RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700028-05
Datum uitspraak: 27 juli 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[NAAM VERDACHTE],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
wonende te [Woonplaats verdachte], [Woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 januari 2005 te Grevenbicht en/of te Born, althans in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, bestaande in het opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht, in elk geval gewelddadig, de keel en/of de hals en/of de nek van die [Naam slachtoffer] dichtdrukken en/of dichtgedrukt houden, in elk geval die [Naam slachtoffer] wurgen door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de keel en/of hals en/of nek van die [Naam slachtoffer] uit te oefenen en/of (vervolgens) die [Naam slachtoffer] in de rivier de Maas gooien/leggen, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2005 te Grevenbicht en/of te Born, althans in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, bestaande in het met kracht, in elk geval gewelddadig, de keel en/of de hals en/of de nek van die [Naam slachtoffer] dichtdrukken en/of dichtgedrukt houden, in elk geval die [Naam slachtoffer] wurgen door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de keel en/of hals en/of nek van die [Naam slachtoffer] uit te oefenen en/of (vervolgens) die [Naam slachtoffer] in de rivier de Maas gooien/leggen, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden.
hij op of omstreeks 9 januari 2005 te Obbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (merk Sig-Sauer), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemd voorwerp voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 januari 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, bestaande in het opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht, de hals van die [Naam slachtoffer] dichtdrukken en/of dichtgedrukt houden, in elk geval die [Naam slachtoffer] wurgen door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals van die [Naam slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
hij op 9 januari 2005 te Obbicht, in de gemeente Sittard-Geleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (merk Sig-Sauer), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Nadere overwegingen ten aanzien van het bewijs van feit 1. primair
Met betrekking tot het bestanddeel voorbedachte raad overweegt de rechtbank als volgt.
Voorafgaand aan het plegen van het feit heeft verdachte, volgens getuigenverklaringen, sedert het verbreken van zijn relatie met [Naam slachtoffer] (hierna te noemen: [Naam slachtoffer]) meerdere keren aangekondigd haar de strot dicht te zullen knijpen. Verdachte heeft diverse keren met zijn mededader besproken hoe hij [Naam slachtoffer] het beste zou kunnen doden. Verdachte’s mededader heeft verklaard dat hij wist dat verdachte op 7 januari 2005 [Naam slachtoffer] om het leven zou gaan brengen.
In de middag en de vroege avond van 7 januari 2005 heeft verdachte, voordat [Naam slachtoffer] om het leven werd gebracht, blijkens de printgegevens veelvuldig telefonisch contact met zijn mededader gehad. In de visie van de rechtbank hebben deze telefonische contacten plaatsgevonden met het oog op de zorgvuldige planning tussen verdachte en zijn mededader van de moord op [Naam slachtoffer]. Verdachte heeft voorafgaand aan de dodingshandelingen een betonblok en een touw in de achterbak van zijn auto gelegd. De rechtbank leidt uit het dossier af dat het de bedoeling van verdachte was om zich hiermee van het lichaam van [Naam slachtoffer] te ontdoen.
Uit de gedetailleerde, zorgvuldige voorbereiding door verdachte en zijn mededader is de rechtbank duidelijk geworden dat verdachte en zijn mededader omtrent het slagen van hun voornemen om [Naam slachtoffer] van het leven te beroven niets aan het toeval hebben willen overlaten.
Verdachte en zijn mededader hebben voldoende tijd en gelegenheid gehad zich te beraden omtrent het door hen genomen besluit om [Naam slachtoffer] van het leven te beroven. Er is derhalve naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbedachte raad.
Met betrekking tot het bestanddeel medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, is duidelijk geworden dat verdachte’s mededader op de hoogte was van de locatie en het tijdstip waarop verdachte [Naam slachtoffer] van het leven zou gaan beroven. Uit niets is gebleken dat verdachte’s mededader heeft getracht verdachte van zijn voornemen om [Naam slachtoffer] om te brengen, af te houden. Zelfs niet toen verdachte’s mededader volgens de telefonisch gemaakte afspraak ter plaatse was gekomen en hij verdachte met zijn voet op de hals en het gelaat van [Naam slachtoffer] aantrof. Verdachte’s mededader heeft zich op dat moment niet gedistantieerd van hetgeen reeds had plaatsgevonden. Hij heeft er van afgezien om hulp(diensten) in te schakelen. Toen verdachte’s mededader ter plaatse was gekomen, vertoonde [Naam slachtoffer] ogenschijnlijk nog teken van leven. Vervolgens hebben beiden het lichaam van [Naam slachtoffer] versleept naar de Maas en sporen weggemaakt. Nu de mededader verdachte niet heeft weerhouden van zijn plan, en hij de eerder gemaakte afspraken op 7 januari 2005 is nagekomen, is de samenwerking tussen verdachte en zijn mededader zo nauw en volledig geweest dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van medeplegen van moord.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 primair:
medeplegen van moord.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door mevrouw G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, een psychiatrisch onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek heeft genoemde kinder- en jeugdpsychiater een rapport, gedateerd 10 april 2005, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
- bij onderzochte is sprake van antisociaal gedrag bij een onrijpe persoonlijkheids-ontwikkeling, met als belangrijkste kenmerken omgevingsafhankelijkheid, conflict-vermijding en verstoorde impuls(agressie)regulatie bij inadequate coping met stress. Er is aldus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens;
- uit het onderzoek is gebleken dat deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van invloed was op het gedragspatroon van onderzochte ten tijde van het hem ten laste gelegde delict en wel zodanig, dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden;
- het tenlastegelegde kan onderzochte in verminderde mate worden toegerekend. De persoonlijkheidspathologie werkte in die mate door in het tenlastegelegde dat er gesproken kan worden van, indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, verminderde toerekeningsvatbaarheid, ook als hierin wordt verdisconteerd dat onderzochte ergens wel kon weten dat hij zich in een ongewenste situatie bevond.
Ten aanzien van verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/ neuropsycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de geestvermogens van verdachte. Van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 11 april 2005, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
- betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met in elk geval afhankelijke kenmerken;
- de gebrekkige ontwikkeling bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde;
- de gebrekkige ontwikkeling was van invloed op betrokkene’s gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden;
- als het juist is dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde een definitieve relatiebreuk voorzag, dan is het aannemelijk dat zijn gedrag werd aangestuurd door radeloosheid en woede. Omdat daarnaast de verstandelijke beperkingen de betrokkene belemmeren in zijn mogelijkheden om volwaardig verbaal te communiceren en het overzicht te behouden, zal zijn machteloosheid verder versterkt zijn. Als daarenboven het tenlastegelegde bewezen wordt, dan is een oorzakelijk verband met betrokkene’s afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en zijn verstandelijke beperkingen aannemelijk en wordt er geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en dat zal worden gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met verpleging van overheidswege.
De raadsman heeft aangevoerd dat het overtuigend bewijs dat zijn cliënt met voorbedachten rade heeft gehandeld niet is geleverd en heeft daarom vrijspraak van het tenlastegelegde onder 1. primair bepleit. Wellicht kan volgens de raadsman uit de bewijsmiddelen bewijs voor het onder 1. subsidiair tenlastegelegde voortvloeien.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregelen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregelen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in verband met de op te leggen sancties in het bijzonder nog het volgende.
[Naam slachtoffer] had op 7 januari 2005 een afspraak met verdachte. Tijdens deze afspraak is zij door verstikking om het leven gebracht. Verdachte en zijn mededader hebben het lichaam van [Naam slachtoffer] naar de Maas gesleept en gedumpt in de Maas, teneinde nasporing te bemoeilijken. Voorts hebben zij, om ontdekking van het tenlastegelegde feit onder 1. primair tegen te gaan, de fiets, de jas en de met stenen verzwaarde tas van [Naam slachtoffer] in de Maas gedumpt, en hebben zij alles in het werk gesteld om zich een alibi te verschaffen.
Verdachte en zijn mededader hebben welbewust aan het leven van [Naam slachtoffer] een eind gemaakt en daardoor aan haar het meest fundamentele recht, het recht om te leven, ontnomen.
Reden voor deze gruwelijke gebeurtenis was dat verdachte het kennelijk niet kon verkroppen dat zijn ex-vriendin twee weken eerder hun relatie had verbroken.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de verklaring van de vader van het slachtoffer ter terechtzitting is de rechtbank gebleken hoe zeer zijn leven en het leven van de overige gezinsleden door de gebeurtenissen op 7 januari 2005 is verwoest. De gewelddadige dood van [Naam slachtoffer] heeft onmetelijk verdriet bij de vader, moeder, broers en zus van [Naam slachtoffer] veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat het bewezenverklaarde een zeer ernstig strafbaar feit betreft. Moord wordt algemeen beschouwd als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele sanctie of combinatie van sancties de nabestaanden met het aangerichte leed zal kunnen verzoenen.
Bij de bepaling van de op te leggen sancties dient de rechtbank ook rekening te houden met de persoon van de verdachte. In dat kader heeft de rechtbank gelet op de inhoud van voornoemde rapporten van mevrouw G.C.G.M. Broekman en drs. A.F.J.M. Zwegers en de indruk die verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt.
In haar rapport d.d. 10 april 2005 is mevrouw G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, tot navolgend advies gekomen - zakelijk weergegeven -:
- bij onveranderde omstandigheden acht rapporteur de recidivekans reëel aanwezig;
- ter behandeling en ter bevordering van zijn persoonlijkheidsontwikkeling zou onderzochte in een omgeving moeten verkeren waarin hij voortdurend wordt gestructureerd en gestimuleerd tot een meer positieve en vooral autonome ontwikkeling en waarin hij leert zich assertief op te stellen en zijn agressieve impulsen te herkennen en adequaat af te weren. Gezien de aard van de tenlastelegging en het verband met de persoonlijkheidspathologie (de triade zelfkritiek, lijdensdruk en probleembesef is bij onderzochte in onvoldoende mate aanwezig), adviseert rapporteur TBS met verpleging als juridisch kader om het gevaar, zoals dit voortvloeit uit de persoonlijkheids-ontwikkeling, te kunnen bewerken. Rapporteur is van mening dat structurele veranderingen, die bij onderzochte noodzakelijk zijn om de kans op recidive te verkleinen, binnen een forensisch klinische behandeling te realiseren zijn, teneinde de algemene veiligheid te waarborgen.
In zijn rapport d.d. 11 april 2005 is drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/ neuropsycholoog, tot het volgende advies gekomen - zakelijk weergegeven -:
- betrokkene’s afhankelijke persoonlijkheidsstoornis verhoogt per definitie de kans op grensoverschrijdend gedrag in de relatiesfeer. Er is derhalve sprake van recidive gevaar;
- de risico’s die voortkomen uit betrokkene’s gebrekkige ontwikkeling zullen ook na een eventuele detentiestraf onverminderd aanwezig zijn. Om dat risico te verminderen is behandeling aangewezen. Gelet op het recidivegevaar zou die behandeling in een beveiligde omgeving moeten plaatsvinden. Gezien deze overwegingen is er naar mening van rapporteur geen andere mogelijkheid dan te adviseren om het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging in overweging te nemen.
Gezien de inhoud van vorenbedoeld rapporten en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig de adviezen op te volgen.
De rechtbank zal de verdachte ter beschikking stellen, nu het ten laste van verdachte onder 1. primair bewezenverklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de rechtbank op grond van het vorenoverwogene van oordeel is, dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van het onder 1. primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het vorenoverwogene, van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
De rechtbank zal de officier van justitie in haar standpunt volgen met betrekking tot het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met dwangverpleging een aanvang dient te nemen en adviseren dat, gelet op de ernst van het delict en de diepingrijpende gevolgen ervan voor de nabestaanden van [Naam slachtoffer], deze maatregel ten uitvoer dient te worden gelegd na executie van de op te leggen gevangenisstraf.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur op zijn plaats.
Ook bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde onder 1. primair in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en de mate waarin het bewezenverklaarde onder 1. primair persoonlijk leed bij de nabestaanden van [Naam slachtoffer] teweeg heeft gebracht. Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met het gewelddadig karakter van het onder 1. primair bewezenverklaarde, de geschokte rechtsorde en de persoon van verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij tijdens de verhoren bij de politie en ter terechtzitting steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd en pas iets meer heeft willen verklaren omtrent hetgeen werkelijk gebeurd was nadat hem de resultaten van technisch en ander onderzoek waren voorgehouden. Hij heeft het zelfs bestaan om deel te nemen aan door de familie van het slachtoffer in gang gezette zoekacties naar de vermiste.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat het onder 1. primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, en heeft de rechtbank voorts kennis genomen van de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld en van de jeugdige leeftijd van verdachte.
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven pistool is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp is met betrekking tot welke het onder 2 bewezenverklaarde is begaan. Het pistool zal aan het verkeer worden onttrokken.
Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven Honda Civic zal de rechtbank de teruggave aan mevrouw [Naam van de moeder van de verdachte] gelasten. De rechtbank heeft kennisgenomen van de mededeling van de raadsman van verdachte dat mevrouw [Naam van de moeder van de verdachte] afstand doet van voornoemde Honda Civic. De rechtbank ziet echter, gelet op het bepaalde in artikel 33a, tweede lid, sub a, van het Wetboek van Strafrecht, geen andere mogelijkheid dan de teruggave te gelasten aan mevrouw [Naam van de moeder van de verdachte].
Ten aanzien van de in beslaggenomen briefpost en handschoen zal de rechtbank de teruggave aan de erfgenamen van [Naam slachtoffer] gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam benadeelde partij] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] door het onder 1. primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 12.549,74 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf en maatregel zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu verdachte ter zake van het onder 1. primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partij [Naam benadeelde partij] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
- adviseert dat voormelde maatregel ten uitvoer zal worden gelegd na de executie van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten:
pistool kleur: zwart, Super P229, D08207;
- gelast de teruggave aan [Moeder van de verdachte], [Woonadres moeder van de verdachte], [Woonplaats van de moeder van de verdachte] van het inbeslaggenomene, te weten:
- personenauto, Honda Civic 1.5 i 1998, kleur: zwart
- sleutel, aangetroffen aan autosleutelbos van [Naam verdachte];
- gelast de teruggave aan [Naam benadeelde partij], [Woonadres benadeelde partij], [Woonplaats benadeelde partij] van het inbeslaggenomene, te weten:
- 13 stuks briefpost, 9 brieven, 3 telefoonlijsten en 1 kaart
- handschoen, kleur: creme, thinsulate, linkerhandschoen, dames, bruine rand rond pols;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij], [Woonadres benadeelde partij], [Woonplaats benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 12.549,74 (zegge: twaalfduizendvijfhonderdnegenenveertig euro en vierenzeventig eurocent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam benadeelde partij], [Woonadres benadeelde partij], [Woonplaats benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 12.549,74 (zegge: twaalfduizendvijfhonderdnegenenveertig euro en vierenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 197 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] voormeld bedrag van € 12.549,74 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 12.549,74, heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.A.M. van Uum, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2005.