ECLI:NL:RBMAA:2005:AT2422

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
86896 - HA ZA 03-918
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en schijnconstructie in belastingkwestie met ECT Maasdok

In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst een vordering ingesteld tegen [Opposant] en NCH, waarbij hij stelt dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door een schijnconstructie op te zetten om het verhaal van een belastingvordering te bemoeilijken. De vordering betreft een naheffingsaanslag loonheffing van ECT Maasdok over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, met een totaalbedrag van € 7.053.335,-. De Ontvanger heeft op 8 juli 2002 een dwangbevel aan ECT Maasdok betekend, maar ontdekte dat ECT Maasdok op dezelfde datum een overeenkomst had gesloten met NCH, waarbij de onderneming tijdelijk aan NCH werd overgedragen. De Ontvanger betwist echter dat er daadwerkelijk een overdracht van werkzaamheden heeft plaatsgevonden en stelt dat [Opposant] en NCH onrechtmatig hebben gehandeld door de belastingvordering te frustreren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een schijnhandeling, waarbij [Opposant] niet als opdrachtgever kan worden aangemerkt, maar eerder als bemiddelaar. De rechtbank oordeelt dat [Opposant] onrechtmatig heeft gehandeld door te proberen de belastingvordering te ontduiken. De rechtbank heeft geoordeeld dat [Opposant] aansprakelijk is voor de schade die de Ontvanger heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen, maar niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de gehele belastingaanslag, aangezien niet het gehele bedrijf is voortgezet. De Ontvanger moet de schade nog verder onderbouwen, en de rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 23 maart 2005
Zaaknummer : 86896 / HA ZA 03-918
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Naam opposant],
wonende te Neeroeteren, gemeente Maaseik, België,
opposant,
procureur mr. J.M.H. Römkens;
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/LIMBURG, voorheen de Ontvanger van de Belastingdienst/Ondernemingen Maastricht,
gevestigd te Maastricht,
geopposeerde,
procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen.
1. Het verloop van de procedure
Opposant, [Naam], is bij exploot d.d. 18 september 2003 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 2 juli 2003 met zaaknummer 81262/HA ZA 03-130, dat op 26 juli 2003 aan [Opposant] was betekend en heeft geopposeerde, hierna te noemen "de Ontvanger", gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Op de eerst dienende dag heeft [Opposant] bij akte producties in het geding gebracht.
De Ontvanger heeft vervolgens geantwoord in oppositie en zijn eis vermeerderd met de kosten van de gelegde beslagen, zulks onder overlegging van producties.
[Opposant] heeft daarna, onder overlegging van producties gerepliceerd in oppositie.
De Ontvanger heeft vervolgens pleidooi verzocht en daartoe op voorhand producties overgelegd. Beide partijen hebben daarop de zaak doen bepleiten; van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het verloop van de procedure in het oorspronkelijk geding
2.1 De Ontvanger heeft gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat [Opposant] en NCH – NCH is bij hetzelfde exploot gedagvaard - onrechtmatig jegens de Ontvanger hebben gehandeld, alsmede dat NCH en [Opposant] hoofdelijk, althans ieder voor het geheel, zullen worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen de somma van € 7.053.335,-, subsidiair schadevergoeding te betalen op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2002, althans vanaf de vroegst mogelijk door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van NCH en [Opposant] in de kosten van het geding.
2.2 Als grondslag voor zijn vordering jegens [Opposant] en NCH stelde de Ontvanger - samengevat en voorzover thans van belang – dat de Ontvanger een vordering heeft op de vennootschap naar Pools recht J.E. Constructions [S.] Z.o.o. h/o E.C.T. Maasdok, hierna te noemen “ECT Maasdok”, die een scheepswerf drijft aan [Adres] te Maastricht, uit hoofde van een naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, ter zake van Poolse arbeiders waarmee ECT Maasdok arbeidsovereenkomsten heeft gehad doch waarvoor geen loonbelasting is afgedragen, ten bedrage van € 7.053.335,- te vermeerderen met invorderingsrente. Ter zake van deze aanslag heeft de Ontvanger op 8 juli 2002 een dwangbevel aan ECT Maasdok betekend. Inmiddels is de Ontvanger gebleken dat ECT Maasdok op diezelfde datum een overeenkomst heeft gesloten met NCH waarbij ECT Maasdok haar onderneming tijdelijk aan NCH zou hebben overgedragen, namelijk totdat de naheffingsaanslag zou zijn vernietigd en de invordering daarvan zou worden gestaakt. Vanaf medio augustus of september 2002 zou echter niet NCH, maar [Opposant] de opdrachtnemer van de scheepswerkzaamheden zijn die daartoe enige Poolse zelfstandigen zou hebben opgedragen die werkzaamheden voor hem uit te voeren. Van enige overdracht van werkzaamheden door NCH of ECT Maasdok aan [Opposant] is volgens de Ontvanger echter niets gebleken. Bovendien is [Opposant] niet in de registers van de Kamer van Koophandel ingeschreven. Voorheen heeft [Opposant] zich met geen andere werkzaamheden beziggehouden dan met het bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen scheepswerven en scheepseigenaren, aldus de Ontvanger.
Met dit handelen, door de Ontvanger een schijnhandeling en/of schijnconcstructie genoemd, wordt kennelijk geen ander doel beoogd dan verhaal door de Ontvanger van zijn vordering te verijdelen, zo stelt de Ontvanger. Aldus handelen ECT Maasdok, [Opposant] en NCH onrechtmatig jegens de Ontvanger. [Opposant] en NCH zijn verplicht de schade die de Ontvanger als gevolg daarvan lijdt te vergoeden. Die schade is gelijk aan de hoogte van de belastingschuld van ECT Maasdok, aldus de Ontvanger.
2.3 Op 23 september 2002 is door de voorzieningenrechter aan de Ontvanger verlof verleend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van NCH en [Opposant] voor een bedrag van € 8.750.000,-. De beslagen zijn op 9 en 10 oktober 2002 gelegd.
Bij akte houdende vermeerdering van eis, tevens tot het in het geding brengen van de beslagstukken, heeft de Ontvanger aanvankelijk gevorderd [Opposant] en NCH tevens te veroordelen in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen. Nadat de Ontvanger bij rolbeschikking in de gelegenheid was gesteld de vermeerdering van eis te betekenen, heeft hij alsnog afgezien van de vermeerdering van eis.
2.3.1 Bij voornoemd verstekvonnis, waartegen verzet, heeft de rechtbank de vordering van de Ontvanger toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank, nu de akte vermeerdering van eis niet was betekend, de zinsnede “de kosten van het geding” heeft uitgelegd in de beperkte zin zoals de Ontvanger dit kennelijk oorspronkelijk heeft bedoeld, te weten dat er geen beslagkosten zijn gevorderd.
3. De vordering en het verweer in de verzetprocedure
3.1 De Ontvanger heeft in verband met zijn vordering op ECT Maasdok onder meer een aantal derdenbeslagen gelegd. Zo heeft de Ontvanger op 12 juli 2002 executoriaal derdenbeslag ten laste van ECT Maasdok gelegd onder ARA Bulk Transport B.V., hierna "Ara Bulk". Ara Bulk heeft de betaling van een haar door NCH toegezonden factuur (factuur van 19 augustus 2002 ad € 47.604,23 met betrekking tot werkzaamheden aan duwbak Black) opgeschort in verband met het door de Ontvanger gelegde beslag.
NCH heeft vervolgens gesteld dat haar factuur ziet op een vordering van haar op Ara Bulk, en dat die vordering om die reden niet valt onder de door de Ontvanger ten laste van ECT Maasdok gelegde beslagen.
Bij vonnis d.d. 9 september 2002 is NCH in het naar aanleiding van het voorgaande tegen de Ontvanger aangespannen kort geding in het ongelijk gesteld.
3.1.1 In een daarna door Ara Bulk tegen NCH aangespannen kort geding heeft NCH zich vervolgens verweerd tegen de vordering van Ara Bulk met onder meer de stelling dat niet zij, maar [Opposant] als Ara Bulk’s contractspartij met betrekking tot de opdracht tot reparatiewerkzaamheden aan de duwbakken Joke, Ilse en Blue heeft te gelden.
Op 23 september 2002 heeft de Ontvanger verlof gekregen voor beslaglegging ten laste van NCH en [Opposant] onder, onder meer, Ara Bulk. De Ontvanger is op 24 september 2002 tot beslaglegging overgegaan.
Ara heeft de betaling van hetgeen zij verschuldigd is ter zake van de reparatie van de Joke, Ilse en Blue, opgeschort in verband met de door de Ontvanger gelegde beslagen.
[Opposant] en NCH hebben vervolgens gezamenlijk een kort geding aangespannen tegen de Ontvanger, waarin zij stellen dat de Ontvanger onrechtmatig jegens hen handelt door na te laten aan Ara Bulk te bevestigen dat het haar vrij staat aan NCH en/of [Opposant] te betalen. Hun dienaangaande ingestelde vordering is bij vonnis – in beide gevoegd behandelde zaken - d.d. 1 oktober 2002 door de Voorzieningenrechter geweigerd.
3.2 [Opposant] vordert thans bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
* dat hij bij vonnis zal worden ontheven van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij voornoemd verstekvonnis met
afwijzing van de vordering van de Ontvanger en met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van dit verzet, alsmede
* dat de Ontvanger wordt veroordeeld het executoriaal beslag onder Ara Bulk ten laste van [Opposant], binnen 24 uur na
betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen, althans binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen
vonnis aan Ara Bulk mee te delen dat de vordering van [Opposant] ter zake de reparaties aan de duwbak Joke niet onder
het beslag ten behoeve van de belasting- en premieschuld ten name van ECT Maasdok valt, zulks op verbeurte van een
dwangsom van € 1.000,- per dag dat de Ontvanger na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft.
3.2.1 Als grondslag voor zijn vordering stelt [Opposant] - samengevat en voorzover thans van belang – dat de Ontvanger niet in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld door het optreden van [Opposant] en dat [Opposant] niet onrechtmatig jegens de Ontvanger heeft gehandeld.
Door de beslaglegging en het niet doen van de gevorderde mededeling handelt de Ontvanger onrechtmatig jegens [Opposant], zo stelt deze.
3.2.2 De vordering wordt door de Ontvanger weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord.
4. De beoordeling in oppositie
4.1 [Opposant] is tijdig in verzet gekomen tegen voornoemd tussen partijen door deze rechtbank gewezen verstekvonnis.
4.2 De rechtbank stelt aanstonds vast, dat de vordering tot opheffing van beslag c.q. doen van de mededeling dat de vordering van [Opposant] niet onder het beslag valt, hier niet aan de orde kan komen. In oppositie kan deze vordering niet worden ingediend, daar het beslag, zoals blijkt uit hetgeen onder 2.3 en 2.3.1 daarover is vermeld, in de oorspronkelijke procedure niet aan de orde is geweest. [Opposant] heeft voorts nagelaten ten aanzien van dit onderdeel een reconventionele vordering in te stellen. De vordering wordt gelet hierop afgewezen.
4.3 Ten aanzien van de vordering hem te ontheffen van de jegens hem uitgesproken veroordeling heeft [Opposant] onder meer aangevoerd, dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan ECT Maasdok is opgelegd. Voor de uitvoering van haar werkzaamheden maakt ECT Maasdok gebruik van Poolse zelfstandige ondernemers. Deze verhouding dient volgens ECT Maasdok en [Opposant] te worden gekwalificeerd als een overeenkomst tot aanneming van werk, zodat er geen loonbelasting verschuldigd is. ECT Maasdok heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en verzocht om uitstel van betaling. De Ontvanger heeft op grond van de aanslag echter onmiddellijk beslag gelegd op het gehele vermogen van ECT Maasdok, waaronder alle schuldenaren van ECT Maasdok, alsmede onder opdrachtgevers van ECT Maasdok, waardoor ECT Maasdok volgens [Opposant] niet meer beschikte over enige liquiditeit en ook geen liquiditeit meer zou ontvangen wegens nog uit te voeren opdrachten. [Opposant] stelt dat ECT Maasdok om die reden haar werkzaamheden onmiddellijk heeft beëindigd en opdrachten terug heeft gegeven. ECT Maasdok kon haar bestaande en toekomstige financiële verplichtingen jegens derden, waaronder leveranciers, verhuurder, de zelfstandige Poolse ondernemers en anderen niet meer nakomen en diende ter beperking van schade jegens derden de opdrachten terug te geven, aldus [Opposant].
Volgens [Opposant] was op 8 juli 2002 net gedokt, wat betekent dat de nieuwe werkzaamheden net waren aangevangen, waardoor het onderhanden werk vrijwel niets voorstelde en geen waarde vertegenwoordigde. Het werk dat tot 8 juli 2002 door ECT Maasdok verricht was, was volgens [Opposant] reeds gefactureerd aan de opdrachtgevers. ECT Maasdok heeft hen bericht dat de eerder toegezonden voorschotnota’s als eindfacturen dienden te worden beschouwd.
4.3.1 [Opposant] stelt normaal gesproken op te treden als intermediair tussen schippers en werven, doch ter zake van de reparatie van de duwbakken Black, Ilse, Joke en Ara Madrid (voorheen Bleu), eigendom van Ara Bulk, te zijn opgetreden als opdrachtgever. In eerste instantie had hij ECT Maasdok verzocht de betreffende werkzaamheden uit te voeren. Toen ECT Maasdok op 8 juli 2002 mededeelde de opdracht terug te geven, welke teruggave hij heeft aanvaard, heeft hij NCH verzocht de opdracht uit te voeren. NCH heeft de Black verder laten afbouwen en heeft uitsluitend voor de werkzaamheden die door haar, na 8 juli 2002, waren verricht aan Ara Bulk gefactureerd. In augustus/september 2002 heeft de Ontvanger aan Ara Bulk bericht dat de door NCH gefactureerde bedragen mogelijk door het derdenbeslag waren getroffen en betalingen niet bevrijdend zouden zijn. Naar aanleiding daarvan heeft Ara Bulk de betalingen aan NCH opgeschort. Omdat NCH daardoor niet meer aan haar financiële verplichtingen kon voldoen heeft zij de opdracht tot reparatie teruggegeven aan [Opposant]. Haar vordering met betrekking tot de Black heeft zij verrekend met het voorschot op de reparatie van de Joke.
[Opposant] heeft vervolgens de Pommerische Coöperatie verzocht de duwbak Joke te repareren. De werkzaamheden aan de Ilse zijn nimmer uitgevoerd. De werkzaamheden aan de Joke heeft [Opposant] op 11 september 2002 aan Ara Bulk gefactureerd. Ara Bulk heeft deze factuur nog niet voldaan.
4.3.2 [Opposant] stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat de Ontvanger niet in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld door de teruggave van de opdracht door ECT Maasdok aan [Opposant] en de acceptatie van die teruggave door [Opposant].
Door [Opposant] is geen enkel actief van ECT Maasdok overgenomen. De Ontvanger wist van te voren dat ECT Maasdok door de gelegde beslagen en aanschrijvingen niet in staat zou zijn die werkzaamheden uit te voeren, omdat zij haar bestaande en toekomstige verplichtingen niet zou nakomen.
Voorts stelt [Opposant] dat hij in het geheel niet beoogd heeft de activiteiten op de werf buiten de greep van de ontvanger te brengen. ECT Maasdok heeft haar werkzaamheden op de werf met ingang van 8 juli 2002 beëindigd. Daarna heeft [Opposant] uitsluitend de opdracht voor de reparatie van de duwbak Joke, welke volgens zijn stelling aan hem was teruggegeven, voor eigen risico uitgevoerd, of door derden doen uitvoeren. Omdat er sprake is van beëindiging van activiteiten door ECT Maasdok, is er ook geen sprake van overname van activiteiten door [Opposant], zo stelt deze. Daar er sprake is van een teruggave van opdrachten kon er ook geen vergoeding voor bijvoorbeeld goodwill worden bedongen door ECT Maasdok.
Op deze zelfde gronden bestrijdt [Opposant] ook dat hij onrechtmatig jegens de Ontvanger zou hebben gehandeld.
4.3.3 [Opposant] betwist ook dat de Ontvanger schade heeft geleden ten gevolge van zijn handelen. De schade betreffende de niet-betaling door ECT Maasdok van het bedrag van de naheffingsaanslag, vloeit naar zijn mening voort uit het eigen handelen van de Belastingdienst.
4.4 De Ontvanger heeft naar aanleiding van het door [Opposant] in oppositie gevoerde verweer verwezen naar hetgeen door hem is gesteld in de, op de rol met de onderhavige zaak gevoegde, procedure tegen NCH en heeft dit aangevuld met een aantal stellingen ten aanzien van [Opposant].
4.4.1 Ten aanzien van [Opposant] heeft de Ontvanger het volgende gesteld.
[Opposant] is/was altijd werkzaam als bemiddelaar tussen de opdrachtgevers/scheepseigenaren en Scheepswerf Maasdok. Dit blijkt uit zijn eigen verklaring ten overstaan van de Arbeidsinspectie op 16 januari 2002 en uit verklaringen van [H.] en [B.], medewerkers van de scheepswerf, aldus de Ontvanger.
De opdrachtgevers ontvingen voor de scheepsreparatiewerken nooit facturen van [Opposant], maar steeds van ECT Maasdok, NCH of, later, AMI Association. [Opposant] factureerde slechts voor zijn bemiddelingswerkzaamheden, zoals onder meer blijkt uit de door de Ontvanger overgelegde factuur van 17 juni 2002 aan Ara Bulk met betrekking tot de duwboot Joke, aldus de Ontvanger. Deze factuur heeft Ara Bulk voldaan. Uit de eveneens overgelegde brief van de raadsman van Ara Bulk aan [Opposant] d.d. 19 september 2002 blijkt volgens de Ontvanger expliciet dat [Opposant] voor de duwbakken Joke, Ilse en Blue als bemiddelaar tussen Ara Bulk en de werf is opgetreden.
Pas nadat de voorzieningenrechter in het vonnis d.d. 9 september 2002 inzake het kort geding tussen NCH en de Ontvanger oordeelde dat de Ontvanger ten minste in redelijkheid kon twijfelen over de vraag of de door NCH verzonden facturen door de derdenbeslagen ten laste van ECT Maasdok getroffen werden, werd voor het eerst gesteld dat [Opposant] in persoon als opdrachtnemer zou optreden.
4.4.2 De Ontvanger heeft een aantal punten aangevoerd waaruit zijns inziens blijkt dat de stellingen van [Opposant] met betrekking tot zijn rol bij de reparatie van de duwbakken van Ara Bulk niet juist kunnen zijn. Dat wordt volgens de Ontvanger ook bevestigd door Ara Bulk, dat stelt nooit enige opdracht te hebben verstrekt aan [Opposant].
De Ontvanger heeft onder meer aangevoerd dat hij de Pommerische Coöperatie niet kent.
De door [Opposant] overgelegde factuur van € 76.691,70 van de Pommerische Coöperatie voor de duwbak Joke komt niet overeen met de door [Opposant] bij kort geding d.d. 23 september 2002 overgelegde factuur en het in de opdracht genoemde bedrag van € 85.213,-. Ook overigens wijken de stelling van [Opposant] in deze procedure af van zijn stellingen in het kort geding.
4.4.3 In de procedure tegen NCH heeft de Ontvanger onder meer het volgende gesteld.
Meybama heeft voor Scheepswerf Maasdok een groot aantal huurovereenkomsten gesloten, met verschillende aan ECT Maasdok gelieerde ondernemingen, terwijl ECT Maasdok de enige was die tot 8 juli 2002 feitelijk werkzaam was op de werf. In feite is er volgens de Ontvanger na 8 juli 2002 niets veranderd. Er zijn verschillende huurcontracten gesloten, althans op papier, maar voor de feitelijke gang van zaken op de werf maakt dit niet uit. Op de werf was en is nog steeds dezelfde organisatie werkzaam. De huurcontracten zijn slechts een dekmantel om dat te verhullen. Dit blijkt uit de volgende omstandigheden.
Een opdrachtgever meldt zich in eerste instantie bij “Scheepswerf Maasdok”. Hij krijgt dan een werfreglement uitgereikt waarop slechts die naam is vermeld. Veel contracten komen mondeling tot stand, waarbij [Opposant] vrijwel steeds als bemiddelaar optreedt. In het algemeen ziet de opdrachtgever pas bij ontvangst van de factuur aan welke rechtspersoon betaald dient te worden. Tot 8 juli 2002 was dat steeds ECT Maasdok, eerst daarna ook NCH en AMI. Op hun facturen maken zowel ECT Maasdok, NCH als AMI gebruik van hetzelfde logo “Scheepswerf Maasdok”.
De formele bestuurders van ECT Maasdok, NCH en AMI hebben/hadden met de feitelijke gang van zaken in de meeste gevallen niet of nauwelijks bemoeienis. Een aantal van hen is als arbeider werkzaam geweest bij ECT Maasdok. Opdrachtgevers hebben/hadden contact met personen die in de loop der jaren steeds bij Scheepswerf Maasdok betrokken zijn geweest. De scheepswerf bestaat al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw. In feite maken steeds dezelfde personen de dienst uit bij Scheepswerf Maasdok ongeacht of dat op naam van ECT Maasdok, NCH of AMI gebeurt. In min of meer hiërarchische volgorde is de feitelijke leiding en organisatie in handen van de heren [Me.], [Ma],
[C.], [B.], [H.] en [Opposant].
De Ontvanger stelt dat in de – door hem overgelegde- stukken die hij van de FIOD-ECD heeft ontvangen de betrokkenheid van de hiervoor genoemde personen wordt bevestigd door, nader aangehaalde, verklaringen van Poolse arbeiders. Deze verklaren dat het werk werd verdeeld door [B.] en [Me]. [H.] werkt op kantoor. Boven [B.] stond volgens hen de hele familie [Me], met name [Me]. [Z.] was een marionet van deze personen en alleen op papier directeur.
Voorts heeft de Ontvanger het ‘FIOD-ECD proces-verbaal relatering in beslag genomen stukken bij Fortis Bank’ overgelegd. Deze bank was in Nederland één van de kredietverstrekkers van Meybama en ECT Maasdok. Ook hieruit blijkt dat genoemde personen de bestuurders op de werf waren.
Voorts is de Ontvanger gebleken dat ECT Maasdok haar feitelijke activiteiten na 8 juli 2002 niet (geheel) heeft gestaakt. Na die datum heeft zij nog facturen aan NCH gezonden voor verrichte werkzaamheden, maar ook aan andere klanten, waaronder VOF [K.] en Ecles BV.
4.4.4 De onderlinge verwevenheid tussen ECT Maasdok, NCH en AMI blijkt volgens de Ontvanger ook uit het feit dat ECT Maasdok en NCH gebruik maken van hetzelfde telefoon- en faxnummer en AMI eveneens dat faxnummer gebruikt. Voorts beschikken zij alle drie bij de Fortis Bank te Gdansk, Polen, over een bankrekening, welke rekeningen opeenvolgende nummers hebben. Hun postpapier is vrijwel identiek, doordat zij gebruik maken van het logo “Scheepswerf Maasdok”.
Als voorbeeld van de verwevenheid heeft de Ontvanger tevens een brief overgelegd die is ontvangen van een opdrachtgever, VOF [Naam vof]. Begin juli 2002 had deze reeds - met tussenkomst van [Opposant] – een mondelinge overeenkomst gesloten inhoudende dat ECT Maasdok voor haar werkzaamheden zou uitvoeren, vervolgens zijn op 26 juli 2002 en 6 augustus 2002 schriftelijke contracten gesloten met NCH en uiteindelijk heeft AMI voor de uitgevoerde werkzaamheden facturen d.d. 20 september 2002 verzonden, zonder dat een nadere overeenkomst was gesloten.
4.4.5 De Ontvanger heeft tevens betwist dat ECT Maasdok haar werkzaamheden heeft moeten beëindigen door toedoen van de Ontvanger, omdat zij door de beslagen niet meer over enige liquiditeit kon beschikken. Volgens de Ontvanger zijn de beslagen slechts op een (klein) gedeelte van het vermogen van ECT Maasdok gelegd.
Voorts betwist de Ontvanger dat ECT Maasdok op 8 juli 2002 geen opdrachten meer in portefeuille had. Dat dit wel het geval was blijkt volgens de Ontvanger onder meer uit de werkzaamheden voor VOF [K.], Ara Bulktransporten BV en Vienna CV.
4.4.6 Uit de hierboven aangehaalde feiten en omstandigheden, alsmede de overgelegde stukken, volgt volgens de Ontvanger dat sprake is van toerekenbaar onrechtmatig handelen aan de zijde van [Opposant]. Door zich voor te doen als opdrachtnemer en –gever probeerde hij alsnog de blokkerende werking van de derdenbeslagen te ontduiken en het verhaal van de Ontvanger voor de belastingschulden van ECT Maasdok te frustreren.
Ter onderbouwing verwijst de Ontvanger naar een aantal arresten van de Hoge Raad, waaronder HR 13 oktober 2000, NJ 2000/698 (Rainbow), waaruit volgt dat het onrechtmatig is om misbruik te maken van identiteitsverschillen tussen rechtspersonen, met het oogmerk om de fiscus als crediteur te benadelen en (verder) verhaal te verijdelen en dat dit verplicht tot het vergoeden van de schade die door dat misbruik aan derden wordt toegebracht. Een dergelijk misbruik van identiteitsverschillen kan ook bestaan tussen een rechtspersoon en een natuurlijk persoon.
In het geval sprake is van onrechtmatig handelen binnen een groep van natuurlijke personen en rechtspersonen kan artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) worden toegepast. Dit geldt zeker wanneer de groep door dezelfde persoon/personen wordt bestuurd wiens opzet er op is gericht om vermogen aan verhaal door een crediteur te onttrekken. De kennis en wetenschap kan aan ieder lid van de groep worden toegerekend.
Indien en voor zover het juist zou zijn dat [Opposant] in het geval van Ara Bulk na 8 juli 2002 niet als bemiddelaar zou zijn opgetreden maar als opdrachtnemer van Ara Bulk, geeft dit des te meer aan dat ook [Opposant] de directe inning van de belastingschuld bij ECT Maasdok door de Ontvanger onmogelijk heeft gemaakt, zo stelt deze. De Ontvanger betwist dan ook de stelling van [Opposant] dat hij niet beoogd zou hebben de activiteiten op de werf buiten de greep van de Ontvanger te brengen.
4.4.7 De Ontvanger stelt dat het totale schadebedrag gelijk is aan de hoogte van de (onbetaald gebleven) belastingschuld van ECT Maasdok, te vermeerderen met wettelijke rente, daar aangenomen moet worden dat als de organisatie onder de naam van ECT Maasdok zou zijn blijven opereren, de Ontvanger uiteindelijk de gehele schuld op ECT Maasdok zou hebben kunnen verhalen. Uit onderzoek is de Ontvanger gebleken dat ECT Maasdok miljoenen heeft verdiend. Als zij nu nog werkzaam was zou zij dit nog steeds verdienen.
4.5 De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet ter discussie staat of de naheffingaanslag terecht en op goede gronden aan ECT Maasdok is opgelegd door de Ontvanger. Of deze aanslag stand kan houden zal dienen te blijken in de daartoe ingestelde procedure. Hangende die procedure en tot het moment dat daarin anders wordt beslist, blijft het aan ECT Maasdok opgelegde bedrag verschuldigd.
4.6 Thans staat aldus ter beoordeling of er sprake is van een schijnhandeling aan de zijde van [Opposant] en derhalve van een onrechtmatige daad.
Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de hierboven aangehaalde feiten en omstandigheden zoals door de Ontvanger aangevoerd, mede gestaafd door de door de Ontvanger overgelegde producties, in samenhang bezien, inderdaad op het bestaan van een schijnhandeling.
Dat [Opposant] thans opdrachtgever zou zijn geweest is niet aangetoond. De Ontvanger heeft van zijn kant wel stukken overgelegd waar het tegendeel uit blijkt. Door Ara Bulk wordt immers ontkend dat zij opdracht heeft gegeven aan [Opposant]. [Opposant] is voor Ara Bulk als bemiddelaar opgetreden en heeft daarvoor betaald gekregen. De rekeningen voor de werkzaamheden zijn rechtstreeks verzonden door ECT Maasdok, NCH en de Pommerische Coöperatie.
Daar [Opposant] voorheen telkens als bemiddelaar is opgetreden, is het ook niet aannemelijk dat hij thans opdrachtgever zou zijn geweest. Terecht wijst de Ontvanger op het feit dat [Opposant] en NCH eerst na het vonnis van 9 september 2002 van de Voorzieningenrechter zijn gekomen met de stelling dat [Opposant] als opdrachtgever optrad, dat ECT Maasdok haar opdrachten heeft teruggegeven aan [Opposant] en deze vervolgens opdracht heeft verstrekt aan NCH. Het heeft er dan ook veel van weg dat dit een gelegenheidsargument is dat is ingenomen naar aanleiding van de overwegingen van de Voorzieningenrechter.
Tevens heeft [Opposant], door aan te geven dat hij de opdracht van ECT heeft teruggenomen in verband met het door de Ontvanger uitgevaardigde dwangbevel jegens ECT, naar het oordeel van de rechtbank erkend dat hij er wetenschap van droeg dat hij de Ontvanger benadeelde.
Ter zitting in het kader van het pleidooi is namens [Opposant] voorts gesteld, naar aanleiding van de vraag of [Opposant] wel beschikte over het benodigde kapitaal om de werkzaamheden aan de schepen te laten verrichten, dat het daarbij niet om kapitalen ging, doch om enkele tienduizenden Euro’s. [Opposant] en NCH konden doorgaan met de werkzaamheden, doordat zij de opdrachten hadden waarvan zij de mensen konden betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat ECT Maasdok in dat geval de werkzaamheden niet had kunnen verrichten.
4.7 In de procedure tussen NCH en de Ontvanger is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat kan worden vastgesteld dat onder de naam van NCH de activiteiten van ECT Maasdok op dezelfde voet zijn voortgezet en dat dit is gebeurd met het oogmerk om de mogelijkheid voor de Ontvanger om zijn vordering op ECT Maasdok te verhalen te bemoeilijken, zo niet onmogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [Opposant] kennis gedragen van deze constructie en heeft hij de stelling dat hij als opdrachtgever heeft opgetreden eveneens ingenomen met het oogmerk om de mogelijkheid voor de Ontvanger om zijn vordering op ECT Maasdok dan wel NCH te verhalen (deels) te bemoeilijken.
4.8 Hiermee heeft [Opposant] onrechtmatig gehandeld. Daar vloeit uit voort dat op [Opposant] de verplichting rust, om de door de Ontvanger ten gevolge van het handelen van [Opposant] geleden schade, te vergoeden. De rechtbank is echter van oordeel dat [Opposant] niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het geheel van de aanslag nu hiervoor is geoordeeld dat niet het gehele bedrijf is voortgezet door [Opposant] maar enkel een aantal boten zijn afgebouwd. [Opposant] is aansprakelijk voor de schade voor zover die voortvloeit uit het bemoeilijken dan wel verhinderen van het verhaal op de door ECT gemiste opbrengst van de door [Opposant] aan ECT Maasdok bemiddelde opdrachten van Ara Bulk tot het verrichten van werkzaamheden aan de duwboten van Ara Bulk waarvan [Opposant] stelt dat deze door ECT Maasdok zijn teruggegeven en door hem zijn bemiddeld aan anderen, en wel voor zover deze opbrengst middels de door de Ontvanger gelegde beslagen niet kan worden verhaald.
De Ontvanger zal nog nader dienen uit te werken en te onderbouwen hoeveel deze schade bedraagt.
De Ontvanger zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte de hiervoor bedoelde onderbouwing van de schade te geven.
4.9 In afwachting van voornoemde akte houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan
4.10 De rechtbank zal bepalen dat tegen dit vonnis de mogelijkheid van hoger beroep open staat
5. De beslissing
In oppositie
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rol 11 mei 2005 van teneinde de Ontvanger in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als in dit vonnis onder 4.8 is bepaald;
bepaalt dat tegen dit vonnis hoger beroep open staat;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. C.M.J. van den Acker, mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en mr. L.M.I.A. Bregonje, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdS