ECLI:NL:RBMAA:2004:AO4533

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
70990 - HA ZA 01-1200
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Sijmonsma
  • A. de Kort
  • J. Etman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgebroken onderhandelingen en schadevergoeding in de precontractuele fase

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Maastricht, stond de vraag centraal of de gedaagde partij, vertegenwoordigd door een procureur, toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van een verbintenis met de eiseres, die gevestigd was in Luxemburg. De eiseres had in 1998 onderhandelingen gevoerd met de gedaagde over de verkoop van aandelen in een holding. Aanvankelijk was er een mondelinge overeenkomst over een koopsom van fl. 8.500.000,--, maar later werd deze verlaagd naar fl. 7.700.000,--. De gedaagde had financiering nodig voor de aankoop, maar trok zich uiteindelijk terug met een beroep op een financieringsvoorbehoud. De eiseres stelde dat de gedaagde toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen om de financiering rond te krijgen en vorderde schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de onderhandelingen niet in een zodanig stadium waren afgebroken dat de eiseres erop mocht vertrouwen dat een koopovereenkomst tot stand zou komen. De rechtbank concludeerde echter dat de gedaagde de onderhandelingen niet zonder meer mocht afbreken zonder de door de eiseres gemaakte kosten te vergoeden. De rechtbank kende de eiseres een schadevergoeding toe, die bestond uit gemaakte kosten in verband met de onderhandelingen, en oordeelde dat de gedaagde ook de belasting die de eiseres verschuldigd was in Luxemburg moest vergoeden. De rechtbank wees de vordering van de eiseres gedeeltelijk toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van een bedrag van € 50.334,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in de precontractuele fase en de gevolgen van het afbreken van onderhandelingen. De rechtbank bevestigde dat partijen zich in hun onderhandelingsgedrag moeten laten leiden door elkaars gerechtvaardigde belangen en dat een partij niet zonder meer kan terugtrekken uit onderhandelingen zonder de wederpartij te compenseren voor gemaakte kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 18 februari 2004
Zaaknummer : 70990 / HA ZA 01-1200
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Naam eiseres].,
gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),
eiseres,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens;
tegen:
[Naam gedaagde],
wonende te Düsseldorf (Duitsland),
gedaagde,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ten vervolge op het vonnis in het incident van 19 september 2002, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, heeft [Gedaagde] een conclusie van antwoord genomen.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) is een comparitie na antwoord gelast. Bij brief van 7 april 2003 zijn door [Eiseres] stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
[Eiseres] heeft daarop gerepliceerd, zulks onder overlegging van producties en vermindering van haar eis. [Gedaagde] heeft geconcludeerd voor dupliek, waarbij producties in het geding zijn gebracht.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
De rechter-commissaris ten overstaan van wie op enigerlei wijze bewijs is bijgebracht, is niet in staat aan deze uitspraak medewerking te verlenen, nu hij niet meer werkzaam is binnen deze sector.
2. Het geschil
2.1 Een zekere [B. ] is eigenaar van de aandelen in het kapitaal van [Eiseres]. [Eiseres] op haar beurt is gerechtigd tot de aandelen in het kapitaal van [B. ] Holding b.v.. [B. ] Holding b.v. op haar beurt was gerechtigd tot alle aandelen van de werkmaatschappij Drillmasters b.v.
2.2 In 1998 heeft [B. ] besloten een koper te zoeken voor de aandelen in [B. ] Holding b.v.. In de loop van 1998 zijn [Eiseres] enerzijds, vertegenwoordigd door [B. ], en [Gedaagde] (als vertegenwoordiger van "der zu gründenden [Gedaagde] Holding BV", verder te noemen: EHB) anderzijds in onderhandeling getreden over de verkoop en overdracht door [Eiseres] van alle aandelen in het kapitaal van [B. ] Holding b.v. aan [Gedaagde]. Nadat aanvankelijk mondeling een koopsom van
fl. 8.500.000,-- was overeengekomen, zijn partijen volgens [Eiseres] uiteindelijk schriftelijk nader overeengekomen dat de aandelen zouden worden verkocht en overgedragen voor fl. 7.700.000,--.
2.3 In december 1998 hebben partijen hun afspraken vastgelegd in een door beide partijen ondertekende "Absichtserklärung", verder ook te noemen: de verklaring. In de "preambule" van deze verklaring staat het volgende:
"EHB beabsichtigt, von [Eiseres] S.A. sämtliche Geschäftsanteile an der HMB ([B. ] Holding b.v., de rechtbank) zu erwerben.
Dies vorausgeschickt vereinbaren die Parteien folgendes:"
2.4 In artikel 2 van deze verklaring is ten behoeve van [Gedaagde] een financieringsvoorbehoud gemaakt, dat als volgt luidt:
"Vorauszetsung für den Erwerb der Anteile ist die Gewährung eines Darlehens in Höhe von HFL 2.200.000 (i.W. zweimillionenzweihunderttausend Gulden) von Herrn [B.] an EHB. Voraussetzung für den Erwerb is ferner, daß die EHB eine wirtschaftlich annehmbare Kreditzusage der ING-Bank über 5.500.000 HFL erhält."
Artikel 7 van deze verklaring luidt als volgt:
"Die Parteien sind darüber einig, daß die abschließende Entscheidung über den Abschluß der angestrebten Verträge, insbesondere des Anteilsübertragungsvertrages im freien Ermessen der Parteien liegt und aus dieser Absichtserklärung keine wie auch immer gearteten Ansprüche und Rechte hergeleitet werden können. Das freie Ermessen der Parteien wird jedoch dahingehend eingeschränkt, daß lediglich sachliche Gründe Berücksichtigung finden dürfen."
2.5 De ING-bank heeft op 22 januari 1999, naar aanleiding van een verzoek van[B. ]. B. ], een broer van hogergenoemde [B. ], deze [B. ] een principevoorstel doen toekomen terzake van de financiering van de aandelenovername door [Gedaagde]. Dat voorstel luidde - voorzover te dezen van belang - als volgt:
"(…)Naar aanleiding van uw verzoek van hedenochtend doen wij u onderstaand het door ons met de heer [Gedaagde] besproken principevoorstel toekomen terzake van de financiering van de aandelenovername van [B.] Holding BV door de familie [Gedaagde].
Financiering aan Drillmasters/[B.] Holding
Totaal financieringsbedrag ING (incl. lopende lening MBO: NLG 1.200.000,--
Hiervan wordt NLG 700.000,-- gebruikt om door te lenen aan de nieuwe Nederlandse holding van de familie [Gedaagde] welke de aandelen van [B.] Holding BV zal overnemen.
Financiering aan de nieuwe Nederlandse Holding van de familie [Gedaagde]
Totaal financieringsbedrag ING: NLG 3.500.000,--
Direct en indirect financiert ING Bank derhalve NLG 4.200.000,-- van het overnamebedrag van NLG 7.700.000,--.
[Gedaagde] dient derhalve het restant ad NLG 3.500.000,-- in te brengen.
Bovenstaande betreft een principevoorstel. Nadat wij de definitieve resultaten van de thans nog voortgaande onderhandelingen tussen partijen hebben ontvangen zullen wij zo spoedig mogelijk met definitieve voorstellen komen.(…)"
2.6 Nu [B. ] zich bereid had verklaard een bedrag van fl. 2.200.000,-- aan [Gedaagde] te lenen voor de aankoop, moest door [Gedaagde] zelf nog worden gezocht naar het ontbrekende deel van de koopprijs, te weten fl. 800.000,--. [Gedaagde] heeft via zijn raadsman in verband daarmee bij fax van 21 januari 1999 aan de raadsman van [Eiseres] voorge-steld enerzijds de koopprijs met fl. 400.000,-- te verminderen en anderzijds de aan hem te verstrekken lening met fl. 400.000,-- te verhogen. Omdat [Eiseres] niet ten derde male met de prijs wilde zakken, heeft zij dat voorstel verworpen.
2.7 Op 28 januari 1999 heeft de raadsman van [Gedaagde], mr. [L.], in een faxbericht aan de raadsman van [Eiseres], mr. [K.], het volgende medegedeeld:
"zwischenzeitlich hatte ich Gelegenheit, mit Herrn [Gedaagde] die aktuelle Situation, wie sie sich nach unserem Telefonat vom gestrigen Tage darstellt, zu erörtern. Namens und im Auftrag meines Mandanten muß ich Ihnen bedauerlicherweise mitteilen, daß eine Übernahme zum jetzigen Zeitpunkt nicht mehr in Betracht kommt. Die tragende Grund für diese Entscheidung liegt in der Tatsache, daß die auch in der Absichtserklärung enthaltene Prämisse der Finanzierung durch die ING-Bank nicht erfüllt werden kann. Wie ich Ihnen bereits gestern erläutert habe, hat Herr [Gedaagde] seine Dispositionen mit anderen Prioritäten getroffen, die ein zusätzliches finanzielles Engagement nicht zulassen."
2.8 Namens [Eiseres] heeft de broer van [B. ] op 8 februari 1999 een brief aan [Gedaagde] gericht, die, voorzover te dezen van belang, het volgende inhoudt:
"Wir empfingen Ihren Telefax vom 28.1.1999.
Im Gegensatz zu Ihrer Stellungnahme im Telefax hat die ING Bank Deutschland und Niederlande uns klargemacht, daß sie durchaus bereit ist, die Übernahme, wie mit ihnen erörtert, zu finanzieren. Außerdem hat Herr [B. ] sich über seine Finanzierungsbeteiligung gesprächsbereit gezeigt. Unsererseits gibt er folglich keinen Grund, auf die Vereinbarungen der Absichtserklärung zu verzichten. Primär verlangen wir die Einhaltung dieses Vertrags."
2.9 [Eiseres] stelt dat [Gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn pogingen om financiering te verkrijgen voor de aankoop van de aandelen. De ontbrekende financiering had [Gedaagde] volgens [Eiseres] ook bij derden, onder wie [B. ], kunnen krijgen. Bij schrijven van 8 februari 1999 heeft zij [Gedaagde] immers laten weten bereid te zijn te onderhandelen over de koopsom. Verder stelt [Eiseres] dat [Gedaagde] geen beroep toekomt op het financieringsvoorbehoud omdat de financiering rond was. De ING-bank was immers bereid om fl. 4.700.000,-- te financieren en [B. ] was bereid om de overige fl. 800.000,-- te financieren. [Eiseres] stelt zich op het standpunt dat van [Gedaagde] mocht worden verlangd dat hij al datgene zou doen wat redelijkerwijs van hem verwacht had kunnen worden om de financiering rond te krijgen.
2.10 Subsidiair heeft [Eiseres] aangevoerd dat zo er geen sprake was van een overeenkomst tussen partijen, partijen in ieder geval nog in een onderhandelingsfase zaten, die zodanig ver gevorderd was, dat [Gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken.
2.11 De ten processe bedoelde aandelen zijn uiteindelijk, op 16 juli 1999, geleverd aan [O.] Holding b.v. voor een prijs van nominaal fl. 5.000.000,--.
2.12 [Eiseres] stelt als gevolg van de omstreden toerekenbare tekortkoming, althans de onrechtmatige daad van [Gedaagde] schade te hebben geleden, die door [Eiseres] als volgt wordt begroot. Ten eerste bestaat de schade uit een verminderde verkoopopbrengst in verband met de verkoop aan [O.] Holding b.v., welke schade wordt begroot op
fl. 2.954.380,--. Voorts bestaat de schade uit kosten gemaakt door [Eiseres] in verband met de onderhandelingen tot verkoop van de aandelen aan [Gedaagde], welke kosten door [Eiseres] worden begroot op fl. 168.929,20. Ten derde bestaat de schade volgens [Eiseres] uit rente over de schade, bedragende fl. 1.128.900,--. Ten slotte bestaat de schade volgens [Eiseres] uit het feit dat zij volgens de Luxemburgse vennootschapsbelasting, waaraan zij onderworpen is, meer belasting moet betalen, en wel fl. 872.537,--, nu de ontvangst van de koopsom van de aandelen wordt belast met een lager percentage dan het belastingpercentage dat van toepassing is op een ontvangen schadevergoeding, waarvan in het onderhavige geval eventueel sprake is.
2.13 [Eiseres] heeft op voormelde gronden, en na vermindering van haar eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat [Gedaagde] jegens [Eiseres] primair toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de in het lichaam van de dagvaarding omschreven verbintenis, subsidiair voor recht verklaart dat [Gedaagde] jegens [Eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd;
2) [Gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [Eiseres] geleden schade primair ten bedrage van € 2.325.508,--, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair ten bedrage van € 1.813.236,-- vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3) [Gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze door de rechtbank uit spreken proceskostenveroordeling, vanaf de tiende dag dat [Gedaagde] na betekening van het in deze door de rechtbank te wijzen vonnis in gebreke blijft met de voldoening van de proceskostenveroordeling, tot de dag der algehele voldoening der proceskostenveroordeling toe.
2.14 De vordering wordt door [Gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek en het proces-verbaal van de comparitie na antwoord.
3. De beoordeling
3.1 Inleidend overweegt de rechtbank het volgende. [Gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek niet meer betwist [Eiseres]s bij conclusie van repliek gehandhaafde stelling dat op het onderhavige geschil Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank begrijpt daaruit dat [Gedaagde] zijn stelling dat Duits recht van toepassing is niet meer wenst te handhaven en erkent dat op dit geschil Nederlands recht van toepassing is, zodat de rechtbank dat ook tot uitgangspunt zal nemen.
3.2 Het verst strekkende verweer van [Gedaagde] houdt in dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, maar slechts een intentieverklaring. De rechtbank stelt in dat verband voorop dat voor het antwoord op de vraag of de omstreden Absichtserklärung een overeenkomst inhoudt, dan wel slechts een intentieverklaring, en ook overigens wat de inhoud daarvan is, niet doorslaggevend is de grammaticale betekenis van de woorden waarin die verklaring is gesteld, doch de betekenis die partijen daar over en weer aan mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien in redelijkheid van elkaar mochten verwachten.
3.3 [Eiseres] heeft allereerst gesteld dat toen [Gedaagde] bij schrijven van 28 januari 1999 afzag van de koop van de aandelen, hij dat enkel deed met een beroep op de in artikel 2 van de Absichtserklärung opgenomen financieringsclausule; pas later is [Gedaagde] zich ook gaan beroepen op het feit tussen partijen geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Indien [Eiseres] daarmee zou willen betogen dat [Gedaagde] er zich thans niet meer op zou kunnen beroepen dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, moet dat beroep worden verworpen. [Gedaagde] heeft immers noch in rechte, noch buiten rechte uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht zich daarop te beroepen, noch is het feit dat [Gedaagde] zich hierop pas na 28 januari 1999 is gaan beroepen te beschouwen als een vorm van afstand van dat recht.
3.4 Met [Gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de Absichtserklärung niet is te beschouwen als een koopovereenkomst, maar als een intentieverklaring. In de "preambule" wordt gesproken van het feit dat [Gedaagde] "beabsichtigt" - hetgeen kan worden vertaald als: "het voornemen heeft" - aandelen in [B. ] Holding b.v. te verkrijgen. De koopprijs van de aandelen wordt in artikel 1 vastgesteld op fl. 7.700.000,-- "vorbehaltlich weiterer Prüfungen und nachstehender Bedingungen", hetgeen kan worden vertaald als: "behoudens verder onderzoek/verdere controle en de navolgende voorwaarden." Artikel 3 van de verklaring spreekt van "Wesentliche Voraussetzung für den Erwerb der Anteile und die Höhe des endgültigen Kaufpreises ist(…)", hetgeen kan worden vertaald als: "Een essentiële voorwaarde voor de aankoop van de aandelen en de hoogte van de definitieve koopprijs is,(…)." Artikel 4 spreekt van: "Weitere Voraussetzung für den Erwerb der Anteile ist ferner,(…)", hetgeen kan worden vertaald als: "Een verdere voorwaarde voor de aankoop van de aandelen is,(…)." Bij het laatste opsommingsteken in artikel 5 van de verklaring staat vermeld: "Die abzuschließenden Verträge unterliegen der ordentlichen Gerichtsbarkeit und niederländischem Recht.(…)." Dit kan worden vertaald als: "De te sluiten overeenkomsten worden beoordeeld door de gewone rechter naar Nederlands recht."
3.5 Het onder 2.4 geciteerde artikel 7 kan als volgt worden vertaald: "Partijen zijn het er over eens, dat de definitieve beslissing ten aanzien van het sluiten van de beoogde overeenkomsten, meer in het bijzonder de aandelenoverdracht, ter vrije beoordeling van partijen staat en uit deze intentieverklaring geen vordering of recht, van welke aard dan ook, kan worden ontleend. De vrije beoordeling van partijen wordt echter in zoverre beperkt, dat slechts zakelijke gronden daarbij een rol mogen spelen."
3.6 Uit de hierboven geciteerde tekstfragmenten en de vertaling daarvan concludeert de rechtbank dat partijen die bepalingen, en daarmee de Absichtserklärung, in redelijkheid niet anders kunnen begrijpen dan inhoudende dat slechts een intentie werd uitgesproken door [Gedaagde] om de aandelen te kopen tegen een bepaalde prijs, zulks echter onder een aantal voorwaarden, en derhalve niet dat daarmee een overeenkomst tussen partijen tot stand was gekomen. Dat op zich beschouwd is echter nog niet doorslaggevend. Uit artikel 7 volgt immers dat de beslissing van ieder der partijen om geen overeenkomst tot aandelenoverdracht te sluiten weliswaar ter vrije beoordeling van partijen staat, maar dat dat besluit wel moet zijn gebaseerd op zakelijke motieven. De rechtbank begrijpt het begrip "sachlicher Grund" aldus dat daarmee wordt gedoeld op besluiten waaraan zakelijke/economische motieven ten grondslag liggen, besluiten die een redelijk handelend ondernemer in de zelfde omstandigheden ook zou hebben kunnen nemen, zulks in tegenstelling tot overwegingen van persoonlijke, niet-zakelijke aard.
3.7 Dat zakelijk/economische motief om niet tot aankoop van de aandelen over te gaan heeft volgens [Gedaagde] daarin bestaan dat hij de aankoop van de aandelen niet kon financieren zonder daarbij ook eigen middelen in te zetten. Voorop zij gesteld dat dit motief naar het oordeel van de rechtbank moet worden beschouwd als een "sachlicher Grund" in de zin van meergemeld artikel 7, zodat, indien zou blijken dat [Gedaagde] de koopprijs niet op de overeengekomen wijze zou kunnen financieren, [Gedaagde] een beroep toekomt op de ontbindende voorwaarde van de financieringsclausule.
3.8 Tussen partijen is niet omstreden dat van [Gedaagde] mocht worden verwacht dat hij zich zou inspannen teneinde ervoor te zorgen dat hij de benodigde financiering kon verkrijgen voor de aankoop van de aandelen. Deze verplichting volgt reeds uit artikel 2 van de Absichtserklärung. Daarbij is van belang dat artikel 2 van de Absichtserklärung niet zodanig beperkt - lees: overeenkomstig de grammaticale uitleg - moet worden uitgelegd, dat van [Gedaagde] niet verlangd zou kunnen worden om akkoord te gaan met een acceptabel aanbod van [B. ] om in aanvulling op het bedrag van fl. 2.200.000,-- - dat [B. ] al bereid was aan [Gedaagde] te lenen - nog een extra bedrag te lenen.
3.9 Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [Gedaagde], zonder daarbij schadeplichtig te worden jegens [Eiseres], bij hogergeciteerd faxbericht van 28 januari 1999 de onderhandelingen tussen partijen mocht afbreken en afzien van het sluiten van een overeenkomst met [Eiseres]. Bij de beantwoording van die vraag moet tot uitgangspunt worden genomen dat onderhandelende partijen hun gedrag mede moeten laten bepalen door elkaars gerechtvaardigde belangen, hetgeen er toe kan leiden dat een partij de vrijheid mist de onderhandelingen af te breken, dan wel dat een partij dat niet kan doen zonder de kosten die de wederpartij in verband met de onderhandelingen heeft gemaakt, te vergoeden.
3.10 Naar het oordeel van de rechtbank stond het [Gedaagde] niet vrij om bij vorenbedoeld faxbericht zonder meer de onderhandelingen af te breken en af te zien van het sluiten van de ten processe bedoelde overeenkomst. Daarbij moet het volgende in ogenschouw worden genomen. Partijen onderhandelden reeds geruime tijd over de verkoop van de onderneming waarin [Eiseres] alle aandelen hield en deze onderhandelingen zijn ook steeds in goede, constructieve sfeer gevoerd. Met de koop was een aanzienlijk bedrag gemoeid en het was voor de contractspartijen van belang dat over een groot aantal onderwerpen overeenstemming zou worden bereikt. In dergelijke omstandigheden kan dan ook niet worden uitgegaan van de schematische voorstelling dat door een partij een voorstel wordt gedaan dat meteen door de wederpartij zal (kunnen) worden aanvaard of verworpen, waardoor meteen een overeenkomst tot stand komt, dan wel dat definitief blijkt dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen indien partijen niet geheel overeenstemmen en partijen derhalve niet verder zouden hoeven te onderhandelen om alsnog tot overeenstemming te komen. In gevallen als het onderhavige is er eerder sprake van een geleidelijk proces dat leidt tot de totstandkoming van een overeenkomst, waarbij dan later moeilijk is aan te geven op welk moment de overeenkomst tot stand is gekomen, of dat het punt is bereikt dat partijen ervan mochten uitgaan dat enige overeenkomst tussen hen tot stand zou komen.
3.11 In het onderhavige geval heeft [Gedaagde], nadat hij blijkbaar rechtstreeks van de ING-bank had vernomen dat deze maar maximaal fl. 4.700.000,-- wilde financieren en [Gedaagde] op grond daarvan moest concluderen dat hij fl. 800.000,-- te kort kwam, bij faxbericht van 21 januari 1999 aan de raadsman van [Eiseres] voorgesteld de ontbrekende fl. 800.000,-- aldus te financieren dat [Eiseres] de koopprijs met fl. 400.000,-- zou verminderen en anderzijds dat [Eiseres] een aanvullende financiering aan [Gedaagde] zou verstrekken van fl. 400.000,--. Ook al zou dit aanbod van [Gedaagde] door [Eiseres] vóór 28 januari 1999 zijn afgewezen (zie de verklaring van de als getuige gehoorde Hendrik Martin [B. ]), dan was de verhouding tussen partijen gelet op alle hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, nog steeds zodanig dat [Gedaagde] niet met als motivering dat hij "… seine Dispositionen mit anderen Prioritäten getroffen (hat, noot rechtbank) " zich zonder meer mocht terugtrekken. Dit geldt eens te meer daar waar [Eiseres] reeds op korte termijn, en wel bij schrijven van 8 februari 1999 van [B. ] [B. ] (productie 6 eis), liet weten, kort gezegd, niet te kunnen instemmen met een dergelijk afbreken van de onderhandelingen waarbij de bereidheid werd uitgesproken om verder te onderhandelen over een aanvullende wijze van financiering van het ontbrekende bedrag.
3.12 Op grond daarvan moet reeds worden geoordeeld dat [Gedaagde] geen beroep toekomt op het financieringsvoorbehoud van artikel 2 van de Absichtserklärung.
3.13 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of en, zo ja, hoeveel schadevergoeding [Gedaagde] verschuldigd is aan [Eiseres] in verband met het afbreken van de onderhandelingen. In dat verband moet vastgesteld worden in welk stadium de onderhandelingen zich bevonden toen de onderhandelingen door [Gedaagde] werden afgebroken. Gelet op de hiervoor genoemde faxen en brieven is de rechtbank van oordeel dat de onderhandelingen tussen partijen niet in een zodanig stadium door [Gedaagde] zijn afgebroken dat [Eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een koopovereenkomst overeenkomstig de Absichtserklärung tot stand zou komen. Inzoverre de vordering van [Eiseres] op dat uitgangspunt is gebaseerd, moeten die vordering worden afgewezen. Wèl is de rechtbank van oordeel dat de onderhandelingen zover waren gevorderd dat [Gedaagde] de onderhandelingen niet mocht afbreken zonder de door [Eiseres] in dat verband in redelijkheid gemaakte kosten te vergoeden. Bij hetgeen hierbij redelijk is, dient in elk geval rekening te worden gehouden met de bij artikel 7, eerste zin, zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven tussen partijen gemaakte afspraak, de stand waarin de onderhandelingen zich bevonden en de kans op succesvol afsluiten indien [Gedaagde] niet in strijd met het recht de onderhandelingen zou hebben afgebroken, een en ander bezien in samenhang met hetgeen door [Eiseres] wordt gevorderd. Een en ander tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat het negatieve contractsbelang in aanmerking komt voor vergoeding.
3.14 De door [Eiseres] gevorderde schade bestaat uit een viertal posten te weten:
I) fl. 2.954.380,--, volgens [Eiseres] bestaande in het verschil in de koopprijs tussen de koopprijs volgens de Absichtserklärung, verminderd met de waarde van het bedrijfspand, en de uiteindelijke koopprijs bij de verkoop aan [O.] Holding b.v.;
II) fl. 168.929,20, volgens [Eiseres] bestaande in de gemaakte kosten in verband met de onderhandelingen (kosten van rapporten, besprekingen, advisering, verkoopmemoranda, taxaties, due-dilligence etc.) en juridische advieskosten;
III) fl. 1.128.900,--, volgens [Eiseres] bestaande in de verbeurde rente tot en met 1 juli 2003 over de schadeposten I en II;
IV) fl. 872.537,--, volgens [Eiseres] bestaande in de Luxemburgse vennootschapsbelasting die zij extra moet betalen, nu zij over de te ontvangen schadevergoeding vennootschapsbelasting is verschuldigd, terwijl geen belasting verschuldigd zou zijn geweest indien de koopovereenkomst gewoon doorgang had gevonden.
3.15 Zoals hierboven onder 3.13 reeds is overwogen, kan bij de begroting van de schade niet tot uitgangspunt worden genomen de situatie dat een koopovereenkomst met een prijs van fl. 7.700.000,-- tussen partijen tot stand zou zijn gekomen. De schade moet worden begroot door een vergelijking te maken van de situatie thans en in die waarin [Eiseres] zou hebben verkeerd indien partijen niet met elkaar zouden hebben onderhandeld, het zogenaamde negatieve contractsbelang. Dat leidt tot de conclusie dat de schadepost sub I moet worden afgewezen, omdat deze post geheel is gebaseerd op het uitgangspunt dat partijen zouden zijn overeengekomen dat [Gedaagde] de aandelen van [Eiseres] zou kopen voor fl. 7.700.000,--, verminderd met de waarde van het bedrijfspand ad fl. 950.000,--.
3.16 Ten aanzien van de schadepost sub II overweegt de rechtbank als volgt. Voorzover de kosten dateren van voor augustus 1998 moeten deze aanstonds worden afgewezen, omdat vaststaat dat partijen pas in augustus 1998 met elkaar zijn gaan onderhandelen. Ten aanzien van de kosten als opgesomd in productie 27c bij conclusie van repliek overweegt de rechtbank dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat ze òf dateren van voor augustus 1998 en derhalve niet in verband staan met de tussen partijen gevoerde onderhandelingen, dan wel niet voldoende is onderbouwd dat de kosten verband houden met de tussen partijen gevoerde onderhandelingen, dan wel dat de kosten niet ook zouden zijn gemaakt indien partijen niet zouden hebben onderhandeld. Dat laatste houdt verband met het feit dat die kosten ook zouden zijn gemaakt indien [Eiseres] niet met [Gedaagde] zou hebben onderhandeld, omdat [Eiseres] toch voornemens was de aandelen te verkopen. Dat betekent dat de vordering terzake de daarop vermelde posten, ten bedrage van in hoofdsom fl. 86.362,90 en de daarover verbeurde rente van in hoofdsom fl. 32.849,18, moet worden afgewezen.
3.17 Ten aanzien van de kostenposten vermeld op productie 27b bij conclusie van repliek overweegt de rechtbank het volgende. Behoudens ten aanzien van de eerste post, betreffende een factuur van 30 juni 1998 van vertaler [Bo.] ten bedrage van fl. 500,--, is de rechtbank van oordeel dat de overige kosten voor toewijzing in aanmerking komen, nu deze redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt. Dat betekent dat de vordering terzake een bedrag van fl. 76.804,84 (€ 34.852,52) in hoofdsom en fl. 13.523,05 (€ 6.136,49) aan verbeurde rente voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank zal die bedragen - ad in totaal € 40.989,01 - toewijzen, te verhogen met de wettelijke rente over € 34.852,52 vanaf 1 juli 2003.
3.18 Uit het vorenoverwogene volgt dat de vordering sub III gedeeltelijk moet worden afgewezen, omdat de daarin gevorderde rente is berekend over de afgewezen bedragen die sub I en II zijn gevorderd.
3.19 Als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, betwist staat vast dat [Eiseres] over de te ontvangen schadevergoeding in Luxemburg, waar zij belastingplichtig is, belasting verschuldigd is tegen een tarief van thans 22,8%. Gelet op de begroting van de schade volgens de methode van het hierboven genoemde beginsel van het negatieve contractsbelang, dient deze door [Eiseres] verschuldigde belasting door [Gedaagde] te worden vergoed. De verschuldigde belasting bedraagt € 40.989,01 x 22,8% = € 9.345,49. Nu [Eiseres] deze belasting door [Eiseres] nog niet is betaald, zal de daarover gevorderde rente niet worden toegewezen.
3.20 [Gedaagde] dient als de in beginsel in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat het salaris procureur en het vast recht dat [Gedaagde] verschuldigd is aan [Eiseres] zal worden berekend op basis van het toegewezen bedrag.
4. De beslissing
De rechtbank:
1) verklaart voor recht dat [Gedaagde] jegens [Eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis om een schadevergoeding te betalen in verband met het afbreken van de onderhandelingen;
2) veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiseres] te betalen het bedrag van € 50.334,50, vermeerderd met de wettelijke rente over € 34.852,52 vanaf 1 juli 2003, en vermeerderd met de wettelijke rente over € 9.345,49 vanaf de dag der dagvaarding (23 oktober 2001), telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
3) veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [Eiseres] gevallen en tot op heden begroot op:
Kosten exploot € 83,98
Vast recht €1.010,00
Getuigentaxe € 68,07
Salaris procureur 3.084,00
4) verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen onder 2 en 3;
5) wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, De Kort en Etman, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT