ECLI:NL:RBMAA:2005:AU2647

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-700145-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor moord op echtgenoot met onduidelijke doodsoorzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 14 september 2005 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van haar echtgenoot op 27 februari 2005 in Maastricht. De rechtbank oordeelde dat de dood van het slachtoffer, [slachtoffer], het gevolg was van de handelingen van de verdachte, waarbij verstikking en hartfalen als mogelijke doodsoorzaken werden overwogen. De rechtbank concludeerde dat, ongeacht de exacte doodsoorzaak, de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van [slachtoffer]. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en het sectierapport van patholoog dr. R. Visser, die geen definitieve doodsoorzaak kon vaststellen maar wel aangaf dat de dood mogelijk het gevolg was van een hartritmestoornis of verstikking. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met opzet en na kalm beraad haar echtgenoot het leven had benomen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de maatschappelijke onrust die het geweld met zich meebracht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaring van moord voldoende was voor de opgelegde straf. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op die in verhouding stond tot de ernst van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700145-05
Datum uitspraak: 14 september 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost - HvB Ter Peel, Paterstraat 4 te
Evertsoord.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 27 februari 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] een kussen in het gezicht gedrukt en/of genoemde [slachtoffer] met hun/haar handen gewurgd en/of die [slachtoffer] een plastic zak over het hoofd getrokken, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 27 februari 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] een kussen in het gezicht gedrukt en/of genoemde [slachtoffer] met hun/haar handen gewurgd en/of die [slachtoffer] een plastic zak over het hoofd getrokken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 27 februari 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] een kussen in het gezicht gedrukt en genoemde [slachtoffer] met haar handen gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Uit de verklaringen van de verdachte van 27 februari 2005 en van 1 maart 2005 blijkt dat zij [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven door hem door verstikking om het leven te brengen.
Daartoe heeft zij eerst zijn keel dichtgeknepen, vervolgens een kussen in zijn gezicht gedrukt en daarna geprobeerd een handdoek in zijn mond te proppen.
Tenslotte heeft de verdachte zijn keel met beide handen dicht geknepen.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt voorts dat zij met alle haar ten dienste staande krachten [slachtoffer] in de keel heeft geknepen en dat heeft volgehouden tot dat zij daartoe geen kracht meer had.
Uit de genoemde verklaringen van de verdachte is ook gebleken, dat [slachtoffer] zich tegen het hiervoor omschreven handelen door de verdachte tot aan het laatste toe heeft verzet.
Uit het rapport, gedateerd 27 mei 2005, van de patholoog dr. R. Visser terzake van de resultaten van de sectie op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op 1 maart 2005 blijkt dat hij geen zekerheid heeft verkregen over de oorzaak voor het intreden van de dood.
Door dr. Visser worden in de hals bloeduitstortingen waargenomen, kennelijk het gevolg van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld.
Voorts wordt door dr. Visser waargenomen dat er een matige tot sterke verkalking van de kransslagaders van het hart heeft plaats gevonden met in de voorste afdalende tak van de linker kransslagader een nagenoeg gehele afsluiting.
Mede gelet op de toestand na een vroeger doorgemaakt zeer groot hartinfarct, komt dr. Visser tot de conclusie dat het hart ernstig ziek was.
In zijn rapport wijst dr. Visser op het feit, dat bekend is dat in een toestand van heftige opwinding hartfalen kan ontstaan op basis van hartritmestoornissen.
Op grond van de bevindingen komt dr. Visser tot de conclusie dat de dood het gevolg kan zijn van een hartritmestoornis.
Uit voormelde verklaringen van de verdachte leidt de rechtbank af, dat direct voorafgaande aan zijn overlijden, [slachtoffer] verkeerde in een toestand van heftige opwinding.
Tegen die achtergrond begrijpt de rechtbank de inhoud van het rapport van dr. Visser zo, dat zijn bevindingen niet uitsluiten dat de dood bij [slachtoffer] is ingetreden door verstikking, maar dat een dodelijk verlopende hartritmestoornis zeker zo waarschijnlijk moet worden geacht.
Een andere oorzaak voor de dood van [slachtoffer] dan meergenoemd hartfalen of verstikking – zo begrijpt de rechtbank voorts de inhoud van dat rapport – moet als onwaarschijnlijk van de hand worden gewezen.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat zij veelvuldig ruzie had met [slachtoffer], wat niet zelden ontaardde in enig handgemeen.
Voorts blijkt uit deze verklaringen van de verdachte dat op 27 februari 2005 zich wederom de situatie heeft voorgedaan dat zij en [slachtoffer] ruzie hadden met ondermeer schreeuwen en schelden.
De rechtbank merkt op dat slechts in één enkel opzicht deze situatie zich kenmerkend onderscheidt van andere situaties waarin verdachte en [slachtoffer] ruzie, ontaardende in handgemeen, met elkaar hebben gehad: deze keer wenste de verdachte [slachtoffer] door verstikking om het leven te brengen.
Of de dood van [slachtoffer] is ingetreden door die op de verstikking gerichte handelingen ofwel door hartfalen, is naar het oordeel van de rechtbank in die situatie niet van onderscheidend belang.
Gelet op het voorgaande moet immers worden aangenomen dat indien de dood bij [slachtoffer] is ingetreden door verstikking, dit rechtstreeks het gevolg is van het handelen van de verdachte, terwijl indien de dood bij [slachtoffer] is ingetreden door een fataal aflopende hartritmestoornis, dit het gevolg moet zijn geweest van de hevige gemoedsbeweging, welke het hiervoor beschreven, op diens dood gericht persisterend geweld aan de zijde van [slachtoffer] zal hebben veroorzaakt.
Het oordeel van de rechtbank is, dat in beide gevallen de dood van [slachtoffer] aan de verdachte moet worden toegerekend.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit en moet worden gekwalificeerd als volgt:
Moord.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door Drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog en Dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater elk een rapport, gedateerd respectievelijk 12 juli 2005 en 25 juli 2005, opgemaakt, welke rapporten vermelden -zakelijk weergegeven- als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van het haar ten laste gelegde feit niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens en dit hiervoor bewezen geoordeelde feit haar volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde geconcludeerd tot vrijspraak.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte ter zake van soortgelijke feiten nog niet eerder is veroordeeld.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts in overweging genomen het feit dat de verdachte op 17 mei 2005 werd veroordeeld tot tweemaal een geldboete van € 220,00 subsidiair 4 dagen hechtenis, waarvan € 110,00 subsidiair 2 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf vóór die veroordeling gepleegd.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op artikelen 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHT jaar;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2005, zijnde mr. M.J.M. Goessen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.