ECLI:NL:RBMAA:2004:AO6425

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-008217-03
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voetbalsupporter voor openlijk geweld tegen politie en stadhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 maart 2004 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een voetbalsupporter van MVV, die werd beschuldigd van openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen. De verdachte, geboren te [geboortedatum en -plaats verdachte] en wonende te [adres], was betrokken bij een gewelddadige actie die plaatsvond op 14 mei 2003 in de gemeente [M]. Deze actie volgde op het besluit van de gemeente om geen financiële steun meer te verlenen aan voetbalvereniging MVV. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een menigte van 200 tot 300 mensen op gewelddadige wijze het stadhuis wilde binnendringen en daarbij geweld gebruikte tegen politieagenten die de toegang tot het stadhuis afschermden. Het geweld bestond uit het gooien van glazen, flessen, stenen en vuurwerk, alsook het slaan en schoppen van politiefunctionarissen, wat leidde tot verwondingen bij enkele agenten.

De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan het primair ten laste gelegde feit, te weten openlijk in vereniging geweld plegen, zoals strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten, en de impact van het geweld op de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de gemeente [M] en andere benadeelde partijen. De rechtbank weigerde echter een stadionverbod op te leggen, omdat het geweld niet direct gerelateerd was aan voetbal, maar aan een politiek besluit van de gemeente.

Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit de rechters A.M. Schutte, R.H.J. Otto en M.J.H.T. Peters, en is openbaar gemaakt op 23 maart 2004.

Uitspraak

Parketnummer: 03/008217-03
Datum uitspraak: 23 maart 2004
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en -plaats verdachte],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 mei 2003 in de gemeente [M] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg de Markt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer politieagenten, te weten [namen politieagenten] en/of tegen het stadhuis, welk geweld heeft bestaan in het opdringen tegen, duwen tegen en/of trekken aan die politieagent(en), het slaan en schoppen van die politieagent(en), het gooien van glazen, flessen, stenen en/of vuurwerk althans voorwerpen tegen althans in de richting van die politieagent(en) en/of tegen of in de richting van het stadhuis en/of in het slaan, duwen en schoppen tegen en/of trekken aan een deur van het stadhuis;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2003 in de gemeente [M] ter uitvoering van zijn voornemen om tesamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen aan [S], brigadier van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet tesamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, die [S] die toen doende was met de beveiliging van het stadhuis een of meermalen heeft geslagen en/of (karate-)trappen heeft toegediend tegen het hoofd en/of het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 mei 2003 in de gemeente [M] met anderen, op de openbare weg de Markt, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer politieagenten, te weten [namen politieagenten] en tegen het stadhuis, welk geweld heeft bestaan in het opdringen tegen, duwen tegen en trekken aan die politieagenten, het slaan en schoppen van die politieagenten, het gooien van glazen, flessen, stenen en vuurwerk tegen althans in de richting van die politieagenten en tegen of in de richting van het stadhuis en in het slaan, duwen en schoppen tegen en trekken aan een deur van het stadhuis.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. De rechtbank heeft voorts gelet op de persoon van verdachte en daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder ter zake van een openlijke geweldpleging is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het bewezen verklaarde leed teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers, met de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht en met het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is. Verdachte heeft zich ter terechtzitting in negatieve bewoordingen uitgelaten over de agressietraining waartoe hij eerder is veroordeeld. Ook ten aanzien van de Zelf Konfrontatie Methode training heeft verdachte bedenkingen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft verdachte door deze houding blijk, weinig inzicht te hebben in zijn gedrag.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij tezamen met anderen in het openbaar op gewelddadige wijze uiting heeft gegeven aan zijn ongenoegen over het besluit van de gemeente [M] om geen financiële steun meer te verlenen aan voetbalvereniging MVV, een politiek besluit dat op democratische wijze tot stand is gekomen. Bovendien wilde verdachte met een grote groep mededaders het stadhuis binnendringen om verhaal te halen bij de burgemeester.
Verdachte behoorde tot een menigte van 200 tot 300 mensen. Deze menigte heeft zich gekeerd tegen 15 politiefunctionarissen die, overeenkomstig hun opdracht, de toegang tot het stadhuis afschermden. Verdachte bevond zich tijdens de bestorming van het stadhuis in de voorste gelederen. Het geweld dat door de menigte werd gebezigd bestond uit het gooien van glazen, flessen, stenen en vuurwerk in de richting van die politiefunctionarissen en uit het slaan, schoppen, duwen en trekken aan die politiefunctionarissen, waardoor een aantal van hen gewond raakte. Dit geweld was gelet op de aard daarvan, het ontbreken van beschermende kleding bij de politiefunctionarissen en de overmacht van de menigte voor de politiefunctionarissen bedreigend en angstaanjagend. Ook verdachte heeft het gebruik van geweld niet geschuwd.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een stadionverbod zoals gevorderd door de officier van justitie. Weliswaar bestaat er een relatie tussen de openlijke geweldpleging en voetbal, doch in casu was dit geweld gericht op democratische besluitvorming van de gemeente [M], zodat met het opleggen van een stadionverbod geen strafrechtelijk doel gediend wordt.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij de [namen benadeelde partijen] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Ter terechtzitting heeft Mevrouw [S], werkzaam bij het Bureau Slachtofferhulp, de vordering van [S] toegelicht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht:
de gemeente [M] voor een bedrag van € 1769,45, benadeelde partijen 2 tot en met 11 elk voor een bedrag van € 227,--, benadeelde partij 12 voor een bedrag van € 150,--, benadeelde partij 13 voor een bedrag van € 521,-- benadeelde partij 14 voor een bedrag van € 250,-- en benadeelde partij 15 voor een bedrag van €1600,--. Nu voorts aan verdachte ter zake van dat feit op de voet van het bepaalde in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht een straf zal worden opgelegd, zullen deze vorderingen tot de hiervoor vermelde bedragen worden toegewezen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal personen dat wordt verdacht van openlijke geweldpleging tegen personen en goederen. Vervolgens dienen de vorderingen van de individuele benadeelde partijen toegewezen te worden tot ieders deel. Naar het oordeel van de rechtbank laat de wet deze constructie niet toe, gelet op het bepaalde in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partijen aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten.
De op te leggen straf en maatregelen zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 24c, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TIEN maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
1. De gemeente [M] te betalen een bedrag van € 1769,45,-- (zegge: EENDUIZENDZEVENHONDERDNEGENENZESTIG euro en VIJFENVEERTIG eurocent);
2. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
3. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
4. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
5. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
6. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
7. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
8. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
9. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 250,-- (zegge: TWEEHONDERDVIJFTIG euro);
10. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
11. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
12. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 521,-- (zegge: VIJFHONDERDEENENTWINTIG euro);
13. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 150,-- (zegge: EENHONDERDVIJFTIG euro);
14. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro);
15. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 1600,-- (zegge: EENDUIZENDZESHONDERD euro).
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partijen in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van
1. De gemeente [M] te betalen een bedrag van € 1769,45,-- (zegge: EENDUIZENDZEVENHONDERDNEGENENZESTIG euro en VIJFENVEERTIG eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen;
2. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
3. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
4. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
5. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
6. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
7. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
8. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
9. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 250,-- (zegge: TWEEHONDERDVIJFTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen;
10. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
11. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
12. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 521,-- (zegge: VIJFHONDERDEENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen;
13. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 150,-- (zegge: EENHONDERDVIJFTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen;
14. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 227,-- (zegge: TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen;
15. [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 1600,-- (zegge: EENDUIZENDZESHONDERD euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen;
- verstaat dat toepassing van de onder 1 tot en met 15 vermelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichtingen tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien verdachte aan een benadeelde partij het voormelde bedrag heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van de voormelde bedragen heeft voldaan, de verplichting tot betaling van deze bedragen aan de desbetreffende benadeelde partijen komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. R.H.J. Otto en mr. M.J.H.T. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2004.