ECLI:NL:RBMAA:2004:AR2461

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03 / 339 CSV
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van correctienota's en boetes opgelegd aan Flexitron B.V. door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 19 mei 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Flexitron B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De zaak betreft een bezwaarschrift dat door Flexitron B.V. was ingediend tegen besluiten van de verweerder, waarbij correcties en boetes waren opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de correcties en boetes zijn opgelegd naar aanleiding van een looncontrole die had plaatsgevonden bij de rechtsvoorgangster van eiseres, Datapool Plus B.V. De looncontroleur had geconstateerd dat het aantal loondagen niet correct was vastgesteld, wat leidde tot de oplegging van correcties en boetes. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die zich baseerden op eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de dagen waarop loon is ontvangen, ook vakantiedagen en andere verlofdagen, moeten worden meegeteld bij de premievaststelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelwijze van eiseres, die alleen daadwerkelijk gewerkte dagen in aanmerking nam, niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde correcties en boetes in stand blijven. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. Geisel in aanwezigheid van griffier van Binnebeke.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 03 / 339 CSV
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
Flexitron B.V. te Maastricht, eiseres,
en
Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -Amsterdam Afdeling ARA/pbz-, gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 28 november 2002.
Kenmerk: ARA-pbz/MVE P.174.138.55 / P.174.139.55.
Behandeling ter zitting: 12 februari 2004.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 28 november 2003 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift voor zover gericht tegen een door verweerder genomen besluit van 15 augustus 2002 waarbij correcties zijn opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2000, ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen een besluit van verweerder van 21 augustus 2002 waarbij ter zake boetenota’s zijn opgelegd, ten aanzien van de boetes over de jaren 1997 tot en met 1999 gegrond en voor het overige (de boete over het jaar 2002) ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is bij de rechtbank Utrecht op 8 januari 2003 namens eiseres beroep ingesteld door mr. M.A.M. Janssen, werkzaam bij Wolting & Versteegh, accountants en belastingadviseurs.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Bij telefaxbericht van 7 februari 2003 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 10 maart 2003 heeft de rechtbank Utrecht het dossier naar deze rechtbank doorgezonden.
Bij brief van 24 maart 2003 is het verweerschrift ingediend.
De stukken die in de loop van het geding (aan de rechtbank Utrecht en daarna) aan deze rechtbank zijn gezonden, zijn in kopie aan partijen gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 12 februari 2004, waar eiseres zich niet heeft laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. D.M. Rensema, werkzaam bij UWV/ Gak te Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN.
Eiseres heeft als hoofdactiviteit het detacheren van automatiseringspersoneel. Op 22 oktober 2001 is er bij Datapool Plus B.V., de rechtsvoorgangster van eiseres, een looncontrole uitgevoerd.
Deze controle heeft betrekking op de periode 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000.
De looncontroleur constateert in zijn rapport, kort gezegd, dat eiseres het aantal loondagen niet juist had vastgesteld. Aan de gedetacheerde werknemers werd voor de vakantiedagen het loon uitgekeerd in de vorm van een opslag. De werkgever heeft naar het oordeel van de looncontroleur slechts de dagen waarop daadwerkelijk is gewerkt als loondag aangemerkt, waardoor een te laag aantal dagen premieloon werd toegerekend.
Bij brief van 4 december 2001 is eiseres medegedeeld dat correctienota’s en boetes zullen worden opgelegd over de jaren 1997 – 2000. Bij brieven van 13 december en 18 december 2001 – waarin is verwezen naar CRvB 31 mei 2001 nr. 98/5466 ALGEM – is vooruitlopend op de besluiten (prematuur) bezwaar gemaakt.
In het aanvullend loonrapport van 27 mei 2002 wordt naar aanleiding van de brief van 18 december 2001 opgemerkt dat eiseres aan de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gezien het kader waarin deze uitspraak door de Raad is geplaatst – dienstverlenend werk ten behoeve van offshore-activiteiten –, geen rechten kan ontlenen. Er is dan ook geen reden om het voorgenomen beslistraject te wijzigen.
Op 15 augustus 2002 worden de correcties opgelegd. Bij brief van 16 augustus 2002 worden de correcties en op te leggen boetes toegelicht. Op 21 augustus 2002 worden de boetenota’s opgelegd.
Bij brief van 10 september 2002 wordt bezwaar gemaakt tegen de correcties en de boetes. Aangevoerd wordt dat gelet op artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001 eiseres juist heeft gehandeld. Tegen de boetes wordt aangevoerd dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt. Van een hoorzitting wordt afgezien.
In de bestreden beslissing wordt eiseres medegedeeld dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001 (RSV 2001/184) zo specifiek in het licht van de omstandigheden van dat geval moet worden gezien, dat in casu een beroep op die uitspraak dient te falen. Verweerder is van oordeel dat dagen waarover loon is ontvangen voor de premievaststelling van belang zijn en niet slechts daadwerkelijk gewerkte dagen. Ook vakantiedagen, ATV-dagen, ziektedagen, uitkeringsdagen e.d. moeten als loondagen worden aangemerkt.
Ten aanzien van de boetes wordt een onderscheid gemaakt tussen vergrijpen voor en na 1 januari 2001 begaan. Als er sprake is van een eerste verzuim dient wanneer geen opzet/grove schuld is aangenomen te worden kwijtgescholden indien het vergrijp voor genoemde datum is begaan. Verzuimen dienen wel te worden geregistreerd, maar verweerder heeft daarvan af gezien voor de jaren 1997 – 1999. De boete over 2000 wordt gehandhaafd.
In beroep worden van de kant van eiseres geen wezenlijk andere argumenten aangevoerd dan reeds in bezwaar naar voren zijn gebracht en ook verweerder volhardt blijkens het verweerschrift in zijn stellingen.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De kern van de zaak gaat echter over de vraag wat in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de CSV, moet worden verstaan onder het aantal dagen waarover de werknemer loon heeft genoten: ofwel de dagen waarop door de werknemers daadwerkelijk arbeid is verricht ofwel de verloonde dagen, waaronder dan dus tevens de dagen waarop wel loon is ontvangen, maar geen arbeid is verricht.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De volgende bepalingen van de CSV zijn relevant.
Artikel 4, eerste lid, van de CSV:
Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
Artikel 9, eerste, derde, vierde en tiende lid, van de CSV:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en
de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het
bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van ƒ263,50 met het aantal dagen van het
premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. Voorts
komt - voor zover nodig in afwijking van het bepaalde dienaangaande in de Ziektewet, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet - bij de berekening van het dagloon, dat aan de in de
vorengenoemde wetten geregelde uitkeringen is of wordt ten grondslag gelegd, het dagloon, hetwelk meer bedraagt
dan het in de vorige volzin bedoelde maximum dagloon, voor dat meerdere niet in aanmerking.
3. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft, wat het
deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert betreft, het bij dezelfde werkgever
genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze
Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak waarover de werknemer het loon
heeft genoten.
4. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft, wat het
door de werkgever en door de werknemer verschuldigde gedeelte van het deel van de premie dat ten gunste komt
van het Algemeen Werkloosheidsfonds betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een
bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag met het aantal
dagen van het premiebetalingstijdvak waarover de werknemer het loon heeft genoten. Het bedrag, genoemd in de
eerste zin kan voor de werkgever en voor de werknemer verschillend worden vastgesteld.
10. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Onze Minister kan
tevens nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
Bij de op 14 februari 2004 in werking getreden ministeriële regeling van 3 februari 2004 van de Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid – Regeling Loondagen, Stcrt. 2004, 29 – is vastgelegd wat onder “dagen waarover de werknemer loon heeft genoten” dient te worden verstaan.
De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 januari 1995.
Artikel 1 van de Regeling Loondagen:
1. Onder dagen waarover de werknemer loon heeft genoten als bedoeld in artikel 9, eerste, derde en vierde lid, van de
Coördinatiewet Sociale Verzekering, worden verstaan:
a. dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt of zich tegen loon voor de werkgever beschikbaar heeft gehouden;
b. dagen waarover de werknemer loon heeft genoten op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen voor werknemers met een publiekrechtelijke dienstbetrekking;
c. dagen waarop de werknemer normaal gesproken gewerkt zou hebben maar waarop hij geen werkzaamheden verricht noch zich voor de werkgever beschikbaar houdt en waarover de werkgever, anders dan op grond van de artikelen of regelingen, bedoeld in onderdeel b, wel loon betaalt;
d. dagen waarover de werknemer uitkering of toeslag als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft ontvangen.
2. Zo nodig in afwijking van het eerste lid wordt bij dezelfde werkgever een dag slechts eenmaal in aanmerking
genomen.
Artikel 2 van de Regeling Loondagen:
Deze regeling […] werkt terug tot en met 1 januari 1995.
Uitdrukkelijk wordt in de toelichting gesteld dat de Regeling Loondagen in de lijn is met de uitvoeringspraktijk van verweerder.
Lijnrecht tegenover de Regeling Loondagen staat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001, inzake 98/5466 ALGEM, gepubliceerd in RSV 2001/184, waarin de Raad met een verwijzing naar de systematiek van de premieheffing, als zijn standpunt te kennen heeft gegeven dat het aantal dagen waarover de werknemer loon heeft genoten, geen andere betekenis kan hebben dan “dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt”. De eerlijkheid gebiedt overigens op te merken dat de uitspraak van de Raad in de literatuur niet bepaald met open armen is ontvangen.
De rechtbank overweegt dat de wijze van berekening, zoals die voortvloeit uit het systeem van de wet en de nadere regelgeving erop neerkomt dat het aantal verloonde dagen in het premiebetalingstijdvak (kalenderjaar) voor de bepaling van het bedrag van het premiemaximum en de franchise wordt vermenigvuldigd met het bedrag dat in het betreffende jaar als maximum respectievelijk als franchise is vastgesteld. Dit moet per werknemer worden bepaald. Bij werknemers die slechts een deel van het jaar voor dezelfde werkgever hebben gewerkt moet het aantal loondagen apart worden geteld.
Niet bestreden is dat in deze zaak vakantiedagen van de gedetacheerde werknemers aan hen werden uitgekeerd in de vorm van een opslag en dat er voor 23 dagen per jaar recht op zo’n opslag bestond. Niet bestreden is voorts dat eiseres alleen de dagen waarop daadwerkelijk arbeid werd verricht voor de berekening van het premieloon in aanmerking heeft gebracht.
De rechtbank kan niet anders dan constateren dat eiseres op deze wijze niet gewerkte, maar wel middels een opslag verloonde vakantiedagen bij de vaststelling van het premieloon niet in aanmerking heeft genomen. Gezien de hierboven aangehaalde Regeling Loondagen is die handelwijze rechtens onjuist.
Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank dan ook het volste recht ter zake correctienota’s op te leggen voor de jaren 1997 tot en met 2000. Het antwoord op de vraag of verweerder daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan voormelde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, is bij het licht van de Regeling Loondagen achterhaald en kan derhalve gevoeglijk in het midden worden gelaten.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres voor zover de correctienota’s daarmee zijn bestreden, voor ongegrond moet worden gehouden.
Ten aanzien van de bij het bestreden besluit gehandhaafde boete over het jaar 2000 is namens eiseres niets anders aangevoerd dan dat uit CRvB 31 mei 2001 (RSV 2001/184) voortvloeit dat deze boete niet terecht is.
Gezien het bovenstaande moet ook deze grief falen.
Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, is het beroep van eiseres ongegrond.
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2004 door mr. Geisel voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. van Binnebeke w.g. Geisel
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:19 mei 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.