RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
rep.nr. 589/2004
zaaknr. 153825
beschikking d.d. 23 april 2004
Gezien het op 2 maart 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlag[M.]naam],
gevestigd en kantoorhoudende te [M.], verzoekster,
gemachtigde mr. W.J.A. van Haperen, jurist te 's-Gravenhage,
strekkende tot ontbinding van de tussen haar als werkgeefster en
[naam],
wonende te [adres], verweerder,
gemachtigde mr. R.E.M. Lucassen, jurist te Sittard,
als werknemer bestaande arbeidsovereenkomst, wegens gewichtige redenen.
Gezien het op 17 maart 2004 ingekomen verweerschrift met bijlagen.
Partijen zijn gehoord ter mondelinge behandeling van 25 maart 2004, welke behandeling is voortgezet op 14 april 2004. Voor verzoekster zijn tevens verschenen P. [S.] en S. [M.].
Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard heeft de griffier schriftelijk aantekening gehouden, waarvan de inhoud, evenals voornoemde stukken als ingelast geldt.
Verweerder is met ingang van 1 mei 2000 bij verzoekster werkzaam als lijndienstchauffeur.
Op 23 november 2000 heeft verweerder zijn eerste functioneringsgesprek gehad.
Verweerder heeft tijdens werktijd op 13 november 2003 een ongeval veroorzaakt. Nog dezelfde dag heeft hij zich ziek gemeld. Ook thans is verweerder nog altijd arbeidsongeschikt. Bij rapport van 19 december 2003 heeft de bedrijfsarts P. Lemmens, werkzaam bij Arbo-dienst Limburg BV, een probleemanalyse opgesteld inzake verweerders arbeidsongeschiktheid.
II. MOTIVERING VAN DE BESLISSING:
1.
Verzoekster heeft de kantonrechter verzocht de tussen haar en verweerder bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk dient te eindigen.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat verweerder ongeschikt is voor de functie van lijndienstchauffeur. Immers, daar waar na een interne bedrijfsopleiding reeds bleek dat de overgang van theorie naar praktijk niet probleemloos verliep voor verweerder, heeft verzoekster tevergeefs getracht om hem bij te sturen. Dat verweerder vervolgens niet in zijn functie is gegroeid blijkt onder meer uit de omstandigheden dat hij tijdens zijn diensten vaak klantonvriendelijk is, hij meermaals schades heeft veroorzaakt en hij een hoog ziekteverzuim heeft. De tijdens verweerders arbeidsongeschiktheid verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dan ook niet gelegen in zijn gezondheidstoestand, maar in zijn functieongeschiktheid. Verzoekster heeft verweerder overigens nog aangeboden om hem voor de duur van zes maanden deel te laten nemen aan een outplacementtraject. Verweerder heeft dit aanbod van verzoekster echter afgeslagen.
Ter staving van haar verzoek heeft verzoekster overgelegd:
- rijrapport van 27 september 2001;
- rapport probleemanalyse 19 december 2003;
- schrijven manager lokaal openbaar vervoer van 15 januari 2004;
- gespreksverslag door P. [S.] van 31 maart 2004.
2.
Verweerder heeft ten verwere aangevoerd dat verzoekster de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet kan opzeggen, nu hij vanwege medische gronden arbeidsongeschikt is. Zo kan hij door gebeurtenissen in zijn privé situatie, in combinatie met enkele voorvallen gedurende zijn werktijd, niet omgaan met emotionele problemen van anderen, zijn eigen gevoelens en conflicten, hetgeen een negatieve invloed heeft op zijn functioneren als lijndienstchauffeur. Hierbij heeft verweerder er op gewezen dat hij het ongeval op 13 november 2003 heeft veroorzaakt door een black-out. Nu verweerders verminderde functioneren samenhangt met zijn gezondheidstoestand, heeft hij betwist dat er sprake zou zijn van functieongeschiktheid. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de door de bedrijfsarts P. Lemmens opgestelde probleemanalyse.
Verweerder heeft verder nog aangevoerd dat verzoekster gelet op de Wet verbetering poortwachter, zowel intern als extern, dient te zoeken naar passend werk voor hem. Hierbij kan verzoekster haar reïntegratieverplichting niet beperken, in die zin dat zij alleen zal zorgdragen voor een outplacementtraject voor de duur van maximaal zes maanden. Het korte tijdsbestek dat verzoekster verweerder heeft gegund om elders passend werk te vinden, onder de strikte voorwaarde dat zijn dienstverband zal worden beëindigd, is voor verweerder te beperkt, temeer nu hij nog altijd ziek is, ontslagbescherming geniet en recht heeft op doorbetaling van loon.
Ter onderbouwing van het vorenstaande heeft verweerder nog overgelegd:
- verslag functioneringsgesprek van 23 november 2000;
- gespreksverslag door verweerders broer, [naam], van 29 maart 2004.
3.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Gelet op het medisch rapport van de bedrijfsarts P. Lemmens van 19 december 2003 (pagina's 4 en 5) staat vast dat verweerder met ingang van 13 november 2003 arbeidsongeschikt is in verband met psychische klachten -mede tengevolge van werkomstandigheden- waardoor hij niet in staat is om adequaat zijn eigen werkzaamheden uit te voeren. De bedrijfsarts heeft met geen enkel woord gerept over het ongeval op
13 november 2003 en bij de beoordeling van verweerders gezondheidstoestand kennelijk verder gekeken dan alleen naar het incident voorafgaande aan verweerders ziekmelding.
Ingevolge artikel 7:670, eerst lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) -voorzover van belang- kan de werkgever niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van arbeid. Alhoewel strikt genomen dit artikel niet voor de ontbindingsprocedure geldt, is het voor de onderhavige procedure niet zonder betekenis.
Voorts wordt overwogen dat artikel 7:658a van het BW is ingevoerd met de Wet verbetering poortwachter (Stb. 2001, 628) en in werking is getreden op 1 april 2002 (Stb. 2001, 685), behoudens de laatste volzin van het eerste lid, welke in werking is getreden op 1 januari 2003. Doelstelling van de Wet verbetering poortwachter (WVP) is om reïntegratie van zieke werknemers binnen of buiten het bedrijf van de werkgever te stimuleren, om daarmee het langdurig ziekteverzuim terug te dringen.
Zo is de werkgever ingevolge artikel 7:658a van het BW verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer die in verband met ongeschiktheid tengevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Naast de inspanningsverplichting die de werkgever heeft bij het zoeken naar passende werk voor de werknemer binnen de organisatie, is de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te -voorzover van belang- ingevolge artikel 7:660a van het BW verplicht gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:658a, eerste lid, van het BW.
Bij de weigering zonder deugdelijke grond om mee te werken aan zijn reïntegratieverplichting verliest de werknemer tijdelijk zijn loonaanspraak dan wel verliest hij vorenvermelde bijzondere opzegbescherming.
Gelet op het medisch oordeel van voornoemde bedrijfsarts, zoals door hem is verwoord in de probleemanalyse van 19 december 2003, pagina vier, lijkt terugplaatsen van verweerder in zijn huidige functie niet mogelijk te zijn, nu zijn psychische klachten samenhangen met zijn werkomstandigheden. Verzoekster zal derhalve -voorzover al is komen vast te staan dat in haar bedrijf geen andere passende arbeid voor verweerder voorhanden is- de plaatsing van verweerder in voor hem geschikt werk in het bedrijf van een andere werkgever moeten bevorderen. De inschakeling van een outplacementbureau is één van de acties die verzoekster kan ondernemen, teneinde verweerders kans op passend werk elders te vergroten. Zolang verweerder ziek is en meewerkt aan zijn reïntegratie zal verzoekster echter een vinger aan de pols moeten houden om te kunnen bezien hoe de pogingen om verweerder te reïntegreren verlopen en zal zij, daar waar nodig, in kaart moeten brengen welke vervolgacties wenselijk zijn. Hierbij kan zij haar inspanningsverplichting als werkgeefster, zolang verweerder ziek is, niet reeds op voorhand beperken tot een periode van zes maanden. Verweerder geniet immers als zieke werknemer, gelet op artikel 7:670, eerste lid, sub a, van het BW, gedurende de periode van twee jaar ontslagbescherming, in welke periode zijn positie als werknemer met waarborgen ingevolge de WVP is omkleed.
Geconcludeerd wordt derhalve dat verzoekster, door verweerder enkel een outplacementtraject aan te bieden, waarbij als vereiste is gesteld dat hij akkoord gaat met de beëindiging van zijn dienstverband over uiterlijk zes maanden, zonder dat hierbij is komen vast te staan met ingang van wanneer hij weer arbeidsgeschikt zal zijn, niet heeft voldaan aan haar verplichtingen als werkgeefster ingevolge de WVP.
Niet is gebleken dat verweerder zijn rechten ingevolge laatstgenoemde wet zou hebben verspeeld, doordat hij, zoals verzoekster heeft gesteld, weigerachtig zou zijn mee te werken aan zijn reïntegratie. Hiertoe wordt overwogen dat het feit dat verweerder niet akkoord is gegaan met het hem aangeboden outplacementtraject enkel is gelegen in de omstandigheid dat de hierbij aan hem gegunde termijn waarin elders passend werk zou moeten worden gezocht te beperkt is. Immers, zoals hiervoor reeds is overwogen geniet verweerder zolang hij arbeidsongeschikt is gedurende de periode van twee jaar ontslagbescherming, in welke periode verzoekster aan haar reïntegratieverplichting ingevolge de WVP dient te voldoen. Bovendien rust op verzoekster -zolang verweerder aan zijn reïntegratieverplichting als werknemer voldoet- voor de periode van 52 weken een loondoorbetalingsverplichting. Dat verweerder niet geheel op voorhand akkoord is gegaan met het aangeboden outplacementtraject kan hem dan ook niet worden tegengeworpen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter het verzoek van 2 maart 2004 om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden afwijzen.
De kantonrechter acht tenslotte termen aanwezig de proceskosten te compenseren in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Wijst het verzoek van 2 maart 2004 af.
Compenseert de kosten van deze procedure in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. P.J.M. Bruijnzeels, kantonrechter te Maastricht, op 23 april 2004, en door deze en mr. C.M.N. Menten, griffier, getekend.