RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008505-04
Datum uitspraak: 25 juli 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2005, 20 april 2005, 5 juli 2005, 8 juli 2005 en 11 juli 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte3],
geboren te [Geboorteplaats verdachte3] op [Geboortedatum vedachte3],
wonende te [Woonplaats verdachte3],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Huis van Bewaring
Overmaze, Maastricht, Willem Alexanderweg 21.
Aan [Naam verdachte3] is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [Naam slachtoffer]
- meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam te steken en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten te slaan en/of te stompen,
tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld door enig strafbaar feit, te weten diefstal van een personenauto merk Volvo type XC 90 en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Volvo, type XC 90 en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen voornoemde [Naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond in het voornoemde [Naam slachtoffer]
- meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam slaan en/of
- meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam steken en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam schoppen en/of trappen en/of
- meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten slaan en/of stompen,
welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [Naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de raadsman is aangevoerd dat [Naam verdachte3] ter zake de tenlastegelegde doodslag dient te worden vrijgesproken, nu er geen opzet op de dood van het slachtoffer - feitelijk of in voorwaardelijke zin - bij hem heeft bestaan. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [Naam verdachte3] en zijn medeverdachten het plan hebben opgevat te gaan car-jacken. Daartoe hadden zij een knuppel en een mes bij zich. Vergaand geweld zou daarbij niet geschuwd worden, getuige de verklaring van [Naam verdachte7] dat het slachtoffer bewusteloos geslagen zou worden (blz. 3214). De rechtbank heeft echter geen aanwijzingen gevonden dat de verdachten reeds bij de planning voornemens waren het slachtoffer te doden.
Dit voornemen, het slachtoffer te doden, is vervolgens uiterlijk op de Sint Pietersberg bij een aantal groepsleden wel opgekomen, ook bij [Naam verdachte3]. Immers, nadat [Naam verdachte1] het slachtoffer enkele klappen heeft gegeven, maar deze nog kan wegrennen, gaat [Naam verdachte3] met de knuppel achter het slachtoffer aan en slaat deze tegen de grond (blz. 3144). Volgens [Naam verdachte3] zou het slachtoffer vervolgens gezegd hebben “Je mag alles hebben maar doe mij geen pijn”. Volgens [Naam verdachte3] zou hij op dat moment bij het slachtoffer weggelopen zijn, zonder verder enig letsel toe te brengen, en zou hij tegen [Naam verdachte2] en [Naam verdachte1] gezegd hebben [Naam slachtoffer] geen pijn te doen. Aan die verklaring hecht de rechtbank echter geen geloof.
[Naam verdachte2] zegt dat [Naam verdachte3] achter het slachtoffer aangaat en dat hij het slachtoffer eerst nog hoort schreeuwen. Daarna wordt het stil, waarna hij enkel nog doffe klappen hoort (blz. 2862). Even later ziet hij dat [Naam verdachte3] met de knuppel tegen het hoofd van het slachtoffer slaat (verklaring van [Naam verdachte2], afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris). [Naam verdachte1] zegt (blz. 3045) “[Naam verdachte3] trapte tegen het hoofd van [Naam slachtoffer] waardoor het hoofd in de richting van mij en [Naam verdachte4] kwam. [Naam verdachte4] trapte het hoofd weer terug in de richting van [Naam verdachte3]”. Bij de rechter-commissaris verklaart [Naam verdachte1] dat [Naam verdachte3] ook met de knuppel een beweging naar het hoofd van het slachtoffer heeft gemaakt, waarbij hij aannam dat er tegen het hoofd werd geslagen.
De honkbalknuppel welke [Naam verdachte3] hanteert, wordt later gebroken teruggevonden. Volgens [Naam verdachte3] is de knuppel stuk gegaan, omdat hij die naast het slachtoffer op de grond kapot geslagen heeft om hem bang te maken. De rechtbank hecht aan die bewering geen geloof. Waarom zou [Naam verdachte3] nog een knuppel kapot moeten slaan om een slachtoffer bang te maken dat al op de grond ligt en zegt dat [Naam verdachte3] alles mag hebben, als hij hem maar geen pijn doet. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [Naam verdachte3] de knuppel op het lichaam van het slachtoffer kapot heeft geslagen.
Kortom, [Naam verdachte3] gaat door met het uitoefenen van buitensporig geweld op het slachtoffer nadat zulks voor het voltooien van de diefstal al lang niet meer nodig was. De rechtbank leidt hieruit af dat [Naam verdachte3] opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Nu er in de ogen van de rechtbank sprake is van zuiver opzet op de dood van het slachtoffer, hoeft de stelling van de verdediging dat van voorwaardelijk opzet op de dood geen sprake is, geen bespreking meer. Evenmin hoeft de rechtbank nog in te gaan op het verweer van de raadsman met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Naam verdachte3] het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [Naam slachtoffer]
- meermalen met een honkbalknuppel tegen het hoofd en het lichaam te slaan en
- meermalen met een mes in het lichaam te steken en
- meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam te schoppen en
- meermalen met kracht met vuisten te slaan,
tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd door enig strafbaar feit, te weten diefstal van een personenauto merk Volvo type XC 90 en een horloge van het merk Breitling en een beurs met inhoud en een GSM, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan [Naam verdachte3] primair meer of anders is ten laste gelegd. [Naam verdachte3] moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door [Naam verdachte3] is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
primair
medeplegen van doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. [Naam verdachte3] is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat [Naam verdachte3] ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft betoogd dat [Naam verdachte3] vrijgesproken dient te worden van het primair tenlastegelegde en dat ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld bewezen kan worden geacht, doch niet met de dood als gevolg.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens [Naam verdachte3] ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van [Naam verdachte3], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
[Naam verdachte3] heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan doodslag op [Naam slachtoffer]. Tevens is vast komen te staan dat die doodslag is gepleegd teneinde [Naam slachtoffer] te kunnen beroven van het door hem bestuurde voertuig. Crimineel gedrag als het onderhavige behoort tot de ernstigste delicten. De wetgever heeft de buitengewone ernst van dit soort criminaliteit tot uitdrukking gebracht door daarop levenslange gevangenisstraf als strafmaximum te stellen.
De ernst van het onderhavige feit wordt nog versterkt door de brute en gruwelijke wijze waarop [Naam slachtoffer] om het leven is gebracht. Nadat [Naam verdachte1] en [Naam verdachte2] [Naam slachtoffer] hadden voorgespiegeld seksueel contact met hem te willen hebben, zijn zij met [Naam slachtoffer] in diens voertuig naar de Sint Pietersberg gereden. Aldaar vergezelde [Naam verdachte3] zich bij dit drietal, waarna [Naam verdachte1] de ‘verleiding’ voortzette. Kort daarop werd [Naam slachtoffer] door [Naam verdachte1] geslagen in de hoop hem te kunnen overmeesteren. Toen [Naam slachtoffer] trachtte te vluchten, escaleerde het geweld onmiddellijk en sloeg [Naam verdachte3] verschillende malen met een honkbalknuppel op zijn lichaam. De op de grond liggende en inmiddels weerloze [Naam slachtoffer] werd geslagen en [Naam verdachte3], [Naam verdachte1] en de inmiddels gearriveerde [Naam verdachte4] trapten hem met geschoeide voeten op zo’n wijze tegen het hoofd dat het volgens [Naam verdachte1] leek alsof met dat hoofd voetbal werd gespeeld. Vervolgens duwde [Naam verdachte1] met zijn voet tegen de keel van [Naam slachtoffer] en ging [Naam verdachte2] op [Naam slachtoffer]’s keel staan en toen het gewenste effect - te weten de dood van [Naam slachtoffer] - kennelijk nog niet was bereikt, heeft [Naam verdachte2] [Naam slachtoffer] twee maal met een mes in de borststreek gestoken en daarbij diens long geraakt.
De rechtbank acht voorts bijzonder ernstig dat hierboven genoemd geweld werd uitgeoefend terwijl daartoe voor het bereiken van het door [Naam verdachte3] en zijn medeverdachten beoogde doel – de diefstal van het voertuig van [Naam slachtoffer] – elke noodzaak ontbrak. [Naam slachtoffer] had immers reeds na de eerste klappen met de knuppel gezegd dat zij alles mochten hebben en hen gesmeekt hem geen pijn meer te doen.
De mate waarin deze gewelddadigheden en de daaruit voortvloeiende dood van [Naam slachtoffer] persoonlijk leed voor diens familie en naaste omgeving teweeg hebben gebracht, is onbeschrijfelijk. Daar komt nog bij dat ook de rechtsorde door feiten als het onderhavige extra ernstig wordt geschokt en dat gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving (nog verder) worden gevoed.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat een lange vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. Daar komt bij dat [Naam verdachte3] bij de uitoefening van bedoeld geweld een zeer prominente rol heeft gespeeld. Beziet men de rolverdeling tussen de verschillende betrokkenen bij de gekwalificeerde doodslag van [Naam slachtoffer], dan heeft [Naam verdachte3] een van de meest kwalijke rollen in hetgeen is voorgevallen gespeeld. Deze rol van verdachte zal in de straf tot uiting dienen te komen.
Ten voordele van [Naam verdachte3] dient in aanmerking te worden genomen dat hij geen documentatie heeft.
Alle bovenstaande factoren in haar oordeel betrokken hebbend, komt de rechtbank tot een naar haar oordeel hoge gevangenisstraf voor [Naam verdachte3]. Desalniettemin zal deze straf aanmerkelijk lager liggen dan de gevangenisstraf die door het Openbaar Ministerie is geëist. Dat hangt samen met het Nederlandse strafklimaat, waarnaar de rechtbank eveneens heeft gekeken. Meer concreet heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf de ernst van het bewezen verklaarde feit gerelateerd aan andere soortgelijke strafbare feiten, waarbij rekening is gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten in den lande plegen te worden opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, zoals bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij de nabestaanden van het slachtoffer zich ter zake van hun vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces hebben gevoegd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, gelet op hetgeen primair bewezen is verklaard en nu aan [Naam verdachte3] ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, rechtstreeks schade heeft geleden. De kosten van lijkbezorging zijn immers ten laste van de nabestaanden gekomen. Gevorderd zijn de kosten van de koffietafel ter hoogte van € 977,80. Op grond van het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank dit bedrag toewijzen. De rechtbank zal tevens toewijzen de vordering voorschot in de advocaatkosten van € 1.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de overige materiële kosten, te weten de kosten publicaties, monument en posters, de reiskosten, de overnachtingskosten en de telefoonkosten, niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent en zal de benadeelde partij voor wat betreft deze kosten niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren en verwijzen naar de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft voorts een voorschot smartengeld van € 5.000,- gevorderd. Gesteld is dat op grond van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad Belgisch recht op dit deel van de vordering van toepassing is en dat de vordering naar Belgisch recht dient te worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en naar de burgerlijke rechter verwijzen. Gelet op de rechtsvragen waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft dit onderdeel niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu [Naam verdachte3] ter zake van het primair bewezenverklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van nader te noemen maatregel.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij nabestaanden [Naam slachtoffer], hierbij vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, Het Bat 16, 6211 EZ Maastricht, te betalen een bedrag van € 977,80 (negenhonderdzevenenzeventig euro en tachtig cent);
- bepaalt dat de benadeelde partij nabestaanden [Naam slachtoffer], voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij nabestaanden [Naam slachtoffer], in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op € 1.000,00 (duizend euro) alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer nabestaanden [Naam slachtoffer], hierbij vertegenwoordigd door mr. Pfeil, Het Bat 16, 6211 EZ Maastricht, te betalen een bedrag van € 977,80 (negenhonderdzevenenzeventig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van negentien dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij nabestaanden [Naam slachtoffer] voormeld bedrag van € 977,80 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 977,80 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij nabestaanden [Naam slachtoffer] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. H.M.J. Quaedvlieg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2005.