ECLI:NL:RBMAA:2005:AT2541

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
080098-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke leidinggeving bij arbeid in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen

Op 25 maart 2005 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de rechtspersoon [X], die als feitelijke leidinggever personen gelegenheid heeft gegeven om arbeid te verrichten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het faciliteren van illegale arbeid door vreemdelingen op verschillende data in 2001 en 2002. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte samen met de Poolse rechtspersoon [Y] handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de concurrentieverhoudingen had geschaad en bijdroeg aan een onzekere arbeidsrechtelijke positie van de betrokken vreemdelingen.

De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte niet op de hoogte was van de verboden gedragingen, en stelde vast dat het feit dat de Poolse werknemers zonder vergunning werkten, voldoende was om de verdachte strafbaar te stellen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van verschillende Poolse werknemers die bevestigden dat de verdachte feitelijk leiding gaf aan de werkzaamheden. De rechtbank kwalificeerde de feiten als overtredingen van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen en legde de verdachte een combinatie van geldboetes en voorwaardelijke gevangenisstraffen op.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De opgelegde straffen waren gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, en de rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/080098-02
Datum uitspraak: 25 maart 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
de rechtspersoon [X]. -handelend onder de naam [X]- op of omstreeks 22 mei 2001, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met de Poolse rechtspersoon [Y] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als werkgever meerdere, althans een, vreemdeling(en), te weten
[namen 17 vreemdelingen]
(allen) met de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning(en), tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
de rechtspersoon [X]. -handelend onder de naam [X]- op of omstreeks 7 juni 2001, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met de Poolse rechtspersoon [Y] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als werkgever een, vreemdeling, te weten
[naam vreemdeling] ,
met de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning,tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
de rechtspersoon [X]. -handelend onder de naam [X]- op of omstreeks 11 januari 2002, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met de Poolse rechtspersoon [Y] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als werkgever meerdere, althans een, vreemdeling(en), te weten
[namen 6 vreemdelingen]
(allen) met de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning(en), tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
de rechtspersoon [X]. - handelend onder de naam [X] - op 22 mei 2001, in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met de Poolse rechtspersoon [Y] als werkgever meerdere vreemdelingen, te weten
[namen 15 vreemdelingen]
allen met de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
de rechtspersoon [X]. -handelend onder de naam [X]- op 7 juni 2001, in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met de Poolse rechtspersoon [Y], als werkgever een vreemdeling, te weten:
[naam vreemdeling] ,
met de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
de rechtspersoon [X]. -handelend onder de naam [X]- op 11 januari 2002, in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met de Poolse rechtspersoon [Y] als werkgever meerdere vreemdelingen, te weten:
[namen 5 vreemdelingen]
allen met de Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen feitelijk leiding heeft gegeven.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachtes raadsman heeft ter terechtzitting het volgende verweer gevoerd:
- Uit het dossier blijkt dat een persoon genaamd [M.], die van Belgische afkomst is, op de werf een bepaalde functie heeft ten tijde van het plegen van de verweten feiten. Niet staat echter vast dat deze [M.] ook de verdachte is. Weliswaar heet zijn cliënt [M.] en is hij van Belgische afkomst maar, zoals de raadsman het verwoordt, “er zijn meer honden die Fikkie heten”.
De rechtbank twijfelt er echter niet aan dat de persoon die in het dossier wordt aangeduid met [M.] de verdachte in casu is. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de navolgende feiten:
Bij de controle op 22 mei 2001 (Feit 1) hebben de verbalisanten alle op de werf aanwezige personen gecontroleerd. Daarbij zijn naast 61 Polen slechts twee personen met een andere nationaliteit aangetroffen die ook voor de werf werkzaam waren. Deze personen hadden beiden de Belgische nationaliteit en heetten respectievelijk [verdachte] en [A.] (Blz. 040 PV).
Ter terechtzitting op 11 maart 2005 was [naam vreemdeling] als getuige aanwezig. Hij heeft verdachte aangewezen als de persoon die hij [M.] noemde en waarover hij tegen de verbalisanten heeft verklaard. Bovendien is verdachte bij de controle op 7 juni 2001 (feit 2) wederom op de werf aangetroffen (Blz. 062 PV).
Op 11 januari 2002 is opnieuw een aantal Poolse werknemers op de werf aangetroffen (Feit 3). Hun verklaringen met betrekking tot de functie van een persoon genaamd “[M.]” zijn in hoge mate gelijkluidend aan de verklaringen die de Poolse werknemers in verband met de feiten 1 en 2 hebben afgelegd. In geen geval verklaren zij over de aanwezigheid van meerdere [M.]’s op de werf. In het licht van hetgeen de rechtbank bij de feiten 1 en 2 heeft vastgesteld staat naar haar oordeel vast dat het hier wederom om de verdachte gaat.
- Voor het geval de rechtbank zou vaststellen dat zijn cliënt de [M.] is waarover de Poolse werknemers verklaren heeft verdachtes raadsman aangevoerd dat de werkzaamheden welke verdachte heeft verricht niet van dien aard zijn, dat hier sprake is van feitelijk leiding geven als bedoeld in artikel 51 Sr. Verdachte zou slechts betrokken zijn bij de kwaliteitscontrole, maar zeker geen aanwijzingen geven aan de werknemers. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verdachte zelf verklaart met betrekking tot zijn werk onder andere dat hij verantwoording aflegt aan [Z.], de directeur (Blz. 641). Daarmee stelt de rechtbank vast dat hij – naar zijn eigen opvatting - blijkbaar in de organisatielaag valt die direct onder de directeur is gelegen. Verder verklaart hij veel overleg te voeren met de ingenieurs over de eisen aan het uit te voeren werk. Hij geeft instructies over de kwaliteit van het werk en bijvoorbeeld met welke elektrodes laswerk uitgevoerd moet worden (Blz. 642). Daarmee schetst verdachte zich zelf in de ogen van de rechtbank als een persoon die op leidinggevend niveau werkzaam is.
Diverse gehoorde Poolse werknemers vullen dat beeld nog aan:
- [P.] (Blz. 170 ev) krijgt – naar zijn zeggen - zijn werkopdrachten van [M.], een Belg. [M.] houdt ook bij wat [P.] gedaan heeft en dat krijgt hij betaald.
- Kittner (gehoord in Polen in het bijzijn van de rechter-commissaris) verklaart dat verdachte op de werf vertelde wat er gedaan moest worden.
- [S.] (blz. 246 ev) verklaart onder andere dat een van de twee Meisters [M.] was, een Belg. [M.] vertelde wat zijn groep moest doen. Als het werk klaar was kreeg hij van zijn Meister een nieuwe opdracht. Verdachte zou de dag voor het verhoor van [S.] op 7 juni 2001 nog twee mensen naar huis gestuurd hebben, omdat ze niet hard genoeg werkten. Verdachte was ook een van de personen die de gewerkte uren bijhield.
- [D.] (Blz. 311) krijgt – naar zijn zeggen - zijn opdrachten van [M.] die het werk over de mensen verdeelt. Is hij klaar, dan moet hij aan verdachte vragen wat de volgende klus is.
- [C.] (Blz. 281 ev) verklaart eveneens dat verdachte de werknemers aanstuurt.
Uit een en ander volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de positie van een feitelijk leidinggevende heeft bekleed.
-Tenslotte heeft de raadsman nog betoogd dat verdachte niet op de hoogte was van de verboden gedragingen. De rechtbank begrijpt dat verdachte aldus probeert te weerleggen dat bij hem opzet in het spel was.
De rechtbank verwerpt dit verweer als zijnde niet relevant. De tenlastegelegde feiten betreffen overtredingen. Het enkele feit dat de Poolse werknemers arbeid hebben verricht zonder vergunning en verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven is voldoende om het delict te begaan. Opzet is daarvoor niet vereist.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
feit 1:
handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen, veertien maal gepleegd;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen, vijf maal gepleegd;
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot in totaal 20 geldboetes van € 900,- en in totaal 6 maal een gevangenisstraf voor de duur van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op verschillende tijdstippen heeft verdachte als feitelijke leidinggever personen gelegenheid gegeven arbeid te verrichten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Daarmee heeft verdachte de bestaande concurrentieverhoudingen geschaad en bijgedragen aan een onzekere arbeidsrechtelijke positie van de betrokken personen. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij ondanks eerdere “invallen” op het bedrijf [M.], zijn activiteiten gewoon heeft voortgezet.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen en artikel 6 van de Wet op de economische delicten.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde veertien maal tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde veertien maal tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraffen niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde vijf maal tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde vijf maal tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraffen niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. W.J.J. Beurskens, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2005.