ECLI:NL:RBMAA:2005:AT2454

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
87247 / HA ZA 03-958
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en schijnconstructie in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie NEDERLANDSE CONSTRUCTIE EN HANDELS COÖPERATIE VAN ECT B.A. in liquidatie (hierna: NCH) en de Ontvanger van de Belastingdienst/Limburg. NCH kwam in verzet tegen een eerder verstekvonnis waarin de Ontvanger werd toegewezen in zijn vordering tot betaling van een naheffingsaanslag loonheffing van € 7.053.335,- aan ECT Maasdok. De Ontvanger stelde dat NCH en ECT Maasdok onrechtmatig hadden gehandeld door een schijnconstructie op te zetten om het verhaal van de belastingvordering te bemoeilijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen ECT Maasdok en NCH, die op 8 juli 2002 werd gesloten, niet anders kon worden geïnterpreteerd dan als een poging om de exploitatie van ECT Maasdok tijdelijk over te dragen aan NCH, met als doel de belastingvordering te ontlopen. De rechtbank oordeelde dat NCH onrechtmatig had gehandeld door de activiteiten van ECT Maasdok voort te zetten onder haar naam, waardoor de mogelijkheid voor de Ontvanger om zijn vordering te verhalen werd bemoeilijkt. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere onderbouwing van de schade door de Ontvanger en heeft bepaald dat tegen dit vonnis hoger beroep openstaat.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 23 maart 2004
Zaaknummer : 87247/HA ZA 03-958
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
De coöperatie met beperkte aansprakelijkheid NEDERLANDSE CONSTRUCTIE EN HANDELS COÖPERATIE VAN ECT B.A. in liquidatie, h.o.d.n. N.C.H.,
gevestigd te Sopot, Polen,
opposante,
procureur mr. J.H. Sligchers;
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/LIMBURG, voorheen de Ontvanger van de Belastingdienst/Ondernemingen Maastricht,
mede kantoor houdende te Maastricht,
geopposeerde,
Procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen.
1. Het verloop van de procedure
Opposante, hierna te noemen "NCH", is bij exploot d.d. 3 oktober 2003 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 2 juli 2003 met zaaknummer 81262/ HA ZA 03-130, dat op 19 augustus 2003 aan NCH was betekend en heeft geopposeerde, hierna te noemen "de Ontvanger", gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Op de eerstdienende dag heeft NCH bij akte producties in het geding gebracht.
De Ontvanger heeft vervolgens geantwoord in oppositie en zijn eis vermeerderd met de kosten van de gelegde beslagen, zulks onder overlegging van producties.
NCH heeft daarna, onder overlegging van producties gerepliceerd in oppositie.
De Ontvanger heeft vervolgens pleidooi verzocht en daartoe op voorhand producties overgelegd. Beide partijen hebben daarop de zaak doen bepleiten; van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het verloop van de procedure in het oorspronkelijk geding
2.1 De Ontvanger heeft op de in de inleidende dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat NCH en [D.] - [D.] is bij hetzelfde exploot gedagvaard - onrechtmatig jegens de Ontvanger hebben gehandeld, alsmede dat NCH en [D.] hoofdelijk, althans ieder voor het geheel, zullen worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen de somma van € 7.053.335,-, subsidiair schadevergoeding te betalen op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2002, althans vanaf de vroegst mogelijk door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van NCH en [D.] in de kosten van het geding.
2.2 Als grondslag voor zijn vordering jegens NCH stelde de Ontvanger - samengevat en voorzover thans van belang – dat de Ontvanger een vordering heeft op de vennootschap naar Pools recht J.E. Constructions [S.] Z.o.o. h/o E.C.T. Maasdok, hierna te noemen “ECT Maasdok”, die een scheepswerf drijft aan [Adres] te Maastricht, uit hoofde van een naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, ter zake van Poolse arbeiders waarmee ECT Maasdok arbeidsovereenkomsten heeft gehad doch waarvoor geen loonbelasting is afgedragen, ten bedrage van € 7.053.335,- te vermeerderen met invorderingsrente. Ter zake van deze aanslag heeft de Ontvanger op 8 juli 2002 een dwangbevel aan ECT Maasdok betekend. Inmiddels is de Ontvanger gebleken dat ECT Maasdok op diezelfde datum een overeenkomst heeft gesloten met NCH, een volgens de Ontvanger met ECT Maasdok gelieerde onderneming, gevestigd aan hetzelfde adres, die niet of nauwelijks andere activiteiten ontplooide dan het voeren van de administratie voor ECT Maasdok, ter zake waarvan ECT Maasdok en NCH een managementovereenkomst hebben gesloten. Bij de overeenkomst van 8 juli 2002 zou ECT Maasdok haar onderneming tijdelijk aan NCH hebben overgedragen, namelijk totdat de naheffingsaanslag zou zijn vernietigd en de invordering daarvan zou worden gestaakt. Met dit handelen, door de Ontvanger een schijnhandeling en/of schijnconstructie genoemd, wordt kennelijk geen ander doel beoogd dan verhaal door de Ontvanger van zijn vordering te verijdelen, zo stelt de Ontvanger. Aldus handelen ECT Maasdok en NCH onrechtmatig jegens de Ontvanger. NCH is verplicht de schade die de Ontvanger als gevolg daarvan lijdt te vergoeden. Die schade is gelijk aan de hoogte van de belastingschuld van ECT Maasdok, aldus de Ontvanger.
2.3 Op 23 september 2002 is door de voorzieningenrechter aan de Ontvanger verlof verleend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van NCH en [D.] voor een bedrag van € 8.750.000,-. De beslagen zijn op 9 en 10 oktober 2002 gelegd.
Bij akte houdende vermeerdering van eis, tevens tot het in het geding brengen van de beslagstukken, heeft de Ontvanger aanvankelijk gevorderd [D.] en NCH tevens te veroordelen in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen. Nadat de Ontvanger bij rolbeschikking in gelegenheid was gesteld de vermeerdering van eis te betekenen, heeft hij afgezien van de vermeerdering van eis.
2.3.1 Bij voornoemd verstekvonnis, waartegen verzet, heeft de rechtbank de vordering van de Ontvanger toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank, nu de akte vermeerdering van eis niet is betekend, de zinsnede “de kosten van het geding” heeft uitgelegd in de beperkte zin zoals de Ontvanger dit kennelijk oorspronkelijk heeft bedoeld, te weten dat er geen beslagkosten zijn gevorderd.
3. De vordering en het verweer in de verzetprocedure
3.1 Op 12 juli 2002 heeft de Ontvanger ten laste van ECT Maasdok executoriaal derdenbeslag gelegd onder de commanditaire vennootschap Vienna C.V., hierna “Vienna”, op al hetgeen Vienna aan ECT Maasdok verschuldigd is of zal worden, zulks in verband met de door ECT Maasdok onbetaald gelaten aanslag.
Bij verklaring derdenbeslag van 8 augustus 2002 heeft Vienna verklaard niets aan ECT Maasdok verschuldigd te zijn. In de toelichting bij haar verklaring wijst Vienna de Ontvanger erop dat zij de bijgevoegde factuur van NCH heeft ontvangen en verzoekt zij de Ontvanger haar te berichten of zij tot betaling daarvan kan overgaan. De betreffende factuur van NCH dateert van 29 juli 2002, bedraagt € 33.600,- en heeft betrekking op werkzaamheden aan het schip "DB Vienna".
Bij brief van 12 augustus 2002 heeft de Ontvanger Vienna een aantal vragen voorgelegd, en haar onder meer als volgt bericht:
"Voor wat betreft uw vraag in uw brief bij de verklaring kan ik u als volgt berichten. Zoals ik u reeds telefonisch mededeelde, is de ontvanger van mening dat het overeenkomstig de factuur verschuldigde bedrag door het derdenbeslag is getroffen. Dit ondanks het gegeven dat de factuur is toegezonden door NCH. Dit betekent dat niet bevrijdend kan worden betaald aan NCH omdat betaling dan in weerwil van het derdenbeslag plaatsvindt. Het gevolg kan zijn dat u - ondanks de eventuele betaling aan NCH - verplicht kunt worden tot betaling aan de ontvanger."
Vienna heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat zij redelijke gronden heeft te twijfelen aan wie de betaling dient te geschieden en dat zij om die reden bevoegd is haar betaling op te schorten.
Op 12 juli 2002 heeft de Ontvanger tevens executoriaal derdenbeslag ten laste van ECT Maasdok gelegd onder Ara Bulk Transport B.V., hierna "Ara Bulk". Ook Ara Bulk heeft de betaling van een haar door NCH toegezonden factuur (factuur van 19 augustus 2002 ad € 47.604,23 met betrekking tot werkzaamheden aan duwbak Black) opgeschort in verband met het door de Ontvanger gelegde beslag.
NCH heeft vervolgens gesteld dat haar facturen zien op vorderingen van haar op Vienna en Ara Bulk, en dat die vorderingen om die reden niet vallen onder de door de Ontvanger ten laste van ECT Maasdok gelegde beslagen.
Bij vonnis d.d. 9 september 2002 is NHC in het naar aanleiding van het voorgaande tegen de Ontvanger aangespannen kort geding in het ongelijk gesteld.
3.1.1 In een door Ara Bulk tegen NCH aangespannen kort geding heeft NCH zich vervolgens verweerd tegen de vordering van Ara Bulk met onder meer de stelling dat niet zij, maar [D.] als Ara Bulk’s contractspartij met betrekking tot de opdracht tot reparatiewerkzaamheden aan de duwbakken Joke, Ilse en Blue heeft te gelden.
Op 23 september 2002 heeft de Ontvanger verlof gekregen voor beslaglegging ten laste van NCH en [D.] onder, onder meer, Ara Bulk. De Ontvanger is op 24 september 2002 tot beslaglegging overgegaan.
Ara Bulk heeft de betaling van hetgeen zij verschuldigd is ter zake van de reparatie van de Joke, Ilse en Blue, opgeschort in verband met de door de Ontvanger gelegde beslagen.
[D.] en NCH hebben vervolgens gezamenlijk een kort geding aangespannen tegen de Ontvanger, waarin zij stellen dat de Ontvanger onrechtmatig jegens hen handelt door na te laten aan Ara Bulk te bevestigen dat het haar vrij staat aan NCH en/of [D.] te betalen. Hun dienaangaande ingestelde vordering is bij vonnis – in beide gevoegd behandelde zaken - d.d. 1 oktober 2002 door de Voorzieningenrechter geweigerd.
3.2 NCH vordert thans bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
* dat zij bij vonnis zal worden ontheven van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij voornoemd verstekvonnis met
ontzegging van de vordering van de Ontvanger en met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van dit verzet, alsmede
*dat de Ontvanger wordt veroordeeld het executoriaal beslag onder Ara Bulk Transport BV alsmede Vienna VOF, ten laste
van NCH, binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen, althans binnen 24 uur na betekening
van het in deze te wijzen vonnis aan Ara Bulk Transport BV en Vienna VOF mee te delen dat de vordering van NCH ter zake
de reparaties aan de duwbak Joke en motorschip Vienna niet onder het beslag ten behoeve van de belasting- en
premieschuld ten name van J & E Constructions [S.] Zoo valt, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per
dag dat de Ontvanger na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft.
3.2.1 Als grondslag voor haar vordering stelt NCH - samengevat en voorzover thans van belang – dat de Ontvanger niet in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld door het handelen van NCH en NCH niet onrechtmatig jegens de Ontvanger heeft gehandeld. Door de beslaglegging en het niet doen van de de gevorderde mededelingen handelt de Ontvanger onrechtmatig jegens NCH, zo stelt NCH.
3.3 De vordering wordt door de Ontvanger weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord.
4. De beoordeling in oppositie
4.1 NCH is tijdig in verzet gekomen tegen voornoemd tussen partijen door deze rechtbank gewezen verstekvonnis.
4.2 De rechtbank stelt aanstonds vast, dat de vordering tot opheffing van beslagen c.q. doen van de mededeling dat de vordering van NCH niet onder het beslag valt, hier niet aan de orde kan komen. In oppositie kan deze vordering niet worden ingediend, daar de beslagen, zoals blijkt uit hetgeen onder 2.3 en 2.3.1 daarover is vermeld, in de oorspronkelijke procedure niet aan de orde zijn geweest. NCH heeft voorts nagelaten ten aanzien van dit onderdeel een reconventionele vordering in te stellen. De vordering wordt gelet hierop afgewezen.
4.3 Ten aanzien van de vordering haar te ontheffen van de jegens haar uitgesproken veroordeling heeft NCH aangevoerd, dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan ECT Maasdok is opgelegd. Voor de uitvoering van haar werkzaamheden maakt ECT Maasdok gebruik van Poolse zelfstandige ondernemers. Deze verhouding dient volgens ECT Maasdok en NCH te worden gekwalificeerd als een overeenkomst tot aanneming van werk, zodat er geen loonbelasting verschuldigd is. ECT Maasdok heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en verzocht om uitstel van betaling. De Ontvanger heeft op grond van de aanslag echter onmiddellijk beslag gelegd op het gehele vermogen van ECT Maasdok, waaronder alle schuldenaren van ECT Maasdok, alsmede onder opdrachtgevers van ECT Maasdok, waardoor ECT Maasdok volgens NCH niet meer beschikte over enige liquiditeit en ook geen liquiditeit meer zou ontvangen wegens nog uit te voeren opdrachten. NCH stelt dat ECT Maasdok om die reden haar werkzaamheden onmiddellijk heeft beëindigd en opdrachten terug heeft gegeven. ECT Maasdok kon haar bestaande en toekomstige financiële verplichtingen jegens derden, waaronder leveranciers, verhuurder, de zelfstandige Poolse ondernemers en anderen niet meer nakomen en diende ter beperking van schade jegens derden de opdrachten terug te geven, aldus NCH. Volgens NCH was op 8 juli 2002 net gedokt, wat betekent dat de nieuwe werkzaamheden net waren aangevangen, waardoor het onderhanden werk vrijwel niets voorstelde en geen waarde vertegenwoordigde. Het werk dat tot 8 juli 2002 door ECT Maasdok verricht was, was volgens NCH reeds gefactureerd aan de opdrachtgevers. ECT Maasdok heeft hen bericht dat de eerder toegezonden voorschotnota’s als eindfacturen dienden te worden beschouwd.
Op 8 juli 2002 heeft NCH opdracht gekregen van [D.] voor reparatie van de duwbakken Black, Ilse, Joke en Bleu, eigendom van Ara Bulk, zo stelt NCH. NCH heeft de Black verder laten afbouwen. In augustus/september 2002 heeft de Ontvanger aan Ara Bulk bericht dat de door NCH gefactureerde bedragen mogelijk door het derdenbeslag waren getroffen en betalingen niet bevrijdend zouden zijn. Naar aanleiding daarvan heeft Ara Bulk de betalingen aan NCH opgeschort. Omdat NCH daardoor niet meer aan haar financiële verplichtingen kon voldoen heeft zij de opdracht tot reparatie teruggeven aan [D.]. Haar vordering met betrekking tot de Black heeft zij verrekend met het voorschot op de reparatie van de Joke.
4.3.1 NCH stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat de Ontvanger niet in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Er zijn door ECT Maasdok geen opdrachten aan NCH overgedragen. NCH heeft de werken die aanvankelijk door ECT Maasdok uitgevoerd zouden worden, in opdracht van [D.] en voor eigen rekening en risico uitgevoerd. ECT Maasdok was door de gelegde beslagen en aanschrijvingen niet eens in staat die werkzaamheden uit te voeren.
Blijkens de overeenkomst van 8 juli 2002 is er geen sprake van een tijdelijke overdracht van de onderneming. ECT Maasdok heeft NCH verzocht de “going concern activities” tijdelijk voor rekening en risico van NCH voor te zetten.
Door NCH is geen enkel actief van ECT Maasdok overgenomen; het actief van ECT Maasdok is door een derde gekocht, zoals volgens NCH mag blijken uit een door haar overgelegde factuur.
NCH heeft in het geheel niet beoogd de activiteiten op de werf buiten de greep van de ontvanger te brengen.
Voorts wordt door NCH ontkend dat NCH een met ECT Maasdok gelieerde onderneming is. Weliswaar is de heer [Z.] bestuurder van zowel NCH als ECT Maasdok, doch op grond daarvan kan niet worden gesteld dat NCH en ECT Maasdok gelieerde ondernemingen zijn, aldus NCH. NCH en ECT Maasdok zijn verschillende, van elkaar onafhankelijke rechtspersonen. ECT Maasdok is een in Polen gevestigde onderneming, welke onder meer in Nederland werkzaamheden verricht. NCH was een in Nederland gevestigde onderneming, die in Nederland een administratiekantoor voerde, welk administratiekantoor voornamelijk voor ECT Maasdok werkte.
4.4 De Ontvanger heeft naar aanleiding van het door NCH in oppositie gevoerde verweer het volgende gesteld.
NCH verrichtte vanaf eind 1998 administratieve werkzaamheden voor ECT Maasdok. Het is de Ontvanger niet gebleken dat NCH vóór 8 juli 2002 ook andere activiteiten ontplooide. Ook de akte van oprichting geeft geen blijk van een doelstelling die is gericht op scheepsreparatiewerkzaamheden. Op 8 juli 2002 zou ECT Maasdok bij overeenkomst haar onderneming tijdelijk aan NCH hebben overgedragen en haar onderneming tijdelijk hebben gestaakt in verband met de naheffingsaanslag die aan haar op 8 juli 2002 is opgelegd en het dwangbevel dat op dezelfde dag is uitgevaardigd. De “going concernactiviteiten” van ECT Maasdok zouden tijdelijk aan NCH zijn overgedragen. Haar lopende contracten zou ECT Maasdok met onmiddellijke ingang tijdelijk aan NCH hebben overgedragen, waarbij NCH werd toegestaan om de “properties and supplies” van ECT Maasdok te gebruiken ter uitvoering van de “going concernactiviteiten”.
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel zou ECT Maasdok op 8 juli 2002 zijn opgeheven.
Indien en voor zover NCH en ECT Maasdok al een overeenkomst zouden hebben gesloten is deze niet door een daartoe vertegenwoordigingsbevoegde ondertekend, zo stelt de Ontvanger, daar deze namens NCH is ondertekend door [K.], terwijl deze, blijkens gegevens uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de notulen van de ALV van NCH, eerst op 7 oktober 2002 als secretaris van NCH in functie is getreden.
Sinds 12 juli 2002 zou NCH (delen van) de werf aan [Adres] te Maastricht huren van Meybama Beheer BV. Uit de huurovereenkomst blijkt echter niet dat NCH de huurovereenkomst zou hebben overgenomen die van kracht is tussen ECT Maasdok en Meybama. Overigens wijst de Ontvanger er op dat de huurovereenkomst dus eerst is gesloten nadat de naheffingsaanslag aan ECT Maasdok was opgelegd en het dwangbevel uitgevaardigd.
Op 12 juli 2002 zouden de activiteiten van ECT Maasdok echter vervolgens nogmaals zijn overgedragen aan de maatschap naar Roemeens recht AMI Association, dat haar werkzaamheden eveneens op de scheepswerf aan [Adres] zou uitvoeren en daartoe eveneens een huurovereenkomst zou hebben gesloten met Meybama. Ook de door AMI overgenomen onderdelen duiden, evenals in het geval van NCH op “going concernactiviteiten”. Indien de overdracht van de onderneming op 8 juli 2002 door ECT Maasdok aan NCH reëel is, dan kan echter geen sprake zijn van een daadwerkelijke overdracht van de onderneming op 12 juli 2002 door ECT Maasdok aan AMI, zo stelt de Ontvanger.
Voorts is de Ontvanger gebleken dat ECT Maasdok haar feitelijke activiteiten na 8 juli 2002 niet (geheel) heeft gestaakt. Na die datum heeft zij nog facturen aan NCH gezonden voor verrichte werkzaamheden, maar ook aan andere klanten. Dit blijkt volgens de Ontvanger bijvoorbeeld uit een factuur d.d. 27 augustus 2002 van ECT Maasdok aan VOF Van [K.] voor werkzaamheden die ook na 8 juli 2002 door ECT Maasdok zijn verricht aan het m.s. Amigos en die op 28 augustus 2002 zijn afgerond. Tevens heeft ECT Maasdok op 27 september 2002 een tweetal facturen verzonden aan Ecles BV te Leusden, thans kantoor houdende te Maarssen, voor technische en administratieve werkzaamheden die ECT Maasdok ten behoeve van Ecles heeft verricht. Ecles zou vanaf september 2002 de exploitatie van Scheepswerf Maasdok hebben overgenomen.
4.4.1 Meybama heeft voor Scheepswerf Maasdok een groot aantal huurovereenkomsten gesloten, met verschillende aan ECT Maasdok gelieerde ondernemingen, terwijl ECT Maasdok de enige was die tot 8 juli 2002 feitelijk werkzaam was op de werf. In feite is er volgens de Ontvanger na 8 juli 2002 niets veranderd. Er zijn verschillende huurcontracten, althans op papier, maar voor de feitelijke gang van zaken op de werf maakt dit niet uit. Op de werf was en is nog steeds dezelfde organisatie werkzaam. De huurcontracten zijn slechts een dekmantel om dat te verhullen. Dit blijkt uit de volgende omstandigheden.
Een opdrachtgever meldt zich in eerste instantie bij “Scheepswerf Maasdok”. Hij krijgt dan een werfreglement uitgereikt waarop slechts die naam is vermeld. Veel contracten komen mondeling tot stand, waarbij [D.] vrijwel steeds als bemiddelaar optreedt. In het algemeen ziet de opdrachtgever pas bij ontvangst van de factuur aan welke rechtspersoon betaald dient te worden. Tot 8 juli 2002 was dat steeds ECT Maasdok, eerst daarna ook NCH en AMI. Op hun facturen maken zowel ECT Maasdok, NCH als AMI gebruik van hetzelfde logo “Scheepswerf Maasdok”.
De formele bestuurders van ECT Maasdok, NCH en AMI hebben/hadden met de feitelijke gang van zaken in de meeste gevallen niet of nauwelijks bemoeienis. Een aantal van hen is als arbeider werkzaam geweest bij ECT Maasdok. Opdrachtgevers hebben/hadden contact met personen die in de loop der jaren steeds bij Scheepswerf Maasdok betrokken zijn geweest. De scheepswerf bestaat al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw. In feite maken steeds dezelfde personen de dienst uit bij Scheepswerf Maasdok ongeacht of dat op naam van ECT Maasdok, NCH of AMI gebeurt. In min of meer hiërarchische volgorde is de feitelijke leiding en organisatie in handen van de heren [Me, Ma, C., B., H.] en [D.].
De Ontvanger stelt dat in de –overgelegde- stukken die hij van de FIOD-ECD heeft ontvangen de betrokkenheid van de hiervoor genoemde personen wordt bevestigd door, nader aangehaalde, verklaringen van Poolse arbeiders. Deze verklaren dat het werk werd verdeeld door [B.] en [A.M.]. [H.] werkt op kantoor. Boven [B.] stond volgens hen de hele familie [Me], met name [A.Z.] was een marionet van deze personen en alleen op papier directeur.
Voorts heeft de Ontvanger het ‘FIOD-ECD proces-verbaal relatering in beslag genomen stukken bij Fortis Bank’ overgelegd. Deze bank was in Nederland één van de kredietverstrekkers van Meybama, ECT Maasdok. Ook hieruit blijkt dat genoemde personen de bestuurders op de werf waren.
4.4.2 De onderlinge verwevenheid tussen ECT Maasdok, NCH en AMI blijkt volgens de Ontvanger ook uit het feit dat ECT Maasdok en NCH gebruik maken van hetzelfde telefoon- en faxnummer en AMI eveneens dat faxnummer gebruikt. Voorts beschikken zij alle drie bij de Fortis Bank te Gdansk, Polen over een bankrekening, welke rekeningen opeenvolgende nummers hebben. Hun postpapier is vrijwel identiek, doordat zij gebruik maken van het logo “Scheepswerf Maasdok”.
Dat niet NCH, maar [D.] en later AMI de activiteiten op de scheepswerf zou verrichten of zou hebben doen verrichten, werd opeens en pas voor het eerst gesteld, aldus de Ontvanger, nadat de Voorzieningenrechter had geoordeeld dat de facturen die door NCH verzonden waren mogelijk getroffen waren door het derdenbeslag ten laste van ECT Maasdok.
Als voorbeeld van de verwevenheid heeft de Ontvanger tevens een brief overgelegd die is ontvangen van een opdrachtgever, VOF [Naam VOF]. Begin juli 2002 had deze reeds - met tussenkomst van [D.] – een mondelinge overeenkomst gesloten inhoudende dat ECT Maasdok voor haar werkzaamheden zou uitvoeren, vervolgens zijn op 26 juli 2002 en 6 augustus 2002 schriftelijke contracten gesloten met NCH en uiteindelijk heeft AMI voor de uitgevoerde werkzaamheden facturen d.d. 20 september 2002 verzonden, zonder dat een nadere overeenkomst was gesloten. Dit brengt volgens de Ontvanger met zich dat NCH dus wel opdrachten van ECT Maasdok moét hebben overgenomen.
Een ander voorbeeld is dat, nadat reparatiewerkzaamheden die door ECT Maasdok aan de duwbak GEJA in april 2000 zouden worden verricht niet of nauwelijks bleken te zijn uitgevoerd, er kosteloos garantiewerkzaamheden zijn uitgevoerd in de periode 26 juli 2002 tot 7 augustus 2002, aldus nadat ECT Maasdok haar activiteiten zou hebben beëindigd, waarbij tevens is toegezegd dat de extra kosten door Scheepswerf Maasdok zullen worden betaald.
Voorts blijkt uit een factuur van Klein Tooling BV dat [Z.] voor AMI een bestelling heeft gedaan, terwijl deze formeel niet betrokken is bij AMI, maar bestuurder van ECT Maasdok en NCH zou zijn.
4.4.3 De Ontvanger heeft tevens betwist dat ECT Maasdok haar werkzaamheden heeft moeten beëindigen door toedoen van de Ontvanger, omdat zij door de beslagen niet meer over enige liquiditeit kon beschikken. Volgens de Ontvanger zijn de beslagen slechts op een (klein) gedeelte van het vermogen van ECT Maasdok gelegd.
Voorts betwist de Ontvanger dat ECT Maasdok op 8 juli 2002 geen opdrachten meer in portefeuille had. Dat dit wel het geval was blijkt volgens de Ontvanger onder meer uit de werkzaamheden voor VOF van [K.], Ara Bulk Transporten BV en Vienna CV.
De stelling van NCH dat haar factuur van 19 juli 2002 voor werkzaamheden aan de Ara Berlijn uitsluitend zou zien op door NCH uitgevoerde werkzaamheden is niet aannemelijk volgens de Ontvanger, omdat NCH dan in één week tijd voor
€ 65.000,- werk zou hebben verricht, terwijl de duwbak op 13 juni 2002 op de werf was aangekomen en de voorschotfactuur van ECT Maasdok € 35.000,- bedroeg.
De Ontvanger betwist ook dat de werkzaamheden voor Ara Bulk in opdracht van [D.] zijn uitgevoerd. Deze vervulde voor zover bekend steeds slechts een bemiddelende rol. NCH heeft haar facturen ook steeds rechtstreeks aan Ara Bulk gezonden.
4.4.4 Uit de hierboven aangehaalde feiten en omstandigheden, alsmede de overgelegde stukken, volgt volgens de Ontvanger dat sprake is van toerekenbaar onrechtmatig handelen aan de zijde van NCH. Dat onrechtmatig handelen bestaat hieruit dat NCH het de Ontvanger bemoeilijkt en/of onmogelijk maakt de belastingschuld van ECT Maasdok rechtstreeks in te vorderen.
Ter onderbouwing verwijst de Ontvanger naar een aantal arresten van de Hoge Raad, waaronder HR 13 oktober 2000, NJ 2000/698 (Rainbow), waaruit volgt dat het onrechtmatig is om misbruik te maken van identiteitsverschillen tussen rechtspersonen, met het oogmerk om de fiscus als crediteur te benadelen en (verder) verhaal te verijdelen en dat dit verplicht tot het vergoeden van de schade die door dat misbruik aan derden wordt toegebracht.
De Ontvanger stelt dat het totale schadebedrag gelijk is aan de hoogte van de (onbetaald gebleven) belastingschuld van ECT Maasdok, te vermeerderen met wettelijke rente, daar aangenomen moet worden dat als de organisatie onder de naam van ECT Maasdok zou zijn blijven opereren, de Ontvanger uiteindelijk de gehele schuld op ECT Maasdok zou hebben kunnen verhalen.
4.5 De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet ter discussie staat of de naheffingaanslag terecht en op goede gronden aan ECT Maasdok is opgelegd door de Ontvanger. Of deze aanslag stand kan houden zal dienen te blijken in de daartoe ingestelde procedure. Hangende die procedure en tot het moment dat daarin anders wordt beslist, blijft het aan ECT Maasdok opgelegde bedrag verschuldigd.
4.6 Thans staat aldus ter beoordeling of er sprake is van een schijnhandeling aan de zijde van NCH en daarmee van een onrechtmatige daad.
Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de hierboven aangehaalde feiten en omstandigheden zoals door de Ontvanger aangevoerd, mede gestaafd door de door de Ontvanger overgelegde producties, in samenhang bezien, inderdaad op het bestaan van een schijnhandeling.
In het bijzonder blijkt dit naar het oordeel van de rechtbank uit de tussen ECT Maasdok en NCH op 8 juli 2002 gesloten overeenkomst.
Bij deze overeenkomst gedateerd 8 juli 2002 is tussen ECT Maasdok en NCH onder meer het volgende overeengekomen:
“- ECT will temporary cease all its activities at the shipyard Maasdok, Maastricht as a result from receipt on 8 July 2002 from a tax bill from the Dutch tax autorities for Euro 7.053.335,00 supported by a tax authority bailiff action. This tax bill and the bailiff actions will be disputed by ECT as incorrect and not reflecting the business scope of the company. This unmotivated tax invoice together with the tax bailiff action is putting ECT in a position that it cannot take any responsibility for the properties of the customers actually at the shipyard, nor it can take any responsibility towards suppliers delivering goods and services.
- In order to protect third parties, not a part from this dispute with the tax authority, ECT has requested NCH to take over on a temporary basis the "going concern" activities.
- Going concern business will be handled by NCH for its own account, subject that a minimum profitability is gained on the actual projects in execution. NCH will arrange for skilled contractors and purchase materials when necessary and will collect all receivables due from the customers. The present contracts and agreements are ceased to NCH with immediate effect per 8 July 2002, until the tax situation has cleared up and will allow ECT to take back its operations at Maasdok.
- ECT allows NCH to operate its properties and supplies presently at the shipyard to fulfill the "going concern" agreement in order to fully protect third parties like, but not limited to, customers, ship owners, suppliers of goods and services."
Deze overeenkomst kan niet anders worden geïnterpreteerd dan dat daarmee wordt beoogd om de gehele exploitatie van de onderneming van ECT Maasdok tijdelijk - en om niet - over te dragen aan NCH gedurende de periode dat de procedure tegen de aanslag die aan ECT Maasdok op diezelfde datum is opgelegd aanhangig is. Dit wordt letterlijk vermeld in de overeenkomst. Voorts blijkt dat er nog lopende opdrachten waren op 8 juli 2002 en dat wordt beoogd de lopende overeenkomsten over te dragen uit de bewoordingen: “... ECT in a position that it cannot take any responsibility for the properties of the customers actually at the shipyard...”, “Going concern business will be handled by NCH for its own account, subject that minimum profitability is gained on the actual projects in execution” en “The present contracts and agreements are ceased to NCH with immediate effect per 8 july 2002...”.
Dat wordt beoogd de gehele onderneming over te dragen blijkt ook uit de bewoordingen: ”ECT allows NCH to operate its properties and supplies presently a the shipyard to fulfill the “going concern” agreement ...”.
4.6.1 Dat NCH in staat moest worden geacht en daadwerkelijk heeft beoogd deze onderneming over te nemen is niet aannemelijk, nu haar doelstelling en activiteiten tot die datum enkel en alleen hebben bestaan uit het verrichten van managementwerkzaamheden en administratieve taken ten behoeve van ECT Maasdok en met scheepswerkzaamheden niets hadden uit te staan. Voorts is niet gebleken dat NCH nieuwe contracten heeft gesloten met de Poolse werknemers. Evenmin is, afgezien van het feit dat deze stelling strijdig is met de hiervoor aangehaalde citaten uit de overeenkomst, door NCH aangetoond dat de onderhanden opdrachten door ECT Maasdok waren afgerond en dat door NHC nieuwe opdrachten zijn binnengehaald en nieuwe contracten zijn afgesloten, dan wel dat in opdracht van [D.] opdrachten zijn uitgevoerd die door ECT Maasdok zouden zijn terug gegeven aan [D.]. Uit de door de Ontvanger overgelegde stukken, onder andere de hiervoor onder 4.4.2 aangehaalde, blijkt in tegendeel dat lopende opdrachten zijn voortgezet. Tevens blijkt daar uit dat ECT Maasdok haar activiteiten heeft voortgezet na 8 juli 2002, daar door ECT Maasdok nog facturen zijn verstuurd voor een deel van de werkzaamheden die verricht zijn na 8 juli 2002. Dit valt niet te rijmen met de inhoud van de overeenkomst. Evenmin valt daarmee, maar ook niet met de overeenkomst, te rijmen het feit dat bij de Kamer van Koophandel is opgegeven dat ECT Maasdok op 8 juli 2002 zou zijn opgeheven.
Dat [D.] thans opdrachtgever zou zijn geweest, terwijl hij voorheen telkens als bemiddelaar heeft opgetreden, is ook niet aangetoond en gezien het verleden niet aannemelijk. Terecht wijst de Ontvanger op het feit dat NCH ook eerst na het aangehaalde vonnis van de Voorzieningenrechter is gekomen met de stelling dat ECT Maasdok haar opdrachten heeft teruggegeven aan [D.] en deze vervolgens opdracht heeft verstrekt aan NCH, zodat het er veel van weg heeft dat dit een gelegenheidsargument is dat is ingenomen naar aanleiding van de overwegingen van de Voorzieningenrechter.
4.6.2 Voor het feit dat de door de Ontvanger aangehaalde garantiewerkzaamheden voor door ECT Maasdok uitgevoerd werk kosteloos zijn verricht in de periode dat ECT Maasdok niet langer actief zou zijn geweest, heeft NCH ook geen aannemelijke verklaring kunnen geven.
De rechtbank is tevens van oordeel dat NCH niet heeft kunnen verklaren hoe het mogelijk is dat de werf tegelijkertijd aan meerdere partijen zou worden verhuurd. De Ontvanger heeft terecht gesteld dat uit de huurovereenkomst tussen Meybama en NCH niet blijkt dat NCH de huurovereenkomst zou hebben overgenomen die van kracht is tussen ECT Maasdok en Meybama; dit roept tal van vragen op. Indien die huurovereenkomst tussen Meybama en NCH reëel is, kan er voorts geen sprake zijn van een huurovereenkomst tussen AMI en Meybama.
De Ontvanger heeft ook terecht gesteld dat indien de overdracht van de onderneming op 8 juli 2002 door ECT Maasdok aan NCH reëel is, er geen sprake kan zijn van een daadwerkelijke overdracht van de onderneming op 12 juli 2002 door ECT Maasdok aan AMI.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het feit dat ECT Maasdok en NCH dezelfde telefoon- en faxnummers hebben, opeenvolgende bankrekeningnummers hebben bij de Fortisbank in Polen, het bestuur van beide ondernemingen deels uit dezelfde personen bestaat en de activiteiten van NCH altijd geheel en alleen hebben bestaan uit het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van ECT Maasdok, voldoende aanleiding om te concluderen dat beide ondernemingen geheel met elkaar verweven zijn.
Tenslotte heeft NCH haar stelling dat ECT Maasdok daadwerkelijk niet meer in staat was zelf haar activiteiten voort te zetten en de lopende opdrachten zelf af te handelen onvoldoende onderbouwd. De Ontvanger stelt dat het beslag slechts op een deel van het vermogen van ECT Maasdok is gelegd. De door NCH overgelegde balans wordt door de Ontvanger betwist. Mede gelet op deze stellingen van de Ontvanger kan de stelling van NCH niet aanstonds worden aanvaard, nu niet is gesteld of gebleken dat ECT Maasdok daadwerkelijk heeft willen proberen haar activiteiten voort te zetten. De korte periode tussen het uitvaardigen van het dwangbevel en de overeenkomst met NCH, beide op 8 juli 2002, maakt zulks onaannemelijk.
4.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat kan worden vastgesteld dat onder de naam van NCH de activiteiten van ECT Maasdok op dezelfde voet zijn voortgezet en dat dit is gebeurd met het oogmerk om de mogelijkheid voor de Ontvanger zijn vordering op ECT Maasdok te verhalen te bemoeilijken, zo niet onmogelijk te maken. Hiermee heeft NCH onrechtmatig gehandeld. Daar vloeit uit voort dat op NCH de verplichting rust om de door de Ontvanger ten gevolge van haar handelen geleden schade te vergoeden. Nu de gehele exploitatie van de onderneming van ECT Maasdok volgens de overeenkomst is overgenomen, is de mogelijkheid tot verhaal op de opbrengsten uit de activiteiten van ECT Maasdok volgens de Ontvanger geheel aan haar verhaal onttrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Ontvanger deze stelling echter nog onvoldoende onderbouwd. De Ontvanger zal nog nader dienen te onderbouwen dat ECT Maasdok zelf geen verhaal meer biedt, dat ECT Maasdok bij voortgang van de onderneming meer verhaal zou hebben geboden dan volgens NCH uit de balans blijkt en dat middels de gelegde beslagen geen verhaal zou kunnen worden gehaald dat in mindering strekt op de vordering.
De Ontvanger zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte de hiervoor bedoelde onderbouwing van de schade te geven.
4.8 In afwachting van voornoemde akte houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
4.9 De rechtbank zal bepalen dat tegen dit vonnis de mogelijkheid van hoger beroep open staat.
5. De beslissing
In oppositie
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rol van 11 mei 2005 teneinde de Ontvanger in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als in dit vonnis onder 4.7 is bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat tegen dit vonnis hoger beroep open staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. C.M.J. van den Acker, mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en mr. L.M.I.A. Bregonje, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdS