ECLI:NL:RBMAA:2004:AR4654

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-008152-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en andere strafbare feiten gepleegd door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 27 oktober 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen heeft geprobeerd een 77-jarige man, die minder valide was, in zijn eigen huis te beroven van zijn bankpas en pincode. Tijdens deze poging ontstond er een worsteling, waarbij de man om het leven kwam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 2 jaren en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder doodslag, poging tot afpersing, diefstal met geweld en bedreiging. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de meeste van deze feiten, maar sprak hem vrij van een aantal andere beschuldigingen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een initiërende rol had gespeeld in de gewelddadige poging tot afpersing, wat leidde tot de fatale afloop. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de nabestaanden en de noodzaak van een passende behandeling voor de verdachte, gezien zijn gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding werd toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer en aan een ander slachtoffer van mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008152-04
Datum uitspraak: 27 oktober 2004
Tegenspraak
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2004 gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in RIJ Den Hey-Acker locatie Vught te Vught,
5263 NT Vught, Lunettenlaan 501.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s) met dat opzet toen aldaar voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp (telkens) in het lichaam (onder meer in borst en/of hals) gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot afpersing van een bankpas en/of van een pincode, in vereniging gepleegd, in elk geval door hem, verdachte, alleen gepleegd en/althans diefstal met geweld van 80 Euro, in elk geval van geld, in vereniging gepleegd, in elk geval door hem, verdachte, alleen gepleegd, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s) met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp (telkens) opzettelijk in diens lichaam (onder meer in borst en/of hals) gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een bankpas en/of van een pincode, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), met voornoemd oogmerk toen aldaar voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben getrapt en/of heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben omvergeduwd, althans heeft/hebben geduwd en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens lichaam (onder meer in borst en/of hals) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 80 Euro, in elk geval geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of heeft/hebben getrapt en/of heeft/hebben geschopt en/of heeft/hebben omvergeduwd althans heeft/hebben geduwd en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens lichaam (onder meer in borst en/of hals) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 13 mei 2004 tot en met 17 mei 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop (merk Toshiba) en/of een camera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [R], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s);
3.
hij, verdachte, op of omstreeks 5 maart 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een videorecorder, merk Sony en/of een horloge en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij, verdachte, op of omstreeks 26 november 2003 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal heeft geschopt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(03/630046/04)
5.
hij, verdachte, op of omstreeks 7 januari 2004 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat (als zij, [slachtoffer 3], alleen was geweest,) hij, verdachte, haar ([slachtoffer 3]) zou afmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(03/630046/04)
6.
hij, verdachte, op of omstreeks 14 januari 2004 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat hij, verdachte, haar ([slachtoffer 3]) zou slaan en/of afmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
(03/630046/04)
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 6. is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij, verdachte, op 9 maart 2004 in de gemeente Brunssum opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet toen aldaar voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het lichaam, onder meer in borst en hals, gestoken of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten poging tot afpersing van een bankpas en van een pincode, in vereniging gepleegd, en diefstal met geweld van 80 Euro, in vereniging gepleegd,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
2.
hij, verdachte, in de periode van 13 mei 2004 tot en met 17 mei 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop (merk Toshiba) en een camera, toebehorende aan [R];
3.
hij, verdachte, op 5 maart 2004 in de gemeente Brunssum met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning, gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een videorecorder, merk Sony en een horloge en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
4.
hij, verdachte, op 26 november 2003 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden;
5.
hij, verdachte, op 7 januari 2004 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat als zij, [slachtoffer 3], alleen was geweest, hij, verdachte, haar, [slachtoffer 3], zou afmaken.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair, 3. en 4. meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft terzake het onder 1 ten laste gelegde ter verdediging aangevoerd dat de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] een tragisch ongeluk was, waarop het opzet van verdachte niet was gericht. Verdachte zou met het mes, dat hij in zijn hand had, zwaaiende bewegingen hebben gemaakt en geen stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1].
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
De patholoog dr. R. Visser heeft blijkens het sectieverslag van 16 maart 2004 bij het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1 ] onder meer het navolgende geconstateerd: "steek-/ snijletsel in de hals, met klieving van onder meer de onderhuidse weefsels, halsslagader, diepe halsader, slokdarm met klieving van de rechter grote hoorn van het strottenhoofd".
Dat letstel is als dodelijk aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat, wanneer wordt uitgegaan van de lezing van de verdachte, zoals in diens verklaring ter terechtzitting, namelijk dat hij met het mes 'slechts' zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, en zoals dus door de raadsman aan het verweer ten grondslag gelegd, verdachte blijkens het in concreto aan [slachtoffer 1] veroorzaakt letsel de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] ten gevolge van deze handelingen zou overlijden op de koop toe heeft genomen.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring op dit punt niet aannemelijk is. Blijkens de processen-verbaal van het dertiende en vijftiende verhoor van de verdachte op 2 juni 2004 (pagina 2530 e.v. van het procesdossier) respectievelijk op 14 juni 2004 (pagina 2541 e.v. van het procesdossier) door ambtenaren van politie is bij gelegenheid van deze verhoren door de verdachte geheel niet gesproken over zwaaiende bewegingen met het mes; door de verdachte is zeer concreet verklaard over stekende bewegingen, waarbij [slachtoffer] met het mes wordt geraakt.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
1. primair:
doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren
2.:
diefstal door twee of meer verenigde personen
3.:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
T.a.v. feit 4:
mishandeling
T.a.v. feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde ter verdediging subsidiair aangevoerd dat zijn cliënt tot het begaan van het feit werd genoodzaakt omdat hij zich moest verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en dat hij daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer-exces.
Daartoe overweegt de rechtbank het navolgende. Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat de door de raadsman gegeven weergave van de feiten overeenkomt met de werkelijkheid, dan moet worden geconcludeerd dat het optreden van [slachtoffer 1] niet wederrechtelijk was, in ogenschouw genomen het feit dat hij als oude man en slecht ter been in zijn eigen woning in de nachtelijke uren het slachtoffer dreigde te worden van twee jonge, gemaskerde afpersers, welke blijkbaar bereid waren tot het toepassen van geweld.
Voorts heeft de rechtbank in overweging genomen, dat de verdachte zich bewust in deze situatie heeft begeven, waarin een reactie van [slachtoffer 1], zoals in de weergave van de feiten door de raadsman, objectief bezien geenszins als denkbeeldig terzijde kon worden geschoven.
Door drs. K.T.E. Zászlós, psycholoog, en mw. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, is een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater beide een rapport, gedateerd 30 september 2004 respectievelijk 27 september 2004, opgemaakt, welke rapporten vermelden -zakelijk weergegeven- als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in genoemde rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Ook voor het overige is er niet gebleken van feiten of omstandigheid die de strafbaarheid uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte, onder toepassing van de bevoegdheid uit artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, ter zake van de feiten onder 1. primair, 2., 3., 4., en 6. zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank het sanctierecht voor volwassenen niet zal toepassen, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte zal worden geplaatst in een inrichting voor jeugdigen.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1. geconcludeerd tot vrijspraak en subsidiair tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de feiten 5. en 6. heeft de raadsman eveneens geconcludeerd tot vrijspraak.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, niettegenstaande het feit dat de verdachte niet eerder werd veroordeeld voor enig strafbaar feit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- bij de onder 1. bewezenverklaarde poging tot afpersing heeft verdachte een initiërende rol gespeeld;
- het gewelddadig karakter van het onder 1. bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is. Verdachte heeft immers met drie anderen getracht een minder valide 77-jarige man in diens eigen huis zijn bankpas met bijbehorende pincode te ontfutselen waarbij een worsteling is ontstaan, met de dood van meergenoemde [slachtoffer 1] als ultiem gevolg, waarmee aan de nabestaanden zeer veel leed is toegebracht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van na te noemen maatregel eist, en deze maatregel bovendien in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Bij de beraadslaging omtrent de op te leggen maatregel heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- Het vorengenoemde rapport van drs. K.T.E. Zászlós, psycholoog, voor zover inhoudende:
"Gezien de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene en de daarmee samenhangende beperkingen in zijn persoonlijkheid, is de kans op herhaling van een nieuw geweldsdelict zonder behandeling aanwezig. In de voorgeschiedenis van betrokkene zijn aanwijzingen voor een gebrekkige agressieregulatie. Betrokkene is vanuit zijn narcistische problematiek uiterst krenkbaar, waardoor hij in conflictsituaties, bij oplopende stress, niet in staat is om zijn woedegevoelens onder controle te houden. In de omgang met zijn (antisociale) vrienden is hij in sterke mate geneigd zich te willen bewijzen waardoor hij sneller dan een ander zal overgaan tot grensoverschrijdend gedrag waarbij hij niet gehinderd wordt door een adequaat ontwikkeld geweten. Zijn probleeminzicht is uiterst beperkt. Gezien de ernst van het delict en de reële kans op herhaling van een nieuw geweldsdelict, indien betrokkene geen adequate behandeling krijgt geboden om de scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling in positieve richting om te buigen, wordt gedacht aan een behandeling in een gedragsmatig georiënteerde behandelsetting. Gezien het feit dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en dat zijn ontwikkeling conform zijn kalenderleeftijd is, zou een behandeling zoals hierboven geschetst kunnen geschieden in het kader van een PIJ-maatregel."
- Het vorenbedoelde rapport van drs. mw. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, voor zover inhoudende:
"Structurele veranderingen, die bij onderzochte noodzakelijk zijn om de kans op recidive te verkleinen, zijn in feite slechts via een forensische (adolescenten-) setting te realiseren. Onderzochte zou in een omgeving moeten verkeren waarin hij voortdurend wordt gestructureerd en gestimuleerd tot een positieve ontwikkeling. Een verblijf binnen een beschermde omgeving, in casu prikkelarm voor antisociale activiteiten, is voor onderzochte geïndiceerd. Een gedragsgeoriënteerde methode van beïnvloeding zal hierbij doel moeten zijn. Rapporteur is van mening dat een dergelijke behandeling slechts succesvol kan zijn indien deze intensief en langdurig genoeg is. Een spontane remissie of verbetering lijkt overigens uitgesloten. Gezien de aard van de tenlastelegging en het verband met de persoonlijkheidspathologie (de triade zelfkritiek, lijdensdruk en probleembesef is bij onderzochte in onvoldoende mate aanwezig), is een verplicht behandelingskader geïndiceerd, om het gevaar, zoals dit voortvloeit uit de stoornis, te kunnen bewerken.
Rapporteur zou de rechtbank willen adviseren onderzochte de PIJ-maatregel op te leggen, waarbij onderzochte zich residentieel gedragsmatig laat behandelen."
Gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten van mw. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, en drs. K.T.E. Zászlós, psycholoog, en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig de adviezen op te volgen.
De rechtbank zal de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, nu de door verdachte begane feiten onder 1. primair, 2., 3. en 5. misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en zij op grond van het vorenoverwogene van oordeel is, dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van de begane feiten.
De gewijzigde wetgeving
Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd nadat het bewezenverklaarde was begaan, en wel bij wet van 24 juni 2004 (Stb. 290), welke wet in werking is getreden op 10 augustus 2004.
Deze wijziging berust evenwel niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever betreffende de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [nabestaande slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich ter zake van hun vordering tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Ter terechtzitting heeft voorts [benadeelde partij K] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding, onder opgave van de inhoud daarvan en van de gronden waarop deze berust, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1. primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Verdachte heeft de vordering niet betwist. Zij komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal de vordering daarom tot het totaalbedrag van € 3.501,25 worden toegewezen.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor onder 1. primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer 1], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het hiervoor onder 4. bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het bedrag van € 150,-, gevorderd blijkens het bedoelde formulier, en nader toegelicht door het Bureau Slachtofferhulp. Nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor onder 1. primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [slachtoffer 2], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de door de benadeelde partij [benadeelde partij K] aan haar vordering ten grondslag gelegde schade niet komen vast te staan, nu deze schade niet genoegzaam is toegelicht, noch op enigerlei wijze nader met bescheiden is geadstrueerd, zodat deze vordering dient te worden afgewezen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen
36f, 77i, 77l, 77s, 77gg, 285, 287, 288, 300, 310 en 311(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 6. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair, 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair, 3. en 4. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van 2 jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- legt op aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1], [adres nabestaande slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 3.501,25 (drieduizend vijfhonderd en één euro en vijf en twintig cent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer], zijnde [nabestaande slachtoffer 1], [adres nabestaande slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 3.501,25 (drieduizend vijfhonderd en één euro en vijf en twintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] voormeld bedrag van € 3.501,25 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 3.501,25 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 150,- (honderd en vijftig euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 150,- (honderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voormeld bedrag van € 150,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 150,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij K], [adres benadeelde partij K];
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij K] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I. Becker-Hartenhof, voorzitter, kinderrechter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2004.
Mr. R.C.A.M. Philippart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.