RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 03 / 1564 WVG
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiser] te [woonplaats], eiser,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Kerkrade, gevestigd te Kerkrade, verweerder.
Datum bestreden besluit: 16 september 2003.
Kenmerk: MP/TL/03u0011147.
Behandeling ter zitting: 2 april 2004.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft verweerder eisers verzoek om vergoeding van de kosten zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Tegen dat besluit is bij brief van 30 oktober 2003 namens eiser beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 2 april 2004. Partijen hebben de rechtbank bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Eiser heeft op 29 november 2001 een aanvraag ingediend strekkende tot toekenning van een woonvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg).
Bij besluit van 9 december 2002 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het eigen aandeel van eiser in de kosten van de woonvoorziening € 432,50 bedraagt.
Bij brief van 21 januari 2003 is namens eiser tegen dit besluit bezwaar aangetekend door M.J.G. Lammers, sociaal raadsvrouw werkzaam bij de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie (de ANGO). Daarbij is namens eiser aangevoerd dat het eigen aandeel van eiser in de kosten onjuist is vastgesteld en € 159,52 dient te bedragen. Voorts is verzocht de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden op grond van artikel 7:15 van de Awb.
Bij besluit van 12 juni 2003 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het eigen aandeel van eiser in de kosten van de woonvoorziening € 156,56 bedraagt.
Bij faxbericht van 17 juni 2003 heeft eisers gemachtigde het bezwaarschrift ingetrokken en daarbij medegedeeld dat het verzoek conform artikel 7:15 van de Awb gehandhaafd blijft.
In het advies van 1 september 2003 heeft de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie (de commissie) verweerder geadviseerd de door eiser gevraagde kostenvergoeding te weigeren. De commissie heeft daarbij overwogen dat er geen herroeping van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden zodat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit niet vast staat. Er bestaat dan geen recht op vergoeding van de kosten van juridische bijstand. Daarnaast heeft de commissie overwogen dat de door de sociaal raadsvrouw van eiser verleende juridische bijstand niet aangemerkt kan worden als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft verweerder eisers verzoek afgewezen, verwijzend naar de overwegingen in het advies van de commissie.
In beroep is namens eiser aangevoerd dat het bestreden besluit wel degelijk is herroepen door het herzieningsbesluit van 12 juni 2003. Voorts is aangevoerd dat er wel sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden eiser geen vergoeding heeft verstrekt voor de kosten zoals vermeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Artikel 7:15, vierde lid, van de Awb, luidt als volgt:
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (BBP) luidt als volgt:
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank stelt vast dat namens eiser bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 9 december 2002 omdat eiser zich niet kon verenigen met de hoogte van het in dat besluit vermelde eigen aandeel ad € 432,35. Bij besluit van 12 juni 2003 heeft verweerder het besluit van 9 december 2002 herzien omdat het eigen aandeel door verweerder onjuist was berekend. Het eigen aandeel is daarbij gewijzigd vastgesteld op € 156,56. De rechtbank is gelet op deze feiten met eisers gemachtigde van oordeel dat het besluit van 9 december 2002 is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
De rechtbank is voorts met de gemachtigde van eiser van oordeel dat door haar beroepsmatig rechtsbijstand is verleend. Het verlenen van rechtsbijstand is immers een wezenlijk onderdeel van de werkzaamheden van een sociaal raadsvrouw, werkzaam bij de ANGO. De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 1999 (RSV 2000/42) waaruit blijkt dat de kosten van door een sociaal raadsvrouw van de ANGO verleende rechtsbijstand voor vergoeding op grond van de bovenvermelde bepalingen in aanmerking komen.
Gezien het bovenstaande heeft verweerder ten onrechte geweigerd de kosten te vergoeden die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het beroep moet dan ook voor gegrond worden gehouden.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake één punt met een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 1 x € 322,-- x 1 = € 322,--.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het verzoek van eiser;
3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,-- wordt vergoed door de gemeente Kerkrade;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 322,-- wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Kerkrade aan eiser.
Aldus gedaan door mr. H.J.O. Martens in tegenwoordigheid van mr. R.J.G. Welters
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2004
door mr. Martens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. R. Welters w.g. Martens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.