RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 03 maart 2004
Zaaknummer : 73723 / HA ZA 02-315
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE MARGRATEN,
gevestigd te Margraten,
eiseres,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens, voorheen mr. A.A. van den Brand;
[Naam gedaagde sub 1],
wonende te [naam woonplaats],
gedaagde sub 1,
procureur mr. N.P.J. Frijns;
[Naam gedaagde sub 2],
wonende te [naam woonplaats],
gedaagde sub 2,
procureur mr. N.P.J. Frijns.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Ter voldoening aan de in het tussenvonnis van 21 mei 2003 verstrekte bewijsopdracht heeft de Gemeente vier getuigen doen horen. [Naam gedaagde sub 1] heeft in contra-enquête twee getuigen, waaronder zichzelf als partijgetuige, doen horen. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt, die zich bij de stukken bevinden.
1.2. Tenslotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het hiervoor genoemde tussenvonnis werd de Gemeente opgedragen te bewijzen, door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen:
"dat [Naam gedaagde sub 1] in 1977 perceel [XXXX] (slechts) in bruikleen heeft verkregen en (dus) alstoen geen bezitter is geworden".
2.2. De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs.
2.3. Getuige [getuige nummer 1], in 1977 wethouder bij de Gemeente, verklaart: "Destijds heeft de heer [Naam gedaagde sub 1] telefonisch aan mij gevraagd of de mogelijkheid bestond het perceel [XXXX] te kopen. Ik heb hem geadviseerd een briefje te sturen naar de gemeente. De gemeente heeft hierop gereageerd door het perceel in bruikleen te geven."..."Ik weet niet of de gemeente de beslissing om niet te verkopen maar in bruikleen te geven, schriftelijk heeft bevestigd."... "In die tijd was het beleid van de gemeente om grond in bruikleen te geven en deze niet te verkopen".
Getuige [getuige nummer 2], in 1977 bij de Gemeente in dienst als comptabele, verklaart: "Ik heb van het college in de persoon van de secretaris de opdracht gekregen tot het betalen van beplanting op perceel [XXXX] aan de heer [Naam gedaagde sub 1]. Zover ik weet, was het perceel [XXXX] in bruikleen gegeven aan de heer [Naam gedaagde sub 1]."
Getuige [getuige nummer 3], in 1977 bij de Gemeente in dienst in de functie van kantenier, verklaart: "In opdracht van de gemeente heb ik kantstenen geplaatst op het stukje grond aansluitend aan de grond van de familie [Naam gedaagde sub 1]." ... ".. de familie [Naam gedaagde sub 1] kreeg dit stukje grond in bruikleen." … "Er is mij door iemand van de gemeente verteld dat de familie [Naam gedaagde sub 1] het stuk grond in bruikleen heeft gekregen."… "Ik weet wel dat dit niet de burgemeester was.".
Getuige [nummer 4] heeft te kennen gegeven niets over de onderhavige kwestie te kunnen vertellen.
Geen van de hiervoor genoemde getuigen weet iets van een gemaakte afspraak tussen de burgemeester, de heer [M.], en [Naam gedaagde sub 1].
2.4. Partijgetuige [Naam gedaagde sub 1] verklaart: "Ik wil reageren op de afgelegde verklaring van dhr. [getuige nummer 1] op 30 juli 2003. Hetgeen dhr. [getuige nummer 1] heeft verklaard is niet juist. Ik heb in 1977 geen enkel contact met dhr. [getuige nummer 1] over grondzaken gehad. Ik heb over grondzaken enkel contact gehad met dhr. [M.]. Ik denk dat er verwarring is geweest over de aankoop van perceel [YYY] in 1970.". … "Perceel [XXXX] was in 1977 een enorme puinhoop. De burgemeester heeft mij gevraagd dit perceel erbij te nemen. Ik ging ervan uit dat het niet voor bruikleen zou zijn. Ik heb er niet over getwijfeld dat de burgemeester in deze de baas was en bevoegd was deze grond aan mij te geven. Ik heb met niemand van de gemeente over het onderhavige stuk grond contact gehad buiten de burgemeester."
2.5. Getuige [getuige nummer 5] verklaart: ... "Het blijkt dat er een besluitenlijst uit 1977 bestaat waarop mijn naam en het, naar mijn mening, aan mij toebehorend perceel voorkomen. Bij de aanleg van [adres] in 1977 heeft de burgemeester mij gevraagd of ik het stuk grond dat tussen de weg en mijn tuin overbleef bij mijn tuin wilde voegen. Ik heb hem toen gevraagd of hij met mijn centen de weg wilde betalen. Hij ontkende dit en zei dat ik het perceel bij mijn tuin kon toevoegen, omdat het goedkoper was om het stuk grond aan mij te geven dan het in de toekomst te moeten onderhouden. De burgemeester stelde voor het perceel te beplanten als bosplantsoen. Ik was het hier niet mee eens, omdat dan de overgang van mijn tuin naar dit perceel te groot zou zijn." ... "Ik ben altijd in de veronderstelling geweest dat het stuk grond mij in eigendom is gegeven." ... "De burgemeester heeft mij zelfs nog gevraagd of ik niet moeilijk wilde doen als er bijvoorbeeld leidingen moesten worden gelegd. Dit zou hij niet hoeven vragen als de grond geen eigendom was".
2.6. De getuigenverklaringen van [getuige nummer 1], [getuige nummer 2] en [getuige nummer 3] zijn te vaag en overtuigen de rechtbank niet dat er sprake is geweest van ingebruikgave in het concrete geval van [Naam gedaagde sub 1]. De getuigen verklaren niet meer dan dat het beleid van de gemeente (in het algemeen) was om grond in bruikleen te geven en dat zij van mening zijn dat ook in het onderhavige geval er sprake was van bruikleen. Waarop die mening gebaseerd is, blijft onduidelijk. Uit geen van de getuigenverklaringen is gebleken dat tussen de Gemeente en [Naam gedaagde sub 1] is overeengekomen of aan [Naam gedaagde sub 1] is medegedeeld dat het enkel zou gaan om bruikleen. Geen enkele door de Gemeente aangebrachte getuige verklaart duidelijk en ondubbelzinnig in voornoemde zin.
2.7. Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van [Naam gedaagde sub 1] dat hij nimmer met [getuige nummer 1] gesproken heeft over het perceel [XXXX]. Hij verklaart dat hij hierover enkel met de burgemeester gesproken heeft en dat er geen reden was om aan te nemen dat er sprake was van bruikleen.
De verklaring van [Naam gedaagde sub 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige nummer 5]. Weliswaar verklaart [getuige nummer 5] niet over het stuk grond van [Naam gedaagde sub 1], maar het betreft een vergelijkbare situatie. Net als bij [Naam gedaagde sub 1] komt ook de naam van [getuige nummer 5] voor op de besluitenlijst van Burgemeester en Wethouders van 9 februari 1977, overgelegd als productie 2 bij de inleidende dagvaarding, heeft de burgemeester ook [getuige nummer 5] een voorstel gedaan over hoe de grond te beplanten en ook [getuige nummer 5] heeft altijd in de veronderstelling verkeerd dat de desbetreffende grond zijn eigendom is.
De verklaring van getuige [getuige nummer 5] is dermate in overeenstemming met de verklaring van [Naam gedaagde sub 1] en ondersteunt de verklaring van [Naam gedaagde sub 1] zodanig dat dit de rechtbank overtuigt dat in de door [Naam gedaagde sub 1] geschetste situatie sprake is van bezit en niet van bruikleen.
2.8. Nu de rechtbank heeft vastgesteld in rechtsoverweging 2.7. dat er sprake is van bezit vanaf 1977 en tevens vaststaat dat deze situatie twintig jaar zo heeft bestaan, heeft [Naam gedaagde sub 1] de eigendom van het perceel via verjaring verkregen, zoals ook is vastgelegd in de op 22 mei 2001 door notaris Van Thoor afgegeven registerverklaring van verjaring.
De vordering van de Gemeente zal dan ook worden afgewezen.
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding aan de zijde van [Naam gedaagde sub 1] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 193,00 aan vastrecht en € 1.365,00 voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.Ph. Bergmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
AE