ECLI:NL:RBMAA:2004:AQ1076

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-080016-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van nalatigheid bij gebruik van een afgekeurde lift met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 13 juli 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van nalatigheid met fatale gevolgen. De verdachte werd verweten dat zij op 7 september 2002 een lift, die door het Liftinstituut was afgekeurd, niet buiten gebruik had gesteld. Hierdoor zou een rolcontainer zijn vastgehaakt in de liftkoker, wat leidde tot het overlijden van het slachtoffer door verstikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lift niet voldeed aan de veiligheidsnormen en dat de verdachte de gebruikers niet had geïnformeerd over het niet-gebruik van de lift.

Tijdens de zittingen op 23 april en 29 juni 2004 is het bewijs onderzocht. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtstreeks verband kon worden aangetoond tussen het nalaten van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld waardoor de rolcontainer was vastgehaakt, en dat het nalaten van de verdachte niet in een rechtens relevante mate had bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet in haar vordering kon worden ontvangen, en veroordeelde haar in de kosten, die door de verdachte ter verdediging tegen de vordering waren gemaakt, begroot op nihil.

Uitspraak

Parketnummer: 03/080016-04
Datum uitspraak: 13 juli 2004
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[naam verdachte],
gevestigd te [adres verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 april 2004 en 29 juni 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op 7 september 2002, in de gemeente [M.], grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een lift zonder kooiafsluiting, welke lift door het Liftinstituut was afgekeurd (onder meer vanwege het feit dat de schachtwand niet over de gehele hoogte een gladde vlakke wand vormde met de gesloten schachtdeuren) waardoor geen certificaat van goedkeuring was verleend en de liftinstallatie niet in gebruik mocht zijn, niet buiten gebruik gesteld heeft, en/of de gebruikers van deze lift niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de lift niet mocht worden gebruikt, en/of geen dusdanige maatregelen heeft getroffen waardoor bij gebruik van de lift door personen gevaren voor de veiligheid en gezondheid werden voorkomen, waardoor na het in gang zetten van die lift een rolcontainer vast is gehaakt aan de ten opzichte van de liftdeuren uitstekende schachtbeplating en is losgeraakt van de liftvloer, waardoor [slachtoffer] zodanig bekneld is geraakt tussen die rolcontainer en het plafond/de wand van die lift dat hij door verstikking om het leven is gekomen, waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] is overleden.
De vrijspraak
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat verdachte de - onder meer vanwege gebreken in de aansluiting tussen schachtwand en liftdeuren – afgekeurde en derhalve niet gecertificeerde lift 02, in het gebouw aan de [T.], na het moment van afkeuren in november 2001 niet buiten gebruik heeft gesteld, de gebruikers (waaronder met name verdachtes onderhuurder [E]) niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de lift niet mocht worden gebruikt en evenmin maatregelen heeft getroffen om, bij gebruik van de lift, gevaar voor veiligheid en gezondheid van gebruikers van de lift te voorkomen.
Evenzeer staat vast dat op 7 september 2002, na het in gang zetten van de lift, een rolcontainer is vastgehaakt in de liftkoker, met het overlijden van [slachtoffer] als uiteindelijk gevolg.
Niet is vast komen te staan daarentegen dat een rechtstreeks verband bestaat tussen verdachtes nalaten en het overlijden van [slachtoffer]. Dat is het geval, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld waardoor de rolcontainer is vastgehaakt in de liftkoker, zodat ook niet kan worden geoordeelde dat verdachtes nalaten in een rechtens relevante mate aan het overlijden van [slachtoffer] heeft bijgedragen.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partij ] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de [benadeelde partij] niet in haar vordering worden ontvangen.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart de [benadeelde partij], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de [benadeelde partij] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. B.G.L. van der Aa, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2004.