ECLI:NL:RBMAA:2004:AP9668
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.I. van der Eijk
- F.M. van Maanen Winters
- R. Niessen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee bij grensoverschrijdende criminaliteit en de rol van de politie
In deze zaak, die op 9 juli 2004 door de Rechtbank Maastricht werd behandeld, stond de bevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee centraal. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van en het verkopen van amfetamine en cocaïne. De rechtbank onderzocht of de Koninklijke Marechaussee bevoegd was om op te treden in deze zaak, gezien hun rol in de opsporing van grensoverschrijdende criminaliteit. Volgens artikel 6 van de Politiewet 1993 heeft de Koninklijke Marechaussee een eigen taak, maar deze kan alleen in samenwerking met de politie worden uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er in dit geval geen sprake was van een dergelijke samenwerking. De handelingen van de Koninklijke Marechaussee waren niet bevoegd, omdat zij zelfstandig handelden zonder de vereiste assistentie van de politie. Dit leidde tot de conclusie dat de bewijsstukken die door de Koninklijke Marechaussee waren verzameld, niet konden worden gebruikt in de rechtszaak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de strafbare feiten had gepleegd. Daarnaast werd de bewaring van in beslag genomen goederen gelast ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen de Koninklijke Marechaussee en de politie bij het uitoefenen van hun taken.