ECLI:NL:RBMAA:2004:AQ1078

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-080077-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van holding en verdachte in zaak rondom dodelijk ongeval met lift

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Maastricht, stond de holding terecht voor het niet buiten gebruik stellen van een lift die door het Liftinstituut was afgekeurd. Op 7 september 2002 vond er een tragisch ongeval plaats waarbij een rolcontainer vastraakte in de liftkoker, wat leidde tot het overlijden van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtstreeks verband kon worden aangetoond tussen het nalaten van de holding en het overlijden van het slachtoffer. Dit kwam voort uit het feit dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld hoe de rolcontainer precies vastraakte in de liftkoker. Hierdoor kon niet worden geoordeeld dat het nalaten van de holding in een rechtens relevante mate heeft bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer.

De rechtbank sprak de holding vrij van de tenlastelegging en oordeelde dat de verdachte, die werd verweten opdracht te hebben gegeven tot of leiding te hebben gegeven aan het door de holding gepleegde strafbare feit, eveneens vrijgesproken moest worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het dodelijke ongeval, aangezien er onvoldoende bewijs was om de schuld aan te tonen.

Daarnaast werd de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak van de verdachte, de benadeelde partij niet in haar vordering kon worden ontvangen. De kosten die door de verdachte ter verdediging tegen de vordering waren gemaakt, werden begroot op nihil. Dit vonnis werd uitgesproken op 13 juli 2004.

Uitspraak

Parketnummer: 03/080077-04
Datum uitspraak: 13 juli 2004
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2004 en 29 juni 2004.
De tenlastelegging
[naam BV] op 7 september 2002, in de gemeente [M.], grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een lift zonder kooiafsluiting, welke lift door het Liftinstituut was afgekeurd (onder meer vanwege het feit dat de schachtwand niet over de gehele hoogte een gladde vlakke wand vormde met de gesloten schachtdeuren) waardoor geen certificaat van goedkeuring was verleend en de liftinstallatie niet in gebruik mocht zijn, niet buiten gebruik gesteld heeft, en/of de gebruikers van deze lift niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de lift niet mocht worden gebruikt, en/of geen dusdanige maatregelen heeft getroffen waardoor bij gebruik van de lift door personen gevaren voor de veiligheid en gezondheid werden voorkomen, waardoor na het in gang zetten van die lift een rolcontainer vast is gehaakt aan de ten opzichte van de liftdeuren uitstekende schachtbeplating en is losgeraakt van de liftvloer, waardoor [slachtoffer] zodanig bekneld is geraakt tussen die rolcontainer en het plafond/de wand van die lift dat hij door verstikking om het leven is gekomen, waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] is overleden,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
De vrijspraak
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat [naam BV] (hierna: de holding) de - onder meer vanwege gebreken in de aansluiting tussen schachtwand en liftdeuren – afgekeurde en derhalve niet gecertificeerde lift 02, in het gebouw aan de [T.], na het moment van afkeuren in november 2001 niet buiten gebruik heeft gesteld, de gebruikers (waaronder met name de [E.], als onderhuurder van de holding) niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de lift niet mocht worden gebruikt en evenmin maatregelen heeft getroffen om, bij gebruik van de lift, gevaar voor veiligheid en gezondheid van gebruikers van de lift te voorkomen.
Evenzeer staat vast dat op 7 september 2002, na het in gang zetten van de lift, een rolcontainer is vastgehaakt in de liftkoker, met het overlijden van [slachtoffer] als uiteindelijk gevolg.
Niet is vast komen te staan daarentegen dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het nalaten van de holding en het overlijden van [slachtoffer]. Dat is het geval, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld waardoor de rolcontainer is vastgehaakt in de liftkoker, zodat ook niet kan worden geoordeelde dat het nalaten van de holding in een rechtens relevante mate aan het overlijden van [slachtoffer] heeft bijgedragen.
De holding zal derhalve worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde. Verdachte - die wordt verweten opdracht te hebben gegeven tot en/of leiding te hebben gegeven aan het door de holding gepleegde strafbare feit - dient derhalve eveneens te worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partij ] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de [benadeelde partij] niet in haar vordering worden ontvangen.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij ] in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de [benadeelde partij] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. B.G.L. van der Aa, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2004.