ECLI:NL:RBMAA:2004:AS3929

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-008258-03
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtreding van de Wet toezicht kredietwezen en verduistering met valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 22 december 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij het aantrekken van gelden van financieel kwetsbare personen, hierna aangeduid als de slachtoffers. De verdachte heeft hen benaderd met de belofte van aanzienlijke voordelen, terwijl hij wist dat de beleggingen verliesgevend waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2000 tot en met 24 juni 2003 opzettelijk bedrijfsmatig opvorderbare gelden heeft aangetrokken en ter beschikking gesteld, en dat hij zich wederrechtelijk heeft toegeëigend een bedrag van fl. 25.000,- of € 11.345,- dat toebehoorde aan de slachtoffers. Daarnaast heeft hij geschriften valselijk opgemaakt met het oogmerk deze als echt te gebruiken.

De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van een deel van de tenlastelegging nietig verklaard, omdat onduidelijk was wat er precies werd bedoeld met 'financiële geschriften'. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van een aantal onderdelen waar hij van is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de verdachte aan verschillende slachtoffers schadevergoeding moet betalen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft geen blijk gegeven van spijt en heeft eerder al veroordelingen voor frauduleuze praktijken op zijn naam staan. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn, omdat deze niet van zodanig eenvoudige aard zijn dat zij in het strafgeding behandeld kunnen worden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008258-03
Datum uitspraak: 22 december 2004
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2004 op tegenspraak gewezen door de meervoudige economische kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 24 juni 2003 te Sittard, in de toenmalige gemeente Sittard, nu de gemeente Sittard-Geleen en/of te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen en/of te Oosterend en/of te Tiel en/of te Ridderkerk en/of te Wildervank en/of te Rijkevoort en/of te Putte, in de gemeente Woensdrecht, en/of te Bergen op Zoom, in de gemeente Bergen op Zoom, (telkens) in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van
[slachtoffers 1 t/m 11]
heeft/hebben aangetrokken en/of ter beschikking verkregen en/of ter beschikking gehad
en/of
opzettelijk in enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van
[slachtoffers 1 t/m 11]
aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
V.O.F. in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 24 juni 2003 te Sittard, in de toenmalige gemeente Sittard, nu de gemeente Sittard-Geleen en/of te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen en/of te Oosterend en/of te Tiel en/of te Ridderkerk en/of te Wildervank en/of te Rijkevoort en/of te Putte, in de gemeente Woensdrecht en/of te Bergen op Zoom, in de gemeente Bergen op Zoom, (telkens) in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van
[slachtoffers 1 t/m 11]
heeft/hebben aangetrokken en/of ter beschikking verkregen en/of ter beschikking gehad
en/of
opzettelijk in enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van
[slachtoffers 1 t/m 11]
aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden, tot/aan het plegen van welk(e) verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht dan wel feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 24 juni 2003 te Sittard, in de toenmalige gemeente Sittard, nu de gemeente Sittard-Geleen en/of te Putte, in de gemeente Woensdrecht, en/of te Bergen op Zoom, in de gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid geld (fl. 25.000,= of € 11.345), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtofeer 1 en 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten doordat verdachte dat [firma Y] onder zich had dan wel (terug) heeft gekregen van [firma X] ter terug-/doorbetaling aan de [slachtoffers 1 en 2], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 24 juni 2003 te Putte, in de gemeente Woensdrecht, en/of te Bergen op Zoom, in de gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en), te weten een of meer beleggingsoverzicht(en) en/of (een) ander(e) financieel/financiële geschrift(en) en/of een of meer visitekaartje(s),- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van de in het onder 3 tenlastegelegde gebezigde zinsnede: “en/of (een) ander(e) financieel/financiële geschrift(en)” partieel nietig verklaren, nu – mede gelet op de inhoud van het dossier - onduidelijk is wat de steller der tenlastelegging met “financiële geschriften” bedoelt.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 te Sittard en te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, en te Oosterend en te Tiel en te Ridderkerk en te Wildervank en te Rijkevoort en te Putte, in de gemeente Woensdrecht, en te Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van
[slachtoffers 1 t/m 11]
heeft aangetrokken en ter beschikking verkregen en ter beschikking gehad;
2.
hij in de periode van 1 februari 2001 tot en met 31 december 2002 te Sittard en/of te Putte, in de gemeente Woensdrecht, en/of te Bergen op Zoom, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld (fl. 25.000,= of € 11.345), toebehorende aan [slachtofeer 1 en 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten doordat verdachte dat geldbedrag ter betaling aan [firma X] of aan de [firma Y] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2002 te Putte, in de gemeente Woensdrecht, en/of te Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander geschriften, te weten beleggingsoverzichten en een visitekaartje,- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de strafbare feiten die moeten worden gekwalificeerd als volgt.
feit 1 primair:
medeplegen van overtreding van artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, meermalen gepleegd;
feit 2:
verduistering;
feit 3:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar.
De raadsman van verdachte heeft ervoor gepleit – zakelijk weergegeven – verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ter zake van feit 1 wegens afwezigheid van alle schuld en verdachte vrij te spreken ter zake van feit 2 wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank stelt voorop dat de maximaal op te leggen gevangenisstraf voor de bewezenverklaarde feiten niet – zoals de officier van justitie kennelijk veronderstelt – 11 jaar bedraagt, maar 8 jaar, dit ingevolge het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de in het onderhavige geval op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij heeft de rechtbank ten nadele van verdachte met name de volgende omstandigheden zwaar laten wegen.
Verdachte heeft in zijn bemoeienissen om geld van derden aan te trekken, samen met de medeverdachte voornamelijk personen benaderd waarvan verdachte wist dat zij in een financieel kwetsbare positie verkeerden (deze personen hierna te noemen: de slachtoffers). Wetende dat de beleggingen van de slachtoffers verliesgevend waren, heeft hij zich tot hen gewend en heeft hun vertrouwen weten te winnen, met name door op te treden als beleggingsdeskundige die werkzaam was bij een tot aantrekken van gelden bevoegde vennootschap, door te laten blijken volledig op de hoogte te zijn van de stand van zaken ten aanzien van de beleggingen van de slachtoffers alsmede door hun aanzienlijk voordeel voor te spiegelen indien zij verdachte hun geld toevertrouwden.
Een en ander heeft ertoe geleid dat de slachtoffers aan verdachte inderdaad in goed vertrouwen aanzienlijke geldbedragen, afkomstig uit door de slachtoffers opgezegde beleggingsovereenkomsten of uit de overwaarde van hun woning, ter beschikking hebben gesteld. In strijd met de gemaakte afspraken werden de gelden door verdachte echter niet belegd of in depot gehouden, maar volledig ten eigen bate en voor eigen geneugten aangewend. Aldus zijn de aan verdachte ter beschikking gestelde gelden als sneeuw voor de zon verdwenen en heeft hij de slachtoffers achtergelaten met grote financiële verliezen en ten dele een hoge schuldenlast. Zelfs toen voor verdachte duidelijk was of tenminste moet zijn geweest dat zijn “schip zinkende” was, heeft hij volhard in het aantrekken van gelden en het om de tuin leiden van de slachtoffers.
Verdachte heeft voorts niet alleen geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers, maar heeft bovendien na het begaan van de feiten op geen enkel moment ervan blijk gegeven oprecht spijt te hebben van zijn handelen en van het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan.
Tenslotte is verdachte reeds eerder veroordeeld wegens frauduleuze praktijken.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partijen], zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [B.] voornoemd niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent. Niet blijkt immers wie de eigenaar was van de gelden op de “en/of” rekening ten tijde van de betaling van die gelden aan verdachte en zijn medeverdachte. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij, [P.] voornoemd, voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake de posten 5 en 6 ad € 3.716,-, niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [P.] voornoemd door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 79.014,96 en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij, [M.] voornoemd, voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake de posten 2, 4, 5 en 6 ad € 5.811,- niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [M.] voornoemd door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 10.210,38 en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen [X] voornoemd door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hen gevorderde bedrag van respectievelijk € 27.747,86, € 52.812,79, € 43.109,12 en € 11.344,51 en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zullen deze vorderingen geheel worden toegewezen.
Nu verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partijen [X] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
In verband met het bepaalde in artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht dient de vervangende hechtenis te worden beperkt tot een aantal van 360 dagen. Aangezien het totale schadebedrag dat verdachte dient te betalen € 224.138,36 bedraagt, zal één dag vervangende hechtenis gelijk staan aan € 622,61, met dien verstande dat de dagen zodanig zullen worden afgerond dat op een totaal van 360 dagen zal worden uitgekomen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 60a, 63, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart partieel nietig de in het onder 3 tenlastegelegde zinsnede: “en/of (een) ander(e) financieel/financiële geschrift(en);
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZESENDERTIG MAANDEN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart de benadeelde partij [B.], [adres B.], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [B.] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Th.], [adres Th.], te betalen een bedrag van € 27.747,86 (zevenentwintigduizendzevenhonderdzevenenveertig 86/100 Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Th.] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Th.], [adres Th.], te betalen een bedrag van € 27.747,86 (zevenentwintigduizendzevenhonderdzevenenveertig 86/100 Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [Th.] voormeld bedrag van € 27.747,86 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 27.747,86 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [Th.] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [P.], [adres P.], te betalen een bedrag van € 79.014,92 (negenenzeventigduizendveertien 92/100 Euro);
- bepaalt dat de benadeelde partij [P.], [adres P.], voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [P.], in het kader van deze procedure gemaakt, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [P.], [adres P.], te betalen een bedrag van € 79.014,92 (negenenzeventigduizendveertien 92/100 Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 127 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [P.] voormeld bedrag van € 79.014,92 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 79.014,92 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [P.] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [T.], [adres T.], te betalen een bedrag van € 52.812,79 (tweeënvijftigduizendachthonderdtwaalf 79/100 Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [T.] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [T.], [adres T.], te betalen een bedrag van € 52.812,79 (tweeënvijftigduizendachthonderdtwaalf 79/100 Euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 85 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [T.] voormeld bedrag van € 52.812,79 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 52.812,79 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [T.] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [K.], [adres K.], te betalen een bedrag van € 43.109,12 (drieënveertigduizendhonderdnegen 12/100 Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [K.] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [K.], [adres K.], te betalen een bedrag van € 43.109,12 (drieënveertigduizendhonderdnegen 12/100 Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 69 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [K.] voormeld bedrag van € 43.109.12 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 43.109,12 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [K.] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [M.], [M.], te betalen een bedrag van € 10.210,38 (tienduizendtweehonderdtien 38/100 Euro);
- bepaalt dat de benadeelde partij [M.], [M.], voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [M.], in het kader van deze procedure gemaakt, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [M.], [M.], te betalen een bedrag van € 10.210,38 (tienduizendtweehondertien 38/100 Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [M.] voormeld bedrag van € 10.210,38 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 10.210,38 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [M.] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Kl.], [adres Kl.], te betalen een bedrag van € 11.344,51 (elfduizenddriehonderdvierenveertig 51/100 Euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Kl.] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [Kl.], [adres Kl.], te betalen een bedrag van € 11.344,51 (elfduizenddriehonderdvierenveertig 51/100 Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [Kl.] voormeld bedrag van € 11.344,51 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 11.344,51 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [Kl.] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. H.M.J. Quaedvlieg, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2004.