ECLI:NL:RBMAA:2004:AR6650

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005379-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van TBS in afwezigheid van een uitspraak over toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 30 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving, verkrachting en bedreiging met geweld. De tenlastelegging betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 15 maart 2004 en 7 mei 2004 in Maastricht, waarbij het slachtoffer op gruwelijke wijze is mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, en spreekt hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank acht de verdachte wel schuldig aan de subsidiaire tenlasteleggingen, waaronder de poging tot doodslag en de verkrachting. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de geestelijke gezondheid van de verdachte. Er zijn rapporten opgesteld door een psycholoog en een psychiater, die beiden hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, maar dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen deze stoornis en de gepleegde feiten, omdat de verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld met verpleging, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en heeft gelast dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 37a, 37b, 45, 47, 57, 242, 282, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de veiligheid van anderen als een belangrijke overweging meegenomen in haar beslissing om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005379-04
Datum uitspraak: 30 november 2004
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2004 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum verdachte],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. “Overmaze” te Maastricht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 maart 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht een of meermalen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, terwijl [slachtoffer] aan handen en/of voeten was vastgebonden, [slachtoffer] met kracht met een hamer en/of een kachelpook en/of een stok en/of een bord en/of een lamp, in elk geval met een of meer harde en/of scherpe en/of stompe voorwerpen, (onder meer) op diens hoofd heeft geslagen en/of [slachtoffer] een elektriciteitskabel en/of een touw en/of een riem om diens nek heeft gedaan en die kabel en/of dit touw en/of die riem zodanig heeft aangetrokken dat [slachtoffer] het bewustzijn verloor en/of [slachtoffer] met een stanleymes en/of een steakmes (onder meer) in diens gelaat en/of schouder heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 maart 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht een of meermalen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, terwijl [slachtoffer] aan handen en/of voeten was vastgebonden, [slachtoffer] met kracht met een hamer en/of een kachelpook en/of een stok en/of een bord en/of een lamp, in elk geval met een of meer harde en/of scherpe en/of stompe voorwerpen, (onder meer) op diens hoofd heeft geslagen en/of [slachtoffer] een elektriciteitskabel en/of een touw en/of een riem om diens nek heeft gedaan en die kabel en/of dit touw en/of die riem zodanig heeft aangetrokken dat [slachtoffer] het bewustzijn verloor en/of [slachtoffer] met een stanleymes en/of een steakmes (onder meer) in diens gelaat en/of schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 maart 2004 tot en met 7 mei 2004in de gemeente Maastricht een of meermalen (telkens) aan een persoon genaamd, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twee gebroken ribben en/of inwendige kneuzingen en/of een gebroken pink), heeft toegebracht, door deze opzettelijk terwijl [slachtoffer] aan handen en/of voeten was vastgebonden, [slachtoffer] met kracht met een hamer en/of een kachelpook en/of een stok en/of een bord en/of een lamp, in elk geval met een of meer harde en/of scherpe en/of stompe voorwerpen, te slaan;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 maart 2004 tot en met 7 mei 2004in de gemeente Maastricht een of meermalen (telkens) opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar met dat opzet (telkens) [slachtoffer] gedwongen om naar de zolder van diens woning te gaan en/of [slachtoffer] aldaar aan zijn benen en/of armen vastgebonden en/of [slachtoffer] aldus gedwongen op die zolder te blijven;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 maart 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht een of meermalen (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, toen aldaar (telkens) slachtoffer] tegen diens wil aan handen en/of voeten vastgebonden en vervolgens (met kracht) een kaars of een kachelpook, in elk geval een voorwerp, (deels) in de anus van [slachtoffer] gebracht;
4.
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 maart 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht een of meermalen (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk dreigend genoemd [slachtoffer] met een kachelpook, althans een soortgelijk voorwerp geslagen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekkingen/of genoemd [slachtoffer], een schroevendraaier en/of een kachelpook getoond en/of gedwongen om diens hond te likken en/of (daarbij) [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Lik die hond anders steek ik je een schroevendraaier tussen je ribben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of tegen genoemde [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) dat [slachtoffer] hem, verdachte, niet mocht verraden anders zou hij, verdachte, [slachtoffer] vermoorden en/of dat de hele familie van [slachtoffer] uitgeroeid zou worden en/of dat hij, verdachte, wel zou uitzoeken waar de ouders en zus van [slachtoffer] woonden en ook die allemaal kapot zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. ( subsidiair)
hij in het tijdvak van 15 april 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht meermalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, [slachtoffer] met kracht met een hamer en een kachelpook en een stok en een bord en een lamp, onder meer op diens hoofd heeft geslagen en [slachtoffer] een elektriciteitskabel om diens nek heeft gedaan en die kabel zodanig heeft aangetrokken dat [slachtoffer] het bewustzijn verloor en [slachtoffer] met een stanleymes en een steakmes onder meer in diens gelaat en schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in het tijdvak van 15 april 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht meermalen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar met dat opzet [slachtoffer] gedwongen om naar de zolder van diens woning te gaan en [slachtoffer] aldaar aan zijn benen en armen vastgebonden en [slachtoffer] aldus gedwongen op die zolder te blijven;
3.
hij in het tijdvak van 15 april 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, toen aldaar [slachtoffer] tegen diens wil aan handen en voeten vastgebonden en vervolgens met kracht een kaars in de anus van [slachtoffer] gebracht;
4.
hij in het tijdvak van 15 april 2004 tot en met 7 mei 2004 in de gemeente Maastricht meermalen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk dreigend genoemde [slachtoffer] met een kachelpook, althans een soortgelijk voorwerp geslagen en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot", en genoemd [slachtoffer], een kachelpook getoond en gedwongen om diens hond te likken en daarbij [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Lik die hond anders steek ik je een schroevendraaier tussen je ribben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en tegen genoemd [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) dat [slachtoffer] hem, verdachte, niet mocht verraden anders zou hij, verdachte, [slachtoffer] vermoorden en dat de hele familie van [slachtoffer] uitgeroeid zou worden en dat hij, verdachte, wel zou uitzoeken waar de ouders en zus van [slachtoffer] woonden en ook die allemaal kapot zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 subsidiair:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd.
Feit 3:
Verkrachting.
Feit 4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de gehele tenlastelegging.
De redengeving van de op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
De redengeving van de op te leggen maatregel
Tijdens het vooronderzoek zijn vragen gerezen omtrent de geestvermogens van de verdachte. Bij beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank alhier van 9 juni 2004, is de verdachte overgebracht naar het Pieter Baan Centrum ter observatie. Van deze observatie is een rapport opgemaakt door [psycholoog] en [psychiater] d.d. 4 oktober 2004. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens.
De bevindingen van voornoemde psycholoog luiden -onder meer-:
“...Wel zijn er op basis van de contacten aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek, waarbij wordt gedacht aan een psychopathiform beeld. Dit wordt ondersteund door de gegevens uit het strafdossier. Een completer diagnostisch beeld, noch inzicht in de relatie met het ten laste gelegde en hieruit voortvloeiend een oordeel over de mate van toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive kon echter vanwege betrokkene’s weigering tot deelname aan het onderzoek niet worden gevormd...”.
De bevindingen van voornoemde psychiater luiden -onder meer-:
“...Wat de persoonlijkheidsdiagnostiek betreft komt, mede op grond van het strafdossier, naar voren dat betrokkene, waarschijnlijk op grond van vroegkinderlijke verwaarlozing en mogelijk op grond van genetische factoren, lijdt aan psychopathie. Kort gezegd is er sprake van een egocentrisch, empathieloos en berouwloos misbruik van anderen, waarbij daarnaast een impulsieve antisociale levensstijl wordt gevoerd.... Hoewel geconcludeerd wordt tot de diagnose psychopathie, kan over het innerlijk verband met het ten laste gelegde -bij gebrek aan medewerking van betrokkene- uit gedragskundig oogpunt niets gezegd worden. Aannemelijk is wel dat er een uitwendig verband bestaat tussen de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene en het ten laste gelegde...”.
Beide deskundigen concluderen dat het verband tussen de gevonden psychopathie en het ten laste gelegde bij gebrek aan medewerking van de verdachte niet kon worden vastgesteld en de delictgevaarlijkheid van de verdachte om deze reden evenmin kon worden onderzocht.
Dat betekent echter niet dat de aan de deskundige gestelde vragen, te weten:
a) Is de verdachte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens?
b) Zo ja, was dit dan al zo ten tijde van het plegen van deze feiten?
c) Zijn de feiten begaan onder invloed van deze gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis, met andere woorden is er een causaal verband?
d) Is er een aanzienlijk recidive risico?,
niet zouden kunnen worden beantwoord. Dergelijke deskundigenberichten zijn immers -waardevolle- middelen om die vragen te beantwoorden, maar niet de enige. Zeker niet als de verdachte pertinent weigert aan een dergelijk onderzoek door deskundigen mee te werken.
Met betrekking tot genoemde vragen is de rechtbank tot navolgende bevindingen gekomen:
Ad a):
Gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank onderschrijft de bevindingen van het Pieter Baan Centrum met betrekking tot het aanwezig zijn van een persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank staat derhalve vast dat de verdachte op het moment van zijn verblijf in genoemd centrum beschikte over een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Ad b):
Ten tijde van het plegen van deze feiten.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet is of dit bij de verdachte tijdens het begaan van de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten eveneens zo was.
Vooropgesteld dient te worden dat de precieze gevolgen van vastgestelde psychopathie op de bewezen verklaarde feiten thans niet kunnen worden vastgesteld. Dit is echter enkel en alleen te wijten aan de pertinente weigering van de verdachte om mee te werken aan een gedragskundig onderzoek waarbij de verdachte ook overigens tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft geweigerd op enigerlei wijze inzicht te verschaffen in zijn drijfveren.
Het Pieter Baan Centrum heeft een uitvoerige persoonsproblematiek bij de verdachte vastgesteld. Zo spreekt bijvoorbeeld de psychiater van “egocentrisch, empathieloos en berouwloos misbruik van anderen, waarbij daarnaast een impulsieve antisociale levensstijl wordt gevoerd”. Een dergelijke vergaande problematiek ontstaat niet van de ene op de andere dag. Nu het onderzoek bij het Pieter Baan Centrum heeft plaatsgevonden enkele maanden na de periode waarbinnen de bewezen feiten zich hebben voorgedaan is de rechtbank de overtuiging toegedaan dat de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek ook reeds aanwezig was ten tijde van de onderhavige feiten.
Ad c):
Causaal verband.
De tekst van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht sluit niet uit dat een terbeschikkingstelling wordt opgelegd bij een verdachte die ten tijde van de gepleegde feiten lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis zonder dat het causaal verband tussen de stoornis en de feiten is komen vast te staan. Gelet op de heersende gedachte dat een dergelijk verband echter wel vereist is heeft de rechtbank zich vervolgens afgevraagd of dat verband in casu bestaat.
De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten betreffen niet één moment -zo men wil een incident- maar een relatief lange keten van handelingen die zich stuk voor stuk kenmerken door hun sadisme, perversiteit en de gruwelijke wijze waarop de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het gaat met andere woorden om wat in spreektaal niet voor niets wordt aangeduid als “ziek gedrag”. Bij dit abnormale gedrag komt de bevinding van het Pieter Baan Centrum dat de verdachte lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis en de conclusie van de rechtbank dat zulks ook al het geval was ten tijde van het plegen van de feiten. Samen leidt dit tot de overtuiging bij de rechtbank dat er een causaal verband bestaat tussen deze feiten en de stoornis.
Waar het hier toch gaat om zeer ernstige feiten en omstandigheden die schreeuwen om uitleg, die de verdachte echter pertinent weigert te geven, heeft de rechtbank die omstandigheid betrokken in haar bewijsredenering met betrekking tot de causaliteit.
Ad d):
Recidive.
Rest de vraag of er een aanzienlijke kans op herhaling bestaat en of daarom vanuit de optiek van bescherming van anderen dan wel de veiligheid van personen terbeschikkingstelling met verpleging vereist is.
Nu er sprake is van gruwelijke feiten die over een langere periode zijn gepleegd, waarbij ieder inzicht in de drijfveren van de verdachte ontbreekt, moet er van worden uitgegaan dat het recidiverisico groot is. Een risico dat onverminderd zal voortduren zolang de verdachte niet vanwege die stoornis is behandeld.
Bij het opleggen van een straf kan dan ook niet volstaan worden met het enkel opleggen van een gevangenisstraf maar dient aan de verdachte ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te worden opgelegd.
De rechtbank overweegt tenslotte dat door de verdachte begane feiten onder 1 subsidiair, 2 en 3, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat het door hem begane feit onder 4 is omschreven in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel, dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf.
De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, van oordeel is dat de veiligheid van anderen de verpleging eist.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 47, 57, 242, 282, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en onder 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair en onder 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte deswege strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- 1 een elektriciteitsdraad,
- 2 een klauwhamer met houten steel,
- 3 een paarse kaars,
- 4 een zwarte hamer met kunststoffen steel,
- 5 een rol tapeband Monta,
- 6 een kartonnen rol Manul,
- 7 een koperen kachelpook,
- 8 een Cd-Rom.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2004.