligheid had gebracht. Veeleer moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat [slachtoffer] heeft geanticipeerd op verdachtes rijmanoeuvre en zich net vóór het daadwerkelijk achteruitrijden verder naar rechts heeft bewogen.
De rechtbank leidt uit verdachtes gedragingen, zoals hiervoor beschreven, af dat hij de uitdrukkelijke bedoeling had om de persoon die zich op de oprit van perceel [adres] c.q. in de tuin van perceel [adres] bevond te raken (wellicht heeft verdachte deze persoon aangezien voor [naam]; de rechtbank laat dat verder in het midden). De eerste keer is dat niet gelukt door een omstandigheid van zijn wil onafhankelijk, nu [slachtoffer] zich tijdig in veiligheid wist te brengen. Zou dat [slachtoffer] niet zijn gelukt, dan zou dat zeer wel zijn overlijden tot gevolg kunnen hebben gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat hier sprake is van een strafbare poging tot doodslag zoals bewezenverklaard. De tweede keer dat verdachte achteruitreed kón hij – gelet op de richting waarin hij zijn auto heeft gestuurd, [slachtoffer] niet raken. Deze gedraging zou kunnen opleveren een strafbare bedreiging met een misdrijf te legen het leven gericht, een strafbare poging tot doodslag levert zij niet op.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waarin verdachte thans verkeert (een baan, een huis met hypotheek, een druk sociaal leven) zodat de gevorderde straf te hoog is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een zeer ernstig levensbedreigend delict. Hij heeft het leven van het slachtoffer op het spel gezet door zijn auto als wapen te gebruiken en daarbij welbewust op hem in te in te rijden. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij nog een tweede keer op het slachtoffer is ingereden. Dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring is gekomen van deze tweede poging, doet hier niet aan af, nu dit niet de verdienste van verdachte is maar enkel en alleen het gevolg van adequaat “proactief” handelen van [slachtoffer].
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog lang psychische schade ondervinden, terwijl ook in het algemeen dergelijk gevaarlijk en agressief gedrag in de maatschappij tot gevoelens van onveiligheid leidt.
De rechtbank merkt voorts op dat verdachte, gelet op zijn houding ter terechtzitting, er geen blijk van heeft gegeven dat hij de onjuistheid van zijn handelen inziet.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank acht een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van geruime duur op haar plaats, aangezien verdachte het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer], [adres], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 227,00 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJFTIEN MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot VIJF MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van EEN JAAR;
- beveelt dat de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde de voorwaarde niet heeft nageleefd zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [adres], te betalen een bedrag van € 227,00 (zegge: tweehonderdenzevenentwintig Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, [adres], te betalen een bedrag ad. € 227,00, (zegge: tweehonderdenzevenentwintig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij voormeld bedrag ad. € 227,00, heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag ad. € 227,00, heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. R. Niessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2005, zijnde mr. R. Niessen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.