ECLI:NL:RBMAA:2005:AT9504

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97513 / FA RK 04-1559
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Casparie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en omgangsregeling tussen ouders met internationale woonplaatsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 juli 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en het vaststellen van een omgangsregeling. De man, die in China woont, heeft verzocht om wijziging van de eerder opgelegde alimentatieverplichting van fl. 770,-- per maand, die hij sinds juli 2004 niet meer heeft betaald. Hij stelt dat hij door gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn verhuizing naar China en de financiële problemen van zijn bedrijf, niet in staat is om de alimentatie te voldoen. De vrouw, die met hun kind op Curaçao woont, heeft de man gesommeerd om de achterstallige alimentatie te betalen en heeft een zelfstandig verzoek ingediend om de alimentatie te verhogen naar € 600,-- per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de alimentatie niet kan betalen en dat de vrouw recht heeft op de indexering van de alimentatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man geen recht heeft op verrekening van de alimentatie met een door hem aan de vrouw geleende geldsom van DM 38.000,--, omdat hij niet heeft aangetoond dat deze lening daadwerkelijk is verstrekt. De verzoeken van de man zijn afgewezen, evenals het verzoek van de vrouw om de alimentatie te verhogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen basis is voor het vaststellen van een omgangsregeling, gezien de afstand tussen de partijen en het gebrek aan concrete voorstellen van de man.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 12 juli 2005
Zaaknummer: 97513 / FA RK 04-1559
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[naam man],
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.J.M. Goltstein,
en:
[naam vrouw],
wederpartij, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur mr. M.E.T. Hogervorst.
1. Verloop van de procedure
De man heeft op 1 december 2004 een verzoekschrift tot wijziging van kinderalimentatie ingediend.
Een afschrift van het verzoekschrift is bij aangetekend schrijven van 28 december 2004 door de griffier van deze rechtbank aan de (procueur van de) vrouw toegezonden.
Door de vrouw is op 25 februari 2005 een verweerschrift ingediend, dat tevens een zelfstandig verzoek bevat.
De man heeft op 12 april 2005 tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw een verweerschrift ingediend.
De man heeft nog gereageerd bij brieven, met bijlagen, d.dis. 6 en 21 januari 2005.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 31 mei 2005.
2. De feiten:
Partijen hebben een relatie gehad. Uit die inmiddels verbroken relatie is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren: [naam kind].
De man heeft het kind erkend.
De relatie is in 1996 beëindigd. Bij beschikking van deze rechtbank van 21 november 1997 is aan de man, nadat de man en de vrouw het tijdens de procedure daaromtrent eens waren geworden, de verplichting opgelegd om met een bedrag van fl. 770,-- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind].
2. Het verzoek en de grondslag daarvoor
2.1
De man verzoekt genoemde beschikking te wijzigen en:
1. te bepalen dat de man – zolang [naam kind] tot het gezin van de vrouw behoort – via cessie/eigendomsoverdracht aan dat kind van zijn maandelijkse vordering op de vrouw, bestaande uit de door de man van de vrouw ontvangen maandtermijnbetalingen wegens de in februari 2001 verstrekte geldlening ad DM. 38.000,--, naar rato van telkens het gecedeerde bedrag tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maandmaximum kan voldoen aan zijn verplichtingen om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn voornoemde kind;
2. voor recht te verklaren, dat de man met hetgeen hij tot juli 2004 als onderhoudsbijdrage maandelijks heeft betaald ten behoeve van [naam kind], voldaan heeft aan zijn onderhoudsverplichting voor [naam kind] gerekend tot juli 2004;
3. subsidiair, bij gebreke van of in geval van eventuele onmogelijkheid van voormelde voldoening via cessie of verrekening met de vordering op een derde (moeder), wegens gewijzigde omstandigheden de door de man ten behoeve van [naam kind] te betalen onderhoudsbijdrage te bepalen en/of te verlagen tot een bedrag van € 300,-- per maand, zulks ingaande 1 juli 2004, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, meer subsidiair, de indexering over de eerder opgelegde onderhoudsbijdrage vanaf de aanvang uit te sluiten;
4. een omgangsregeling tussen de man en zijn zoon [naam kind] vast te stellen als de rechtbank in goede justitie en prudentie zal vermenen te behoren;
5. de vrouw een informatieplicht jegens de vader van [naam kind] op te leggen, en zo mogelijk op straffe van verbeurte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, de vrouw te veroordelen tot nakoming van haar wettelijke informatieplicht jegens de man.
2.2
De man stelt dat er sprake is van wijziging van feiten en omstandigheden waardoor hij de overeengekomen en opgelegde alimentatie niet meer kan betalen.
2.2.1
Ter staving van zijn stelling voert de man aan dat hij onder de naam [naam bedrijf] een bedrijf voert waarin ‘smell-alike’-producten- ofwel namaakgeuren worden geproduceerd. Hij heeft veel last ondervonden en ondervindt dat nog steeds van de Stichting Namaakbestrijding en de grote merkhouders in deze branche. De stichting en de grote merkhouders hebben vele processen tegen hem en [naam bedrijf] gevoerd op grond van gesteld verwarrings- en/of verwateringsgevaar. Om juridisch gedaan te krijgen dat zijn producten niet van de markt moesten, heeft hij met kostenvergoedingen en schadevergoedingen en via dure accountantsverklaringen zulks trachten te voorkomen en te bewerkstelligen.
Om al die problemen die hij en zijn bedrijf ondervindt, te ontlopen heeft hij zijn werkterrein naar China moeten verplaatsen. Daar is hij thans actief als adviseur en verdient er omgerekend € 1.500,-- bruto per maand. Dat is € 1.200,-- netto per maand. Hij woont daar nu met zijn gezin in een appartement, dat € 300,-- per maand kost.
2.2.2
De man stelt voorts dat hij de vrouw op 14 februari 2001, toen zij nog studeerde voor tandartsassistente in Duitsland een bedrag van DM. 38.000,-- (€ 19.429,10) heeft geleend onder de voorwaarde dat de vrouw hem dit bedrag zou terugbetalen bij beëindiging of afsluiting van de studie.
Ter onderbouwing van deze stelling legt de man een brief van de Rabobank over. Daaruit is op te maken dat hij op 14 februari 2001 een bedrag van DM 38.000,-- heeft doen overboeken naar de bankrekening met nummer [nummer rekening] van de vrouw.
2.2.3
De man stelt verder dat partijen er altijd vanuit gegaan zijn dat de overeengekomen alimentatie van fl. 770,-- per maand zonder verhoging met de index was. Mede daarom had de man de vrouw het bedrag van D 38.000,-- renteloos ter beschikking gesteld en is de man in verband daarmee ook na dat tijdstip de betaalde alimentatie zonder indexering blijven voldoen. De man heeft in juli 2004 de alimentatiebetalingen gestaakt. Dit mede vanwege het feit dat de vrouw na de studie in Duitsland naar de Antillen is vertrokken met het kind en omdat zij ook al gedurende haar studie in Duitsland heeft geweigerd de man omgang met [naam kind] te laten hebben. De vrouw heeft de man toen en ook na haar vertrek naar de Antillen geen enkele informatie over [naam kind] verstrekt.
De man geeft aan dat de verstrekte geldlening bij het beëindigen van de studie opeisbaar is geworden. De man is van mening dat onder de omstandigheden van dit geval de lening derhalve met de beweerdelijke achterstalligheid in betaling van de alimentatie verrekend kan worden.
Dit temeer nu duidelijk is dat de man op basis van zijn huidige inkomen niet in staat is enige, laat staan de bepaalde bijdrage te voldoen. De man kan zich op die wijze immers voorlopig nog via de vordering die hij op de vrouw heeft van zijn betaalplicht kwijten via verrekening van de te betalen bijdrage met het van de vrouw terug te ontvangen bedrag van DM 38.000,--. Hij verzoekt dit primair via deze beschikking vast te stellen.
2.2.4
Met betrekking tot de door de vrouw gelegde beslagen op onroerende goederen die de man al had verkocht maar nog niet had overgedragen stelt de man dat de vrouw voor de executie van de beweerdelijke achterstallige alimentatietermijnen beslag onder zich zelf had moeten leggen op het bedrag van DM 38.000,-- en de beslaglegging op reeds door de man verkochte zaken achterwege had moeten laten. De man had dan ook niet een bedrag van € 10.000,-- onder de notaris hoeven te laten als waarborgsom voor de vrouw bij het opheffen van de beslagen. Die actie van de vrouw heeft een flinke schadepost voor de man opgeleverd.
2.2.5
Los hiervan vraagt de man zich af of zijn kind nog de gestelde behoefte heeft. De vrouw is afgestudeerd en op grond daarvan kan verwacht worden dat ook zij thans inkomen heeft dan wel dat zij zelf inkomen uit arbeid kan verwerven. Uit dien hoofde dient de vrouw samen met de man de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] te dragen en moet op grond hiervan zijn bijdrage dus aangepast worden.
In het licht hiervan moet de vrouw in de ogen van de man aangeven hoe hoog de behoefte nog is en hoe hoog haar inkomen is. Volgens de man moet hierbij rekening worden gehouden met het feit dat er in de Antillen van een lagere levensstandaard sprake zal zijn dan in Nederland.
2.2.6
De man is daarnaast van mening dat hij recht heeft op omgang met [naam kind] en dat er uit dien hoofde een omgangsregeling moet worden vastgesteld. Dit temeer nu omgang in het belang van het kind is. De man realiseert zich, gelet op de woonplaatsen van partijen, dat dit niet eenvoudig te realiseren is.
Dit brengt mee dat de vrouw hem omtrent het wel en wee van [naam kind] dient te informeren. Nu dit een must is en de vrouw dit tot op heden stelselmatig heeft nagelaten, moet die verplichting bovendien worden gesanctioneerd met een dwangsom.
3. Het verweer, het zelfstandig verzoek en de grondslag daarvoor
3.1
De vrouw betwist in de eerste plaats dat partijen overeengekomen zouden zijn dat zij indexering van de bijdrage van fl. 770,-- per maand uitgesloten zouden hebben. Volgens de vrouw is er door partijen tussentijds ook nooit overleg over de ouderbijdrage op zich gevoerd en is nooit over uitsluiting van de indexering gesproken. Dat betekent dat de op 1 maart 1997 ingegane betaalplicht thans na diverse indexeringen € 440,03 per maand bedraagt.
3.1.1
De vrouw heeft de man wegens achterstalligheid in betalingen aangeschreven en heeft daarbij, na daarop door haar advocaat opmerkzaam te zijn gemaakt, de man tevens medegedeeld dat hij nog nooit de indexeringen had voldaan en dat zij, nu indexering van opgelegde of overeengekomen alimentatiebijdragen van rechtswege geschiedt, medegedeeld dat zij daarop ook aanspraak maakte.
3.1.2
De man heeft over de maand november 2003 niet betaald en in het jaar 2004 slechts vier keer een betaling gedaan van € 349,41 (= fl. 770,--) per keer.
Nu de man de achterstallige indexeringen niet heeft betaald en ook de betalingen van de bijdrage niet heeft hervat, nadat de vrouw hem daarop had aangesproken, heeft de vrouw derhalve terecht executiemaatregelen getroffen.
De vrouw stelt dat haar niet bekend is of er ter opheffing van de beslagen door de man een bedrag van € 10.000,-- is gestort.
3.1.3
De vrouw betwist dat zij een bedrag van de man ad € 38.000,-- heeft ontvangen. Dit maakt volgens de vrouw dat zij ook geen beslag onder zich zelf daarop had kunnen leggen.
3.1.4
De vrouw ontkent de omgang te hebben gefrustreerd. Het is de invulling die de man aan de omgang heeft gegeven, die maakt dat er geen sprake kan zijn van het regelmatig omgang hebben. De man liet vaak maandenlang niets van zich horen. Bovendien heeft de man vlak voor het indienen van zijn verzoek nog omgang gehad. De vrouw legt het verwijt dat zij naar de Antillen is vertrokken naast zich neer. De man is immers naar China vertrokken. Dit feit alleen al maakt dat er onmogelijk sprake kan zijn van regelmatige omgang tussen [naam kind] en de man. .
De vrouw voert verder aan dat zij waar mogelijk informatie over [naam kind] aan de man heeft verstrekt. Zij wijst daarbij op het feit dat zij de man, kort voordat hij het onderhavige verzoek heeft ingediend, op de hoogte had gesteld van het feit dat zij met [naam kind] gedurende deze periode in Nederland zou zijn en hij [naam kind] dan kon zien. In dat kader heeft zij [naam kind] naar de man gebracht.
3.1.4
Als er over aanpassing van de te betalen bijdrage gesproken moet worden, dan dient de man eerst via justificatoire bescheiden openheid rond zijn inkomen en lasten te verschaffen en dient zo mogelijk een deskundige de standpunten van de man op juistheid te toetsen. Gezien immers het feit dat hij naast de zakelijke activiteiten in China nog inkomsten en opbrengsten heeft uit in Nederland aanwezige onroerende goederen, die de man verzuimt te noemen, is bij de vrouw het vermoeden opgekomen dat het inkomen van de man is gestegen en daarmee dus ook de behoefte van [naam kind].
De vrouw verzoekt uit dien hoofde via een zelfstandig verzoek aanpassing van het door de man te betalen bedrag. Zij meent dat dit thans vastgesteld moet worden op € 600,-- per maand en zulks, gezien de houding die de man aan de dag legt ter zake rechterlijke uitspraken, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per maand voor het geval de man in gebreke blijft met betaling van die bijdrage.
3.1.5
De vrouw is van mening dat het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen niet toegewezen kan worden. De man woont en werkt immers in China. Nu de man in verband met dit feit op geen enkel wijze aangeeft hoe die regeling uitgevoerd moet worden en er dus geen sprake kan zijn van enige regelmaat in de omgang, kan het vaststellen van een niet na te komen regeling niet in het belang van [naam kind] zijn. Temeer niet nu de man afspraken omtrent de omgang ook al niet nakwam, toen de man nog in Nederland woonde en de vrouw, toen zij in Duitsland verbleef elke gelegenheid heeft aangegrepen om de man omgang met [naam kind] te laten hebben. In het licht hiervan stelt de vrouw verder dat de man steeds op de hoogte is geweest omtrent de verblijfplaats van [naam kind] en dat zij aan haar informatieplicht heeft voldaan en voldoet.
Voor het opleggen van een dwangsom kan daarom volgens de vrouw geen reden zijn. Ook niet ter zake de in de wet neergelegde informatieplicht.
4.De beoordeling
4.1 De bevoegdheid van de rechtbank.
4.1.1
Bij beschikking van 21 november 1997 van deze rechtbank is aan de man de verplichting opgelegd aan de vrouw te betalen een bedrag van fl. 770,-- per maand voor het op [geboortedatum] te [geboorteplaats] uit de vrouw geboren en thans bij de vrouw verblijvende minderjarige kind, [naam kind]. Tijdens de procedure die geleid heeft tot de beschikking van 21 november 1997, was de vrouw als verzoekster in die zaak woonachtig in [K.] en de man als verwerende partij woonachtig in [Z.]
Thans woont de man, als verzoekende partij in China en de vrouw met het minderjarige kind dat thans negen jaar oud is, in Willemstad op Curaçou (Nederlandse Antillen).
De man meent kennelijk, nu hij als in China wonende verzoeker en in zake de bevoegdheid van de rechtbank niets heeft gesteld, dat hij voor de door hem beoogde wijziging van genoemde beschikking het daartoe strekkende verzoek dient voor te leggen aan de rechtbank die in 1997 deze kwestie tussen partijen heeft beslist.
De vrouw heeft ter zake deze forumkeuze van de man het stilzwijgen bewaard.
4.1.2
Gezien de huidige woon- en verblijfsituatie van partijen zijn er geen aanknopingspunten te vinden in de op dit ogenblijk geldende verdragen en/of verordeningen op grond waarvan de rechtsmacht van deze rechtbank aangenomen kan worden.
In artikel 3 sub c Rv is bepaald dat: 'in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is'. Nu de wetgever met betrekking tot deze bepaling in de parlementaire stukken heeft aangegeven dat die verbondenheid onder meer in beginsel in voldoende mate aanwezig is bij verzoekschriftprocedures in zake wijziging van een eerdere uitspraak van de Nederlandse rechter betreffende levensonderhoud en dergelijke tussen twee inmiddels buiten Nederland wonende Nederlanders moet het er op grond hiervan voor gehouden worden dat de rechtbank in deze zaak rechtsmacht heeft.
4.2 De feitelijke verzoeken van de man
4.2.1 De verklaring voor recht.
Mede op grond van het bepaalde in artikel 1:403 BW acht de rechtbank het meer voor de hand liggen om het tweede onderdeel van het verzoek van de man het eerste te bespreken.
In artikel 1:403 is bepaald:' Geen uitkering is verschuldigd over de tijd, die op het tijdstip van het indienen van het verzoek reeds meer dan vijf jaren is verstreken.'
Nu het hier om een vervaltermijn gaat die voor alle onderhoudsbijdragen geldt, niet duidelijk is per wanneer de vrouw aanspraken op de indexeringen heeft gemaakt en de man zijn verzoek op 1 december 2004 heeft ingediend, moet er vanuit gegaan worden dat over de periode van 21 november 1997 tot en met 30 november 1999 de vrouw van rechtswege geen aanspraak meer kan maken op de niet geïnde indexeringen.
Met andere woorden heeft de man geen belang bij zijn verzoek voor zover dat ziet op de niet betaalde indexeringen over de periode tot en met 30 november 1999.
4.2.2
Op grond van de zojuist gedane vaststelling resteert thans de beoordeling van het verzoek om voor recht te verklaren dat met hetgeen de man vanaf 1 december 1999 tot juli 2004 heeft betaald aan alimentatie, hij daarmee heeft voldaan aan zijn onderhoudsverplichting.
Nu partijen bij de vaststelling van de overeengekomen alimentatie niet hebben vastgelegd dat de wettelijke indexering is uitgesloten en partijen destijds bij hun verzoek om de overeengekomen alimentatie in de door de rechter te geven beschikking op te nemen zulks ook niet hebben laten vastleggen, moet dit verzoek van de man als in strijd met de strekking van hetgeen ten aanzien van de wettelijke indexering in artikel 1:402a BW is bepaald, worden afgewezen.
4.3 Bepaling – kort gezegd - dat de man de nog verschuldigde alimentatie kan voldoen door middel van verrekening van de bijdrage met het aan de vrouw geleende bedrag van DM 38.000,--.
De vrouw heeft ontkend een bedrag van DM. 38.000,-- van de man ter leen te hebben ontvangen. Ter zake de stelling van de man dat hij dit bedrag op de rekening van de vrouw heeft doen overmaken door zijn bank, oordeelt de rechtbank, ondanks het feit dat de man door middel van een bankafschrift heeft aangetoond dat hij een bedrag van DM. 38.000,-- op de bankrekening van de vrouw heeft doen overmaken, als onvoldoende genoegzaam aannemelijk gemaakt.
Op grond van het door de vrouw te dier zake gevoerde verweer had het op de weg van de man gelegen om bewijs van zijn stelling aan te bieden dat het in casu daadwerkelijk om een geleende geldsom gaat. Nu hij dit heeft nagelaten en in dit verband mede gezien HR 3.12.1999, NJ 2000,86 en het vonnis van 12 augustus 2004 van Voorzieningenrechter Rechtbank Maastricht (Rechtpsraak.nl AQ8174) nog geldt dat de door de man voorgestelde verrekening van onderhoudsbijdragen niet toegestaan kan worden, kan ook dit verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.4 Het subsidiaire verzoek om de te betalen bijdrage met ingang van 1 juli 2004 nader vast te stellen op € 300,-- per maand.
De man heeft dit verzoek kennelijk gebaseerd om de stelling dat hij thans in China een maandinkomen heeft van € 1.500,--, waarvan in elk geval een bedrag van € 300,-- per maand moet worden besteed aan huurlasten.
De man heeft het inkomen dat hij in China stelt te genieten niet inzichtelijke gemaakt. De man heeft ook zijn lasten niet met justificatoire bescheiden onderbouwd. Nu de man in dit kader de stelling van de vrouw dat de man nog inkomsten geniet uit in [K.] gelegen en de man toebehorende onroerende zaken niet heeft weersproken en ook niet heeft weersproken dat hij in 1997 eigener beweging heeft aangeboden een bijdrage van fl. 770,-- per maand te betalen om een onderzoek naar zijn daadwerkelijke draagkracht te voorkomen, wijst de rechtbank het verzoek van de man als onvoldoende onderbouwd af.
4.5 Het meer subsidiaire verzoek om alsnog de indexering over de eerder opgelegde onderhoudsbijdrage van de aanvang af uit te sluiten.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2.1 is overwogen kan dit verzoek nog slechts zien op de bijdragen die de man vanaf 1 december 1999 heeft voldaan.
De vrouw heeft betwist dat partijen over uitsluiting van de wettelijke indexering hebben gesproken. Op grond hiervan en het feit dat de man geen bescheiden heeft overgelegd aan de hand waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat zijn draagkracht onvoldoende is om de overeengekomen en vastgestelde bijdrage inclusief de indexering voor zijn zoon aan de vrouw te voldoen, moet ook dit verzoek van de man worden afgewezen.
4.6 Vaststelling van een omgangsregeling en een informatieplicht.
Gezien het feit dat de man thans in China woonachtig is en de vrouw met [naam kind] op de Nederlandse Antillen woont en de man in verband hiermee niets heeft aangedragen op welke wijze de omgang zou kunnen worden geëffectueerd en ook niet heeft aangegeven wie de kosten voor een vast te stellen omgangsregeling zal dragen, moet ook dit verzoek, mede gelet op de stelling van de man dat hij geen voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te kunnen blijven voldoen, als onvoldoende onderbouwd afgewezen worden. Dit temeer nu de vrouw heeft aangegeven dat wanneer het enigszins mogelijk is zij de man omgang met [naam kind] laat hebben en de man deze laatste stelling niet, dan wel in onvoldoende mate heeft weerlegd.
Een en ander geldt naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de door de man verzochte informatieplicht, nu de vrouw hiertoe onweersproken heeft gesteld dat zij de man, kort voordat hij deze procedure aanhangig heeft gemaakt, heeft geïnformeerd over de data dat zij met [naam kind] in Nederland zou zijn en hij dan omgang met [naam kind] zou kunnen hebben.
Dit en het verweer van de vrouw dat zij waar mogelijk informatie over [naam kind] aan de man verstrekt, maken dat ook dit onderdeel van de verzoeken moet worden afgewezen.
4.7 Het verzoek van de vrouw om de door de man te betalen bijdrage vast te stellen op € 600,-- per maand.
De vrouw heeft dit tegenverzoek gegrond op de stelling dat de man naast zijn zakelijk inkomen in China nog inkomsten geniet uit in [K.] gelegen en de man toebehorende onroerende zaken. De vrouw vermoedt dat de man thans een hoger inkomen heeft dan op het moment dat partijen de kinderbijdrage hebben vastgesteld. De vrouw is van mening dat op grond van die inkomensstijging bij de man de behoefte van [naam kind] dienovereenkomstig is gestegen.
De man heeft dit verzoek van de vrouw weersproken en gesteld dat nu de vrouw met [naam kind] naar de Antillen is vertrokken, waar de levensstandaard lager ligt dan in Nederland, de behoefte van [naam kind] niet gestegen kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw die stelling niet op genoegzame wijze weerlegt door middel van het in het geding brengen van justificatoire bescheiden aan de hand waarvan vastgesteld kan worden of de behoefte van [naam kind] is gestegen tot een door de man te betalen bijdrage van € 600,-- per maand.
Het verzoek van de vrouw moet derhalve afgewezen worden.
5. De beslissing:
De rechtbank:
Wijst af de verzoeken van de man.
Wijst af het verzoek van de vrouw.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Casparie, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
LD/
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na betekening daarvan
of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.