RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 04 / 2161 BESLU HEM
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
de erven van [overledene],
laatstelijk wonende te [plaats], eisers,
Gedeputeerde Staten van Limburg,
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 9 november 2004
Kenmerk: 2004/6/694
Behandeling ter zitting: 11 mei 2005
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 9 november 2004 heeft verweerder de begrenzing Foerageergebieden ganzen en smienten in het kader van (de wijziging van) het Stimuleringsplan Midden-Limburg-West en de Maasplassen - tevens natuur-en beheersgebiedsplan - gewijzigd vastgesteld.
Tegen dat besluit is namens eisers bij schrijven van 14 december 2004 beroep ingesteld door ing. F.Nijpjes R.T. beëdigd rentmeester te St. Odiliënberg.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 11 mei 2005, waar eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde ing. Nijpjes voornoemd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J.M. Pouw, ambtenaar van de provincie.
2.1. Bij brief van 16 februari 2004 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies verzocht medewerking te verlenen aan het uitvoeren van het (nationale) Beleidskader Faunabeheer. Het verzoek van de minister van LNV komt er - voor zover hier van belang - op neer, dat de provincies hun provinciale verordeningen beheer en schadebestrijding dieren aanpassen, zodanig dat er gebieden (kunnen) ontstaan waarin ganzen en smienten ongestoord kunnen overwinteren. Aanleiding tot dit verzoek is het gegeven dat, volgens de minister van LNV, jaarlijks in Nederland circa 1,5 miljoen ganzen overwinteren. De bescherming die trekvogels genieten op basis van de Europese Vogelrichtlijn heeft jaren geleden reeds ertoe geleid, dat de (ongelimiteerde) jacht op ganzen in Nederland is verboden. De keerzijde van de medaille is dat daardoor de ganzenpopulatie steeds maar groter is geworden. Overwinterende ganzen (smienten - een eendensoort - komen niet massaal voor in Limburg en veroorzaken derhalve nauwelijks schade) eten in de periode dat ze in Nederland verblijven, oktober tot april, veel gras, wat een schadepost voor boeren oplevert. Deze schade diende door de overheid te worden vergoed omdat ter zake geldende regelgeving eraan in de weg stond tegen overwinterende ganzen maatregelen te nemen. Om de hierdoor almaar stijgende kosten van de schadevergoedingen te beperken, heeft de minister van LNV uiteindelijk besloten om in Nederland 80.000 hectare foerageergebied te laten aanwijzen. Binnen deze foerageergebieden dienen de ganzen, kort gezegd, met rust te worden gelaten. De verwachting is dat deze oppervlakte voldoende is om de overwinterende ganzen op te vangen. Buiten deze gebieden mogen de ganzen worden verjaagd en, indien dat niet lukt, beperkt worden afgeschoten ter ondersteuning van die verjaging. Uitgaande van het lerend vermogen van ganzen, wordt verwacht dat over enkele jaren overwinterende ganzen alleen nog in de daarvoor aangewezen foerageergebieden zullen neerstrijken.
Op 15/16 juli 2004 hebben Provinciale Staten van Limburg (PS) besloten uitvoering te geven aan de wens van de minister van LNV en hebben zij de Verordening beheer en schadebestrijding dieren Limburg zodanig gewijzigd dat in Limburg zes foerageergebieden zijn aangewezen met een gezamenlijke oppervlakte van 600 hectare.
Voorts heeft verweerder, eveneens op verzoek van de minister van LNV, de Stimuleringsplannen in Limburg zodanig gewijzigd dat ook de foerageergebieden daarin zijn opgenomen. De reden daarvoor is dat grondgebruikers de mogelijkheid wordt geboden om in plaats van een getaxeerde schadevergoeding een vast bedrag per jaar te ontvangen voor de opvang van ganzen op basis van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (SAN).
In de periode van 24 juni 2004 tot en met 22 juli 2004 heeft de begrenzing Foerageergebieden ganzen en smienten in het kader van de wijziging van de stimuleringsplannen natuur, bos en landschap in ontwerp ter visie gelegen. Tegen dit ontwerp zijn tal van bedenkingen ingediend, niet echter door eisers.
2.2. Mede naar aanleiding van de (wél) ingediende bedenkingen heeft verweerder bij het thans bestreden besluit van 9 november 2004, bekendgemaakt op 17 november 2004, de begrenzing van de Foerageergebieden ganzen en smienten in het kader van de stimuleringsplannen natuur, bos en landschap in gewijzigde vorm vastgesteld.
2.3. Tegen dat besluit is namens eisers beroep ingesteld. Daarbij is het navolgende aangevoerd. De jachtrechten van de eigendommen van eisers zijn verhuurd en genereren daardoor opbrengsten. De aanwijzing van het eigendom van eisers als foerageergebied zal beperkingen veroorzaken bij de uitoefening van de jacht. Deze beperkingen zullen tot lagere huuropbrengsten leiden. Tenslotte wordt gesteld dat de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van een gedeelte van de eigendommen van eisers niet vrijwillig tot stand is gekomen.
2.4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.5. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Per 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Op grond van artikel 10 van deze wet is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Op grond van artikel 65 van de Flora-en Faunawet kan van dit verbod worden afgeweken door in een provinciale verordening een vrijstelling op te nemen. Daartoe is op 15/16 juli 2004 door PS de Verordening beheer en schadebestrijding dieren Limburg vastgesteld.
In deze verordening is in artikel 3, tweede lid, bepaald dat ter voorkoming of bestrijding van belangrijke schade veroorzaakt door de in de bijlage 1 van de verordening genoemde diersoorten het de grondgebruiker is toegestaan om op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 10 van de wet.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de verordening, geldt het bepaalde in lid 2 niet voor de diersoorten grauwe gans, rietgans, kolgans en smienten in het als Foerageergebied ganzen en smienten aangemerkte gebied (in totaal zes) in de periode van 1 oktober tot 1 april.
Bij besluit van 9 november 2004 heeft verweerder met gebruikmaking van artikel 2, eerste lid, van de Provinciale Verordening Beheer- en Schadebestrijding Dieren Limburg, door wijziging van de kaarten van bijlage 2 behorende bij de Verordening, de begrenzing van de foerageergebieden voor ganzen en smienten gewijzigd vastgesteld en teruggebracht naar vier. In samenhang gelezen met de Verordening geldt in deze foerageergebieden het wettelijk verbod van artikel 10 van de Ffw om ganzen en smienten opzettelijk te verontrusten, gedurende de periode van 1 oktober tot 1 april.
Het in deze procedure bestreden besluit, eveneens van 9 november 2004, strekt ertoe de begrenzing van deze foerageergebieden in het kader van de stimuleringsplannen bos, natuur en landschap vast te stellen. Binnen de begrenzing van het foerageergebied voor ganzen en smienten zou het immers per 1 juni 2005 mogelijk worden om voor graslanden een beheerssubsidie op basis van de SAN te ontvangen voor de opvang van in Nederland overwinterende ganzen en smienten. Daarmee was het opnemen van de begrenzing van deze foerageergebieden in de stimuleringsplannen noodzakelijk geworden. Het stimuleringsplan - een natuurgebiedsplan in het kader van voornoemde subsidieregeling - geeft immers de omtrek aan van de gebieden waarbinnen voor grondgebruikers- en eigenaren de mogelijkheid is geschapen om, op aanvraag, en overigens op geheel vrijwillige basis, voor subsidie voor de opvang van overwinterende ganzen en smienten in aanmerking te komen.
Het gevolg van de bij het bestreden besluit gewijzigd vastgestelde begrenzing van de foerageergebieden, is dat het perceel kadastraal bekend als gemeente […], sectie […], nummer […], waartoe eisers als erfgenamen zijn gerechtigd, in het kader van de stimuleringsplannen is aangewezen als foerageergebied voor ganzen en smienten.
De op dit perceel rustende jachtrechten zijn door eisers voor langere duur verhuurd.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers in dit verband toegelicht, dat de eerstvolgende verlenging van de jachtrechten op zijn vroegst over vier jaar aan de orde is.
De grief van eisers dat zij als gevolg van die aanwijzing voor beperkingen bij de uitoefening van de jachtrechten moeten vrezen, ziet de rechtbank evenwel geen doel treffen. Deze grief immers, miskent de aard en strekking van het stimuleringsplan als toetsingskader voor het toekennen van subsidies voor natuurbeheer. In dat verband wijst de rechtbank erop dat het op grond van de Flora-en Faunawet - en niet op grond van het stimuleringsplan - niet is geoorloofd om in foerageergebieden ganzen of smienten opzettelijk te verontrusten.
Dat laat onverlet de mogelijkheden tot een normaal agrarisch beheer en ook andersoortig gebruik, bijvoorbeeld ten behoeve van de uitoefening van de jacht, is niet aan beperkingen onderhevig, voor zover niet gericht op het opzettelijk verontrusten van ganzen en smienten. Zo blijft het weren van ganzen onveranderd toegestaan. Wie geen ganzen op zijn perceel wenst, kan simpelweg trachten het voor ganzen onaantrekkelijk te maken om er te landen, bijvoorbeeld door het plaatsen van schriklinten en het spannen van draden. Pas wanneer de ganzen eenmaal op het perceel zijn neergestreken, is het opzettelijk verontrusten ervan niet meer toelaatbaar. Derhalve moet met verweerder worden vastgesteld, dat de aanwijzing van eisers perceel als foerageergebied voor ganzen en smienten in het kader van voormeld stimuleringsplan niet meer of andere beperkingen in de uitoefening van de jachtrechten ter plaatse meebrengt, dan die voortvloeiende uit de Flora-en Faunawet.
Dat aan het ontvangen van subsidies voorwaarden kunnen worden verbonden, bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van de gronden, die bovendien verder kunnen gaan dan het wettelijk verbod op het opzettelijk verontrusten van ganzen en smienten, maakt dit niet anders, reeds omdat deelname aan de subsidieregelingen zoals de SAN op volstrekt vrijwillige basis geschiedt. Bij die stand van zaken is de stelling van eisers dat ook de aanwijzing als foerageergebied op een vrijwillige basis zou plaatsvinden erg onwaarschijnlijk. Bovendien hebben eisers deze stelling niet onderbouwd, zodat de rechtbank daar verder aan voorbij gaat.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden staande gehouden dat verweerder bij afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen, niet in redelijkheid meer gewicht kon toekennen aan de met het vaststellen (in het kader van de stimuleringsplannen) van de begrenzing van de foerageergebieden voor ganzen en smienten te dienen belangen van natuurbeheer, dan aan de belangen waarop namens eisers in deze procedure een beroep is gedaan. De inhoud van de namens eisers ter zitting, met instemming van verweerder, overgelegde brief van de minister van LNV aan de Tweede Kamer van 25 april 2005, maakt dit niet anders.
Het beroep van eisers moet derhalve voor ongegrond worden gehouden, zodat op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb als volgt wordt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2005 door mr. Geisel voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J. Devoi w.g. Geisel
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.