ECLI:NL:RBMAA:2005:AT2487

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
008219-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling verdachte voor opzettelijke uitlokking van moord in de zaak van de kofferbakmoord

In de zaak van de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], die thans gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid, heeft de Rechtbank Maastricht op 25 maart 2005 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke uitlokking van moord, in het kader van de zogenaamde 'kofferbakmoord'. De tenlastelegging omvatte dat de verdachte op of omstreeks 12 maart 2003 in [S.], in de gemeente [O.], samen met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het primair ten laste gelegde had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de opzettelijke uitlokking van moord, wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, door zijn afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, in grote mate werd gestuurd door de wensen van zijn moeder, wat leidde tot zijn betrokkenheid bij de uitlokking van de moord. De psychiater en psycholoog die rapporten over de verdachte hadden opgesteld, concludeerden dat hij licht verminderd toerekeningsvatbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen jaren geëist, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van negen jaren op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank besloot niet over te gaan tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging, omdat niet voldaan was aan de criteria daarvoor. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. A.M.A. Eijck, en de rechters mr. A.M. Schutte en mr. J.H. Klifman.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008219-04
Datum uitspraak: 25 maart 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2005 en 7, 9 en 11 maart 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 3, in elk geval een of meer kogels in de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] af te vuren/te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] of omstreeks 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 3, in elk geval een of meer kogels in de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] af te vuren/te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk door [medeverdachte 1] begaan strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 december 2002 tot en met 12 maart 2003, te [S.], in de gemeente [O.] en/of in de gemeente [H.] en/of in de gemeente [S.], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, die [medeverdachte 1] te benaderen en/of (vervolgens) aan die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) mede te delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en/of dat [slachtoffer] een crimineel was en/of dat [slachtoffer] [medeverdachte 2] (opdrachtgeefster/medepleegster van de moord op die [slachtoffer]) bedreigde en/of mishandelde en/of die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) te vragen die [slachtoffer] te vermoorden en/of te vragen of hij iemand wist die [slachtoffer] kon vermoorden, althans bewoordingen van dergelijke strekking te bezigen en/of die [medeverdachte 1] een (aanzienlijke) geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen en/of een (aanzienlijke) geldelijke beloning met die [medeverdachte 1] overeen te komen en/of door vervolgens dat bedrag ter kennis te brengen van die [medeverdachte 2] (die dat bedrag daarop uitbetaalde) en/of vervolgens als bemiddelaar/tussenpersoon tussen [medeverdachte 2] en die [medever[medeverdachte 1] te fungeren en/of [medeverdachte 2], in (rechtstreeks) contact te brengen met die [medeverdachte 1] en/of vervolgens (een) ontmoeting(en) te arrangeren tussen die [medeverdachte 2] en die [medeverdachte 1] en/of door (vervolgens) gegevens aan die [medeverdachte 1] door te geven ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de moord op [slachtoffer], te weten (onder andere) omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer] en/of omtrent het merk en/of de kleur en/of het kenteken van de door die [slachtoffer] gebruikte auto en/of een pasfoto van die [slachtoffer] aan die [medeverdachte 1] te verstrekken, althans door tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, als tussenpersoon te fungeren in de communicatie tussen die [medeverdachte 2] en die [medeverdachte 1] over de voorbereiding en/of uitvoering van de moord op [slachtoffer].
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
subsidiair
[medeverdachte 1] op 12 maart 2003 te [S.], in de gemeente [O.], tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 1 kogel in de nek/hals, en 1 kogel elders in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk door [medeverdachte 1] begaan strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 december 2002 tot en met 12 maart 2003, in het arrondissement Maastricht, opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen, door opzettelijk die [medeverdachte 1] te benaderen en vervolgens aan die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) mede te delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en dat [slachtoffer] een crimineel was en dat [slachtoffer] [medeverdachte 2] (opdrachtgeefster/medepleegster van de moord op die [slachtoffer]) bedreigde en mishandelde en die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) te vragen die [slachtoffer] te vermoorden of te vragen of hij iemand wist die [slachtoffer] kon vermoorden, en die [medeverdachte 1] een aanzienlijke geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen en een aanzienlijke geldelijke beloning met die [medeverdachte 1] overeen te komen en door vervolgens dat bedrag ter kennis te brengen van die [medeverdachte 2] (die dat bedrag daarop uitbetaalde) en als bemiddelaar/tussenpersoon tussen [medeverdachte 2] en die [medeverdachte 1] te fungeren en [medeverdachte 2] in (rechtstreeks) contact te brengen met die [medeverdachte 1] en/of vervolgens ontmoetingen te arrangeren tussen die [medeverdachte 2] en die [medeverdachte 1] en door gegevens aan die [medeverdachte 1] door te geven ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de moord op [slachtoffer], te weten gegevens omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer] en omtrent het merk, de kleur en het kenteken van de door die [slachtoffer] gebruikte auto en een pasfoto van die [slachtoffer] aan die [medeverdachte 1] te verstrekken.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
subsidiair
opzettelijke uitlokking van moord.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte hebben dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundige, rapporten opgesteld.
De psychiater schrijft in haar rapport –zakelijk weergegeven- dat betrokkene lijdt aan een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis heeft naar het oordeel van de psychiater in grote mate een rol gespeeld ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Zijn gedrag werd immers grotendeels gestuurd door zijn afhankelijke persoonlijkheid, waarbij hij al gedurende zijn hele leven deed wat zijn moeder van hem verlangde, zonder zich hierbij vragen te stellen. De ziekelijke binding tussen onderzochte en zijn moeder was zo sterk, dat betrokkene niet kon ontkomen aan de vraag die zijn moeder stelde. Betrokkene heeft in deze ziekelijke moeder-zoon relatie geen ruimte gekregen om zichzelf te ontwikkelen. Op grond hiervan acht deze deskundige na toelichting ter zitting, betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De psycholoog vermeldt in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat betrokkene lijdt aan een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, welke eveneens bestond ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit deze persoonlijkheidsstoornis zou het tenlastegelegde verklaard kunnen worden. Betrokkene beschikt niet over een solide intern referentiekader waaraan hij sturing en stabiliteit kan ontlenen. Hij is afhankelijk van anderen en doet kritiekloos wat anderen zeggen. Het is aan te nemen dat betrokkene mede onder invloed van de pathologische interactie met zijn moeder bewogen is het tenlastegelegde uit te voeren. Op grond hiervan adviseert deze deskundige na toelichting ter zitting het tenlastegelegde in licht verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor in de rapporten gegeven gronden, geheel met de daarin gegeven conclusies.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft gepleit voor een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitlokking van een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft enerzijds gehandeld conform het verzoek van zijn moeder, die hij niet gemakkelijk kon weerstaan. Anderzijds heeft hij van aanvang af een eigen financieel motief gehad. Verdachte heeft immers een persoon voor de moord benaderd, van wie hij vond dat deze hem nog geld schuldig was, en direct aangegeven dat hij aanspraak maakte op 10% van het bedrag dat voor de uitvoering van de moord betaald zou worden. Vervolgens is verdachte als tussenpersoon betrokken gebleven bij het plannen en concretiseren van de moord en heeft hij als tussenpersoon gefungeerd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is en dat hij een blanco strafblad heeft.
Psychiater Dams vermeldt in haar rapport –zakelijk weergegeven- dat zij de kans op recidive als relatief groot inschat, omdat het mogelijk is dat onderzochte opnieuw in een gelijkaardige onevenwichtige situatie zal terechtkomen en dan door de aanwezigheid van een onbehandelde afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zal decompenseren. Daarom adviseert zij een behandeling in een gespecialiseerde kliniek, onder begeleiding van een multidisciplinair team, gericht op de behandeling van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
Psycholoog Zwegers vermeldt in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat zolang betrokkenes afhankelijke persoonlijkheidsstoornis bestaat, hij kritiekloos degene zal volgen van wie hij afhankelijk is en aldus (opnieuw) tot (ernstig) grensoverschrijdend gedrag zal kunnen komen. In de opvatting van Zwegers zal de persoonlijkheidsstoornis zonder behandeling blijven bestaan. Er is daarom een behandeling aangewezen, waarbij aandacht dient te zijn voor het versterken van betrokkenes autonomie. Gelet op het recidivegevaar zou zo’n behandeling in een beveiligde omgeving moeten plaatsvinden.
Zowel de psychiater als de psycholoog hebben geadviseerd tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Er is overleg geweest tussen beide deskundigen en mevrouw A. van As-van der Zwan, reclasseringswerkster, die een milieuonderzoek heeft verricht betreffende betrokkene. Mevrouw Van As-van der Zwan kon zich met de adviesoverwegingen verenigen.
De rechtbank ziet niet, zoals door de deskundigen is geadviseerd, de noodzaak om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, omdat naar haar oordeel niet is voldaan aan het criterium van artikel 37a lid 1 onder 2e van het Wetboek van Strafrecht, namelijk dat de veiligheid van personen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Zij baseert dit op de rapporten van de deskundigen, Zwegers en Dams voornoemd, die ter zitting van 9 maart 2005 over het recidivegevaar hebben opgemerkt dat dit gevaar aanwezig is, maar dat de kans dat het werkelijk tot recidive komt, afhankelijk is van de persoon waarmee verdachte, onder invloed van zijn afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, een sterke binding aangaat.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van NEGEN jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M.A. Eijck, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2005.