ECLI:NL:RBMAA:2005:AU1681

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/098001-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van strafexecutie en schending van de redelijke termijn in het kader van artikel 6 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank te Maastricht op 20 juli 2005 uitspraak gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van een Spaanse gevangenisstraf. De veroordeelde was in Spanje veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren voor drugshandel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), grovelijk is geschonden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen tot twee jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 7 maart 2002 is voorgeleid, waarna er een periode van drie jaren en vier maanden is verstreken tot de zitting. De rechtbank heeft in haar overwegingen meegenomen dat de veroordeelde niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat de Spaanse rechter een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden passend achtte. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de Spaanse straf toelaatbaar verklaard, maar heeft de opgelegde straf verlaagd vanwege de schending van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook de tijd die de veroordeelde in Spanje heeft doorgebracht in afwachting van haar overbrenging naar Nederland in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was ook aanwezig.

Uitspraak

Parketnummmer: WOTS 03/098001-02
Rep. nr. : 270/05
RECHTBANK TE MAASTRICHT
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van strafzaken.
Uitspraak inzake de vordering van de officier van justitie in het Arrondissement Maastricht d.d. 26 april 2005, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 27 april 2005, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing d.d. 11 mei 2000 van de rechtbank van de Audiencia Provincial Seccion no 1 de Madrid (Spanje) waarbij:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats en - datum veroordeelde],
wonende te [adres],
nationaliteit: Nederlandse
werd veroordeeld -in de zin van artikel 1 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (trb. 1983, 74)- tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
1. De procesgang
Ter zitting van 20 juli 2005 is veroordeelde verschenen, bijgestaan door haar raadsman, mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht. De veroordeelde, haar raadsman en de officier van justitie zijn gehoord. De officier van justitie heeft, na voorlezing, een conclusie aan de rechtbank overgelegd, strekkende tot bewilliging in de tenuitvoerlegging. De veroordeelde en haar raadsman hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten en terstond uitspraak gedaan.
2. De identiteit van de veroordeelde
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat zij is genaamd:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats en - datum veroordeelde],
Tevens heeft zij verklaard dat zij uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit.
3. De feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden
Uit het vonnis gewezen door de Audienca Provincial Seccion no 1 de Madrid (Spanje) d.d. 11 mei 2000 blijkt dat:
“Omstreeks 9.30 uur van de 27e februari 1999 werden de verdachten, [namen 2 verdachten], Nederlandse onderdanen, beiden meerderjarig en blanco strafblad, op de Luchthaven Barajas van deze hoofdstad door leden van de Rijkspolitie (Guardia Civil), die op die plaats dienst hadden, aangehouden toen zij met vlucht IB-6110 van de Luchtvaartmaatschappij IBERIA uit Guatemala kwamen en in drie koffers cocaine met een totaalgewicht van 6.412,5, 5.006,2 en 6.491,6 gram van die stof vervoerden met een zuiverheid van 69,5, 71 en 72,8%. De cocaine, waarvan de waarde ongeveer honderdzeven miljoen peseta’s bedraagt, werd door de verdachten vervoerd met het doel om later onder derden te distribueren.”
4. Beoordeling van de toelaatbaarheid
Het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Tr. 1983 nr. 74) voorziet in de tenuitvoerlegging van een sanctie door een Verdragsluitende staat die in een van de andere Verdragsluitende Staten is opgelegd en aldaar uitvoerbaar is. Zowel Nederland als Spanje zijn partij bij dit verdrag.
De overgelegde stukken voldoen aan de eisen van het Verdrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en in Nederland haar vaste woon- en verblijfplaats heeft.
Tussen de autoriteiten van Spanje en Nederland bestaat overeenstemming over de overdracht van de tenuitvoerlegging van voornoemde veroordeling.
Het tegen de veroordeelde uitgesproken vonnis is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen ter zake van feiten die naar Spaans recht strafbaar zijn, terwijl deze feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld bij artikel 2, eerste lid onder B en C, juncto artikel 10, tweede en derde lid, van de Opiumwet.
De sanctie is naar Spaans recht noch naar Nederlands recht verjaard.
De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn.
De veroordeelde wordt in Nederland niet ter zake van dezelfde feiten vervolgd, noch bestaat een onherroepelijke rechterlijke beslissing in Nederland tegen de veroordeelde ter zake van dezelfde feiten, zodat de overdracht van de tenuitvoerlegging niet in strijd is met het beginsel 'ne bis in idem'.
De gevallen genoemd in de artikelen 4, 5 en 6, tweede lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen doen zich in het onderhavige geval niet voor.
De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu aan alle daarvoor in het Verdrag en in de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen genoemde voorwaarden is voldaan als hiervoor omschreven, de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis toelaatbaar moet worden verklaard en verlof moet worden verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis op na te melden wijze.
5. De straf
Van de zijde van [veroordeelde] is aangevoerd, dat de rechtbank de gevorderde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf ontoelaatbaar dient te verklaren en het openbaar ministerie mitsdien niet ontvankelijk dient te verklaren wegens schending van het door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens gewaarborgde recht op berechting binnen een redelijke termijn.
Daartoe is gesteld, dat [veroordeelde] op 7 maart 2002 is voorgeleid in het kader van artikel 8 Wet overdacht tenuitvoerlegging strafvonnissen op welke datum het bevel bewaring is geschorst. Tussen deze datum en de datum van de zitting is een periode van drie jaren en vier maanden verstreken.
[veroordeelde] stelt zich op het standpunt dat die termijn evident in strijd is met het bepaalde in artikel 6 EVRM.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn hier –nu overname van strafexecutie kan worden aangemerkt als onderdeel van het begrip ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM- grovelijk geschonden. Redenen of omstandigheden die overschrijding van de redelijke termijn in de onderhavige zaak zouden kunnen rechtvaardigen, zijn de rechtbank niet gebleken.
Bij afweging van de betrokken belangen, is de rechtbank van oordeel dat een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie geen passende reactie zou vormen, nu dit niet in het belang zou zijn van [veroordeelde]. Door weigering immers van de gevorderde tenuitvoerlegging in Nederland, zou het Spaanse vonnis in rechtskracht ten opzichte van verdachte in volle omvang herleven.
De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat voor het bewezenverklaarde een straf van vier jaren en zes maanden passend zou zijn.
Echter, in verband met de hierboven behandelde schending van het recht van [veroordeelde] op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, zal slechts de in de beslissing te noemen straf worden opgelegd. De naar Nederlandse maatstaven op te leggen gevangenisstraf zal derhalve met twee en een half jaar worden verminderd.
Bij de bepaling van de thans op te leggen straf heeft de rechtbank bovendien rekening gehouden met de persoon van de veroordeelde zoals deze ter zitting naar voren is gekomen, de omstandigheid dat de veroordeelde niet eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, en de door de Spaanse rechter opgelegde gevangenisstraf.
6. De overige toegepaste artikelen
Opiumwet: artikel 13.
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen: artikelen 2 en 3.
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gesloten op 21 maart 1983, trb. 1983, 74: artikelen: 3, 5, 6, 9 lid 1 onder b en 11.
7. De beslissing
De rechtbank
- verklaart de gevorderde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf toelaatbaar;
- verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van de rechtbank van de Audiencia Provincial Seccion no 1 de Madrid (Spanje) van 11 mei 2000 voorzover de veroordeelde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
- legt in plaats van deze gevangenisstraf aan de veroordeelde een gevangenisstraf op voor de duur van TWEE JAREN;
- beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de straf geheel in mindering zal worden gebracht de tijd welke veroordeelde in Spanje ter uitvoering van de haar aldaar opgelegde sanctie, met het oog op haar overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van haar vrijheid beroofd is geweest;
- heft op het bevel tot bewaring d.d. 7 maart 2002 met ingang van heden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A. Eijck, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. Th.M.C.J. Schalken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van genoemde rechtbank op 20 juli 2005, zijnde mr. A.C.A. Schreinemakers buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.