RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 1 september 2004
Zaaknummer : 87416 / HA ZA 03-979
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. F.H.I. Hundscheid;
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter voldoening aan het tussenvonnis van 24 maart 2004 heeft eiseres een nadere conclusie genomen, waarna ook gedaagde een conclusie na comparitie heeft genomen. Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1. Zoals in het tussenvonnis van 24 maart 2004 is uiteengezet, betreft het onderhavige geschil een vordering van eiseres op gedaagde vanwege een beroepsfout, die beweerdelijk zou zijn gemaakt door [naam advocaat], ten tijde dat deze als advocaat in dienst van gedaagde werkzaam was. De beroepsfout zou hebben bestaan uit het nalaten om tijdig hoger beroep in te stellen tegen een vonnis van deze rechtbank van 31 juli 1997, gewezen in een procedure tussen eiseres en [G.]. Eiseres heeft toegelicht waarom zij vond dat [naam advocaat] wel hoger beroep had behoren aan te tekenen.
2.2. Bij voormeld tussenvonnis, waarbij de rechtbank volhardt, heeft de rechtbank geconstateerd dat eiseres de vordering tot vergoeding van kosten van juridische bijstand ad € 11.900,-- heeft laten vallen en heeft de rechtbank partijen verzocht om zich bij akte nader uit te laten omtrent de nog wel door eiseres gevorderde schade.
2.3. In haar conclusie na comparitie heeft gedaagde onder de nrs 27 t/m 30 het verweer gevoerd dat zij niet aansprakelijk is voor schade die als gevolg van de beroepsfout van [naam advocaat] is geleden, omdat (kort samengevat) [naam advocaat] de overeenkomst in het kader waarvan de beroepsfout is gemaakt van gedaagde heeft overgenomen, met het gevolg dat alle rechten en plichten uit die overeenkomst, inclusief het recht op schadevergoeding wegens gemaakte beroepsfouten, van gedaagde op [naam advocaat] zijn overgegaan.
2.4. Dit verweer is noch bij antwoord noch ter comparitie naar voren gebracht. Als gevolg daarvan heeft de rechtbank in het tussenvonnis onder 3.2. zonder voorbehoud beslist, dat de aansprakelijkheid van gedaagde voor schade als gevolg van een eventuele beroepsfout van [naam advocaat] niet in geschil is. Het thans alsnog voeren van dit verweer is in strijd met een goede procesorde. Het verweer wordt reeds daarom gepasseerd.
2.5. De rechtbank overwoog in het tussenvonnis onder 3.4, dat de kern van het door eiseres aan [naam advocaat] gemaakte verwijt is, dat hij heeft verzuimd tijdig appèl in te stellen tegen het vonnis van 31 juli 1997, waarbij een aanzienlijk deel van haar vordering werd afgewezen. De rechtbank was van mening dat daarmee de verweten fout voldoende geconcretiseerd was. De rechtbank volhardt bij dit oordeel, hetgeen tot gevolg heeft dat (zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen) het beroep van gedaagde op verjaring van de vordering faalt. Bovendien brengt dit mee, dat het de rechtbank vrij staat om zelf op basis van de door partijen aangedragen feiten na te gaan of het verzuim om hoger beroep in te stellen in dit geval een beroepsfout oplevert, en zo ja of deze fout voor eiseres schade heeft veroorzaakt en, als er inderdaad schade is toegebracht, op welk bedrag deze schade begroot moet worden. De rechtbank is met andere woorden niet gebonden aan de wijze waarop eiseres de eventuele beroepsfout en de gevolgen daarvan toelicht.
2.6. De rechtbank heeft in het tussenvonnis in de rechtsoverwegingen onder 3.5 (zakelijk weergegeven) als voorlopig oordeel uitgesproken dat de rechter in zijn vonnis van 31 juli 1997 niet (zoals eiseres aanvankelijk stelde) een dubbeltelling heeft gemaakt, maar dat hij ten onrechte in conventie de vordering van eiseres uit hoofde van de rekening-courant verhouding, zoals gespecificeerd in het overzicht van accountant [D.] van 20 maart 1995 (productie C)en voorzover door [G.] betwist, onbesproken heeft gelaten. Hetgeen partijen in de conclusies na comparitie naar voren hebben gebracht geeft de rechtbank geen reden om dit voorlopig oordeel te herzien.
2.7. De rechtbank blijft daarom ook bij het oordeel, weergegeven in overweging 3.6 van het tussenvonnis, dat het niet tijdig instellen van hoger beroep tegen meergenoemd vonnis van 31 juli 1997 een beroepsfout van de advocaat [naam advocaat] oplevert.
2.8 Thans komt de vraag aan de orde, of deze beroepsfout voor eiseres schade heeft veroorzaakt en, zo ja, hoe groot deze schade is. Daartoe dient men een vergelijking te maken tussen de feitelijke situatie, zoals die zich na het verzuim om tijdig hoger beroep in te stellen voordoet, en de hypothetische situatie, die er zou zijn als wèl tijdig geappelleerd zou zijn. Bij dat laatste mag men er van uitgaan dat de advocaat in hoger beroep geprocedeerd zou hebben op de wijze als van een vakkundig en oplettend advocaat verwacht mag worden. Men kan, om het anders te formuleren, zich niet tegen de aansprakelijkheid wegens een beroepsfout verweren met de stelling dat bij het wegdenken van die fout ongetwijfeld andere fouten zouden zijn gemaakt die het winnen van de procedure in hoger beroep zouden hebben gefrustreerd.
De verweren van gedaagde, er op neerkomend dat ook een tijdig ingesteld hoger beroep geen succes zou hebben gehad omdat eiseres dan verkeerde grieven zou hebben ingediend, gaan daarom niet op.
2.9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat de vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is indien en voor zover kan worden vastgesteld dat het Hof, bij tijdig instellen van hoger beroep en vakkundig en oplettend voortprocederen in hoger beroep, [G.] zou hebben veroordeeld om de posten uit de rekening-courant verhouding tussen eiseres en [G.], zoals weergegeven in het tussenvonnis van 24 maart 2004 onder 3.5.2., te betalen.
2.10. Vaststellen wat het Hof bij tijdig appelleren en correct voortprocederen zou hebben beslist, heeft per definitie een hypothetisch karakter. Ook wanneer de rechtbank zou trachten de beroepsprocedure “na te spelen” door de bewijsopdrachten te geven die naar haar oordeel het Hof zou hebben moeten geven en vervolgens op basis van de uitkomst van deze bewijsopdrachten te beslissen, kan allerminst gegarandeerd worden dat het resultaat een getrouwe kopie van het (virtuele) arrest van het Hof zou zijn. Dit klemt te meer wanneer, zoals in dit geval, sinds de beroepsfout ongeveer acht jaar verlopen zijn en bovendien de materie ingewikkeld is. De rechtbank meent daarom in dit geval de vrijheid te hebben om van het opdragen van bewijslevering af te zien (hoewel bewijs door gedaagde is aangeboden) en in plaats daarvan
“met de botte bijl” de goede en kwade kansen van de beroepsprocedure te schatten.
2.11. De rechtbank houdt bij haar schatting rekening met de volgende factoren:
-in de Hofprocedure zouden zich voor beide partijen onverwachte tegenvallers kunnen voordoen. De schatting van de kansen over en weer zal alleen al daarom nooit op 100% of 0% kunnen uitkomen. Zij zal zich met een ruime marge tussen deze twee uitersten moeten positioneren;
-de posten zijn alle vastgesteld door een registeraccountant ([D.]), na onderzoek van de administratie van eiseres.
Dit levert een begin van bewijs op;
-de posten zijn echter alle gemotiveerd door gedaagde weersproken (productie C);
-bij de volgende posten zou naar het oordeel van de rechtbank ondanks het door de accountant verschafte begin van bewijs aan eiseres nader bewijs zijn opgedragen:
-creditering, f 2.319, (onduidelijke post, gemotiveerd betwist);
-betaald netto loon, f 12.500 en f 5000 (betaling betwist);
-betaling verzekeringen (f 9.252, f 3.845, f 2.224, f 4.206); Naar de rechtbank begrijpt, worden zowel de betalingen als het verschuldigd zijn van die betalingen betwist omdat de verzekeringen met terugwerkende kracht geroyeerd zouden zijn;
-bij de volgende posten ligt de bewijslast naar het oordeel van de rechtbank bij [G.]:
-rente, f 27.101 en f 9.530 ([G.] erkent dat de rente verschuldigd was, maar doet een niet aanstonds duidelijk beroep op verrekening; hij zal moeten aantonen dat dit beroep terecht wordt gedaan);
-lening, f 30.000 (ook hier erkent [G.] erkent dat het bedrag verschuldigd was en doet hij een beroep op verrekening met een tegenvordering. Hij zal hier eveneens moeten aantonen dat dit beroep op verrekening terecht is gedaan).
2.12 Ex aequo et bono komt de rechtbank tot een schatting van de kans op succes in hoger beroep op een verhouding van fifty-fifty. Van het totaal der posten ad f.105.977,- is daarom een bedrag ad f 52.988,- oftewel (afgerond) € 24.045,- voor toewijzing vatbaar. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding (dat gedaagde voordien in gebreke is gesteld is niet gesteld of gebleken).
2.13. Aangezien de vordering slechts ten dele wordt toegewezen zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zodanig dat partijen elk de eigen kosten dragen.
Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de somma van € 24.045,- , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding (10 oktober 2003) tot die der algehele voldoening;
Verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
Compenseert de proceskosten, des dat partijen elk de eigen kosten dragen;
Dit vonnis is gewezen door mrs. Lampe, Sijmonsma en de Kort, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
SJ