2. Het verzoek en de grondslag daarvoor
2.1
De man verzoekt genoemde beschikking te wijzigen en:
1. te bepalen dat de man – zolang [naam kind] tot het gezin van de vrouw behoort – via cessie/eigendomsoverdracht aan dat kind van zijn maandelijkse vordering op de vrouw, bestaande uit de door de man van de vrouw ontvangen maandtermijnbetalingen wegens de in februari 2001 verstrekte geldlening ad DM. 38.000,--, naar rato van telkens het gecedeerde bedrag tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maandmaximum kan voldoen aan zijn verplichtingen om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn voornoemde kind;
2. voor recht te verklaren, dat de man met hetgeen hij tot juli 2004 als onderhoudsbijdrage maandelijks heeft betaald ten behoeve van [naam kind], voldaan heeft aan zijn onderhoudsverplichting voor [naam kind] gerekend tot juli 2004;
3. subsidiair, bij gebreke van of in geval van eventuele onmogelijkheid van voormelde voldoening via cessie of verrekening met de vordering op een derde (moeder), wegens gewijzigde omstandigheden de door de man ten behoeve van [naam kind] te betalen onderhoudsbijdrage te bepalen en/of te verlagen tot een bedrag van € 300,-- per maand, zulks ingaande 1 juli 2004, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, meer subsidiair, de indexering over de eerder opgelegde onderhoudsbijdrage vanaf de aanvang uit te sluiten;
4. een omgangsregeling tussen de man en zijn zoon [naam kind] vast te stellen als de rechtbank in goede justitie en prudentie zal vermenen te behoren;
5. de vrouw een informatieplicht jegens de vader van [naam kind] op te leggen, en zo mogelijk op straffe van verbeurte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, de vrouw te veroordelen tot nakoming van haar wettelijke informatieplicht jegens de man.
2.2
De man stelt dat er sprake is van wijziging van feiten en omstandigheden waardoor hij de overeengekomen en opgelegde alimentatie niet meer kan betalen.
2.2.1
Ter staving van zijn stelling voert de man aan dat hij onder de naam [naam bedrijf] een bedrijf voert waarin ‘smell-alike’-producten- ofwel namaakgeuren worden geproduceerd. Hij heeft veel last ondervonden en ondervindt dat nog steeds van de Stichting Namaakbestrijding en de grote merkhouders in deze branche. De stichting en de grote merkhouders hebben vele processen tegen hem en [naam bedrijf] gevoerd op grond van gesteld verwarrings- en/of verwateringsgevaar. Om juridisch gedaan te krijgen dat zijn producten niet van de markt moesten, heeft hij met kostenvergoedingen en schadevergoedingen en via dure accountantsverklaringen zulks trachten te voorkomen en te bewerkstelligen.
Om al die problemen die hij en zijn bedrijf ondervindt, te ontlopen heeft hij zijn werkterrein naar China moeten verplaatsen. Daar is hij thans actief als adviseur en verdient er omgerekend € 1.500,-- bruto per maand. Dat is € 1.200,-- netto per maand. Hij woont daar nu met zijn gezin in een appartement, dat € 300,-- per maand kost.
2.2.2
De man stelt voorts dat hij de vrouw op 14 februari 2001, toen zij nog studeerde voor tandartsassistente in Duitsland een bedrag van DM. 38.000,-- (€ 19.429,10) heeft geleend onder de voorwaarde dat de vrouw hem dit bedrag zou terugbetalen bij beëindiging of afsluiting van de studie.
Ter onderbouwing van deze stelling legt de man een brief van de Rabobank over. Daaruit is op te maken dat hij op 14 februari 2001 een bedrag van DM 38.000,-- heeft doen overboeken naar de bankrekening met nummer [nummer rekening] van de vrouw.
2.2.3
De man stelt verder dat partijen er altijd vanuit gegaan zijn dat de overeengekomen alimentatie van fl. 770,-- per maand zonder verhoging met de index was. Mede daarom had de man de vrouw het bedrag van D 38.000,-- renteloos ter beschikking gesteld en is de man in verband daarmee ook na dat tijdstip de betaalde alimentatie zonder indexering blijven voldoen. De man heeft in juli 2004 de alimentatiebetalingen gestaakt. Dit mede vanwege het feit dat de vrouw na de studie in Duitsland naar de Antillen is vertrokken met het kind en omdat zij ook al gedurende haar studie in Duitsland heeft geweigerd de man omgang met [naam kind] te laten hebben. De vrouw heeft de man toen en ook na haar vertrek naar de Antillen geen enkele informatie over [naam kind] verstrekt.
De man geeft aan dat de verstrekte geldlening bij het beëindigen van de studie opeisbaar is geworden. De man is van mening dat onder de omstandigheden van dit geval de lening derhalve met de beweerdelijke achterstalligheid in betaling van de alimentatie verrekend kan worden.
Dit temeer nu duidelijk is dat de man op basis van zijn huidige inkomen niet in staat is enige, laat staan de bepaalde bijdrage te voldoen. De man kan zich op die wijze immers voorlopig nog via de vordering die hij op de vrouw heeft van zijn betaalplicht kwijten via verrekening van de te betalen bijdrage met het van de vrouw terug te ontvangen bedrag van DM 38.000,--. Hij verzoekt dit primair via deze beschikking vast te stellen.
2.2.4
Met betrekking tot de door de vrouw gelegde beslagen op onroerende goederen die de man al had verkocht maar nog niet had overgedragen stelt de man dat de vrouw voor de executie van de beweerdelijke achterstallige alimentatietermijnen beslag onder zich zelf had moeten leggen op het bedrag van DM 38.000,-- en de beslaglegging op reeds door de man verkochte zaken achterwege had moeten laten. De man had dan ook niet een bedrag van € 10.000,-- onder de notaris hoeven te laten als waarborgsom voor de vrouw bij het opheffen van de beslagen. Die actie van de vrouw heeft een flinke schadepost voor de man opgeleverd.
2.2.5
Los hiervan vraagt de man zich af of zijn kind nog de gestelde behoefte heeft. De vrouw is afgestudeerd en op grond daarvan kan verwacht worden dat ook zij thans inkomen heeft dan wel dat zij zelf inkomen uit arbeid kan verwerven. Uit dien hoofde dient de vrouw samen met de man de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] te dragen en moet op grond hiervan zijn bijdrage dus aangepast worden.
In het licht hiervan moet de vrouw in de ogen van de man aangeven hoe hoog de behoefte nog is en hoe hoog haar inkomen is. Volgens de man moet hierbij rekening worden gehouden met het feit dat er in de Antillen van een lagere levensstandaard sprake zal zijn dan in Nederland.
2.2.6
De man is daarnaast van mening dat hij recht heeft op omgang met [naam kind] en dat er uit dien hoofde een omgangsregeling moet worden vastgesteld. Dit temeer nu omgang in het belang van het kind is. De man realiseert zich, gelet op de woonplaatsen van partijen, dat dit niet eenvoudig te realiseren is.
Dit brengt mee dat de vrouw hem omtrent het wel en wee van [naam kind] dient te informeren. Nu dit een must is en de vrouw dit tot op heden stelselmatig heeft nagelaten, moet die verplichting bovendien worden gesanctioneerd met een dwangsom.