ECLI:NL:RBMAA:2004:AO5528

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03 / 1281 NABW
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsverplichtingen van een bijstandsontvanger met medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 februari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Vaals. Het geschil betreft de vraag of verweerder terecht de arbeidsverplichtingen ingevolge artikel 113, eerste lid, van de Abw aan eiser heeft opgelegd, ondanks de beperkingen die door de GGD zijn vastgesteld. Eiser ontving een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er intensieve begeleiding nodig was om te kunnen solliciteren. Verweerder had echter besloten dat eiser, ondanks zijn beperkingen, arbeidsgeschikt was en de verplichtingen om te solliciteren moest nakomen.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van verweerder niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiser en dat er geen nieuw advies was ingewonnen over de noodzakelijke begeleiding. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 644,-- werden vastgesteld.

De rechtbank benadrukte dat de verplichtingen in de Abw afgestemd moeten worden op de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde en dat verweerder de bevoegdheid heeft om ontheffing van deze verplichtingen te verlenen indien daar medische of sociale redenen voor zijn. De uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van bijstandsontvangers met medische beperkingen en de zorgvuldigheidseisen die aan bestuursorganen worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 03/1281 NABW
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiser] te [woonplaats], eiser,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Vaals, gevestigd te Vaals, verweerder.
Datum bestreden besluit: 29 juli 2003.
Kenmerk: LS010037.
Behandeling ter zitting: 22 januari 2004.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 29 juli 2003 heeft verweerder een namens eiser ingediend bezwaarschrift van 23 januari 2003 tegen een door verweerder genomen besluit van 15 januari 2003 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eis bij schrijven van 1 september 2003 van mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 22 januari 2004, alwaar namens eiser zijn gemachtigde bovengenoemd is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. V. Paulissen.
II. OVERWEGINGEN.
A. De feiten.
Eiser ontvangt een uitkering in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een hercontrole in februari 2002 heeft verweerder de GGD verzocht de arbeidsgeschiktheid van eiser te onderzoeken. Eiser is hiervoor op 9 april 2002 door de GGD-arts gezien. Bij schrijven van 6 mei 2002 heeft de GGD advies uitgebracht.
Bij besluit van 25 juni 2002 heeft verweerder de eiser toekomende uitkering ingevolge de Abw ongewijzigd voortgezet. Voorts heeft verweerder eiser de verplichtingen op grond van artikel 113, eerste lid, van de Abw weer opgelegd, waarbij rekening gehouden wordt met de door de GGD aangegeven beperkingen. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend.
Naar aanleiding van de volgende hercontrole in oktober 2002 heeft verweerder bij besluit van 15 januari 2003, verzonden 20 januari 2003, het besluit van 25 juni 2002 herhaald.
Bij schrijven van 23 januari 2003 is namens eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. In het kader van de bezwaarschriftenprocedure heeft op 3 april 2003 een hoorzitting plaatsgevonden. Van deze hoorzitting is verslag opgemaakt, dat zich met het advies van de Intergemeentelijk Adviescommissie Bezwaar- en beroepschriften (verder: de commissie) bij de gedingstukken bevindt.
B. Het bestreden besluit.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat het gestelde in het GGD-advies voldoende duidelijk is geformuleerd en dat eiser ondanks zijn beperkingen arbeidsgeschikt moet worden geacht. Verweerder heeft daarom terecht de eis tot solliciteren aan de uitkering verbonden, ondanks dat het wellicht op de weg van verweerder had gelegen om eiser begeleiding te geven gelet op diens psychosociale problematiek.
C. Het beroep.
Eiser kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep primair aangevoerd, dat eiser op grond van zijn medische beperkingen volledig arbeidsongeschikt is en derhalve niet kan solliciteren.
Eiser stelt dat het GGD advies juist weergeeft dat eiser arbeidsgeschikt is met beperkingen en dat verweerder hier rekening mee had dienen te houden met name dat een intensieve begeleiding naar de arbeidsmarkt noodzakelijk was. Dit laatste ontbreekt echter in het besluit van 15 januari 2003.
Uit de rapportage van verweerder d.d. 14 januari 2003 blijkt zelfs dat verweerder niets zal doen aan de begeleiding die de GGD noodzakelijk vindt: “Geen energie in begeleiding stoppen, wel betrokkene laten weten dat hij actief moet gaan solliciteren daar anders een maatregel opgelegd zal worden”.
Voorts merkt eiser op dat verweerder weigert om eiser aan te melden voor een REA-toets. Tijdens de hoorzitting heeft verweerder verklaard dat het niet begeleiden en niet aanmelden voor een REA-toets komt door de houding van eiser zelf. Dit is echter niet gestaafd door feiten: nergens blijkt uit dat eiser een begeleiding weigert; verweerder gaat op voorhand uit van een dergelijke weigering.
De verplichting om zonder begeleiding te solliciteren kan niet gehandhaafd worden, omdat deze verplichting niet zo concreet mogelijk is afgestemd op de individuele situatie van eiser.
D. Het verweer.
In het verweerschrift heeft verweerder in de eerste plaats naar voren gebracht, dat het beroep zich beperkt tot het niet vermelden van eventuele begeleiding in de bestreden beslissing.
Verweerder merkt verder op dat eiser het niet eens met de constatering dat er sprake is van enige arbeidsgeschiktheid en dat hij feitelijk van mening is dat hij van de sollicitatieplicht vrijgesteld dient te worden. In dat licht is het in de ogen van verweerder volstrekt zinloos intensieve (en dure) begeleiding te geven aan iemand die niet van plan is om zijn (beperkte) mogelijkheden te gebruiken om te trachten werk te vinden dan wel zich daarop voor te bereiden.
Verweerder komt tot de conclusie dat de bestreden beslissing niet onzorgvuldig of op onjuiste gronden is genomen. Zodra eiser zijn opstelling ten opzichte van zijn arbeidsgeschiktheid bijstelt en medewerking aan begeleiding wil geven, zal hem die begeleiding zonder meer worden gegeven.
E. De beoordeling.
De rechtbank dient thans te beoordelen of het bestreden besluit van 29 juli 2003 in rechte stand kan houden. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder terecht en op goede gronden zijn besluit heeft gehandhaafd en de arbeidsverplichtingen ingevolge artikel 113, eerste lid, van de Abw onder de door de GGD gegeven beperkingen heeft opgelegd aan eiser.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat eiser geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 25 juni 2002 zodat dit besluit onherroepelijk is en partijen bindt. Nu door noch namens eiser feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit een gewijzigde medische situatie blijkt, dient ook het aan het besluit van 25 juni 2002 ten grondslag liggende advies als een gegeven te worden beschouwd. In dit advies heeft de adviserende arts aangegeven dat eiser niet zonder intensieve begeleiding tot de arbeidsmarkt zal kunnen toetreden. De rechtbank is van oordeel dat nu verweerder in het betreffende besluit geen afstand heeft genomen van deze opvatting van de keuringsarts het besluit van 25 juni 2002, en dan met name de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw, in het licht van deze opmerking moet worden begrepen.
Anders dan bij het nemen van het besluit van 25 juni 2002 ligt aan het thans bestreden besluit de opvatting van verweerder ten grondslag dat in verband met diens houding ten opzichte van toetreding tot de arbeidsmarkt eiser geen begeleiding is en zal worden geboden. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder thans is gewijzigd ten opzichte van 25 juni 2002 en dat thans eiser gehouden is ook zonder de noodzakelijke begeleiding aan de op hem rustende verplichtingen te voldoen. Verweerder heeft aan deze wijziging geen nieuwe medische en/of arbeidsdeskundige keuringsresultaten ten grondslag gelegd.
Artikel 113, eerste lid, van de Abw, bepaalt dat de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 68a, tweede lid, verplicht is:
a. naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;
b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij de Centrale organisatie werk en inkomen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. passende arbeid te aanvaarden;
d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding en aan een scholing of opleiding, die noodzakelijk wordt geacht;
f. beschikbaar te zijn voor de voorzieningen van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en daartoe op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen.
Artikel 13, eerste lid, van de Abw verplicht burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon. Artikel 107, eerste lid, van de Abw bepaalt dat burgemeester en wethouders kunnen besluiten verplichtingen als bedoeld in onder andere artikel 113, eerste lid, niet op te leggen, dan wel van zodanige verplichtingen tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
De verplichtingen in artikel 113, eerste lid, zijn van rechtswege aan de bijstand verbonden. Verweerder is echter op grond van artikel 13, eerste lid, van de Abw gehouden deze verplichtingen af te stemmen op de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde. Verder is verweerder in artikel 107, eerste lid, de bevoegdheid toegekend al dan niet tijdelijk ontheffing van deze verplichtingen te verlenen. Deze bevoegdheid is er echter pas nadat verweerder tot het oordeel is gekomen dat redenen van sociale en/of medische aard daartoe aanleiding geven.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiser niet zonder begeleiding tot de arbeidsmarkt kan toetreden.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het thans bestreden besluit, dat zich kenmerkt door een nadrukkelijk gewijzigde uitleg van de wijze waarop eiser aan de op hem rustende verplichtingen dient te voldoen en eiser daardoor met een ander referentiekader wordt geconfronteerd in verband met de beoordeling door verweerder of en in welke mate hij aan deze verplichtingen heeft voldaan, niet voldoet aan de uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeiende eisen. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om een nader advies te verkrijgen over de reikwijdte van het begrip “noodzakelijk”, te meer nu blijkens het advies diverse medici te kennen hebben gegeven dat eiser (ernstige) psychosociale problemen kent. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake 2 punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,-- wordt vergoed door de gemeente Vaals;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,-- wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Vaals aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. M.J.G.E. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2004
w.g. M. Wolters w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 23 februari 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.