ECLI:NL:RBMAA:2003:AN9928

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
82403 - HA ZA 03-278
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Laumen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering uit onrechtmatige daad door gemeente na wegwerkzaamheden

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 22 oktober 2003 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres, een café-exploitant, en gedaagde, de gemeente. Eiseres vorderde schadevergoeding van de gemeente wegens hinder die zij ondervond van wegwerkzaamheden die tussen juni en november 1995 werden uitgevoerd in het kader van een reconstructie van het centrum van de gemeente. Eiseres stelde dat deze werkzaamheden haar omzet negatief beïnvloedden en dat zij daardoor schade had geleden. De gemeente betwistte de vordering en verwees naar een eerder bestuursrechtelijk vonnis waarin het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkheid van haar verzoek om schadevergoeding ongegrond was verklaard.

De rechtbank overwoog dat de vordering van eiseres niet ontvankelijk was, omdat er geen formeel schadebesluit was dat de gemeente aansprakelijk stelde. De rechtbank concludeerde dat de hinder die eiseres had ondervonden niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt, omdat de gemeente als openbare rechtspersoon primair het publieke belang diende. De rechtbank oordeelde dat de hinder die eiseres had ervaren, zoals lawaai en stof, inherent was aan de reconstructiewerkzaamheden en dat eiseres niet had aangetoond dat de gemeente onzorgvuldig had gehandeld. Bovendien had eiseres geen terrasvergunning meer aangevraagd na 1996, wat haar mogelijkheden om schadevergoeding te vorderen verder beperkte.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten aan de zijde van de gemeente. Dit vonnis benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van de overheid bij het uitvoeren van werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het publieke belang.

Uitspraak

Vonnis : 22 oktober 2003
Rolnummer : 82403 / HA ZA 03-278
De rechtbank te Maastricht, sector civiel, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [K.],
eiseres,
procureur mr. H.G.M.F. Rothkranz;
tegen
[gedaagde],
waarvan de zetel is gevestigd te [H.],
gedaagde,
procureur mr. H.A.J. Stollenwerck.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, verder te noemen "[eiseres]", heeft gedaagde, verder te noemen "[gedaagde]", onder medebetekening van zes producties gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank.
[gedaagde] heeft daarop een conclusie van antwoord genomen, waarbij een productie is overgelegd.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ter comparitie hebben partijen de rechtbank verzocht te beslissen op het rechtbankdossier, waarna de uitspraak van het vonnis nader is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [eiseres] exploiteert een café te [H.], hetgeen zij tot 1995 in een vennootschap onder firma (VOF) deed met mevrouw [X.] die eind 2001 is overleden, van wie [eiseres] de enige erfgenaam is. Bij dat café behoorde tot en met het jaar 1995 een terras, dat was gelegen op een openbaar trottoir waarvan de ondergrond in eigendom toebehoort aan [gedaagde], welke jaarlijks - telkens na een daartoe strekkende aanvraag en voor het laatst in 1995 - aan de VOF een terrasvergunning verleende.
2.2 In de maanden juni tot en met november 1995 zijn, als uitvloeisel van een sedert het begin van de 90-er jaren opgestarte reconstructie van een deel van het centrum van [H.], op instigatie van [gedaagde] wegwerkzaamheden uitgevoerd, onder meer ter plaatse van het café. Gedurende de uitvoering daarvan was exploitatie van het terras feite-
-- 2 - rolno. 82403 / HA ZA 03-278 --
lijk onmogelijk (door lawaai, stof e.d.), waardoor de omzet van terras én café negatief werden beïnvloed; [eiseres] stelt in dit verband schade te hebben geleden tot een bedrag van f 44.316,-, zijnde € 20.109,72. Voorts kon vanaf 1996 het terras niet meer worden geëxploiteerd omdat als gevolg van de reconstructie een fietspad dichter dan voorheen langs de gevel van het café werd gelegd, waardoor een (smal) trottoir resteerde dat geen terrasmogelijkheid meer bood. De omvang van de hierdoor geleden schade moet volgens [eiseres] in een schadestaatprocedure nader worden vastgesteld. Overigens heeft [eiseres] vanaf het jaar 1996 geen terrasvergunning meer aangevraagd, nu [gedaagde] zowel vóór als tijdens een informatieavond op 3 mei 1995 te kennen had gegeven dat geen terrasvergunning meer zou worden verleend.
2.3 [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. In de visie van [eiseres] had [gedaagde] haar ten eerste een schadevergoeding dienen aan te bieden, aangezien haar cafébedrijf - méér dan andere naburige bedrijven - nadeel ondervond van de uitvoering der werkzaamheden in 1995. Door zulks na te laten heeft [gedaagde] onrechtmatig - in het bijzonder onzorgvuldig - gehandeld, aldus [eiseres]. Ten tweede heeft [gedaagde] volgens [eiseres] onrechtmatig gehandeld doordat zij bij de reconstructie geen rekening heeft gehouden met de belangen van het café, resulterend in de onmogelijkheid voor [eiseres] om nog langer een terras te exploiteren.
2.4 [eiseres] heeft aanvankelijk langs bestuursrechtelijke weg getracht haar schade te ver-halen. Daartoe heeft zij bij brief van 12 september 1997 een verzoek tot schadevergoeding als gevolg van rechtmatig overheidshandelen bij [gedaagde] ingediend, in welk verzoek [gedaagde] [eiseres] niet ontvankelijk heeft verklaard. Bij vonnis van 10 januari 2001, gewezen door de sector bestuursrecht van deze rechtbank, is het door [eiseres] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Met verwijzing naar dat vonnis (dag-vaarding, prod. 2) merkt [eiseres] nog op dat de bestuursrechter inhoudelijk niet aan een beoordeling is toegekomen, reden waarom zij zich thans tot de burgerlijke rechter wendt.
2.5 Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] - naar de rechtbank begrijpt - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) [gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 20.109,72, althans een in goede justitie te be-palen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding (18 maart 2003) tot aan de dag der algehele voldoening;
2) zal verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door de reconstructie zodanig uit te voeren dat zij vanaf 1996 bij de exploitatie van haar café niet meer over een terras kon beschikken, waardoor zij schade heeft geleden;
3) [gedaagde] zal veroordelen om de schade te vergoeden die [eiseres] heeft geleden door de reconstructie zodanig uit te voeren dat zij vanaf 1996 bij de exploitatie van haar café niet meer over een terras kon beschikken, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet,
met veroordeling van [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
-- 3 - rolno. 82403 / HA ZA 03-278 [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3. De beoordeling
3.1 De rechtbank verwijst allereerst naar het proces-verbaal van de comparitie, waaruit blijkt dat zij reeds toen te kennen heeft gegeven de vorderingen integraal te zullen afwijzen. Om die reden is de procureur van [eiseres] niet in de gelegenheid gesteld stukken in het geding te brengen, waaruit blijkt dat zij rechthebbende is van de gepretendeerde vordering. Die kwestie kan, gelet op de hierna te geven motivering ter zake van de afwijzing, verder in het midden worden gelat[gedaagde] heeft zich ter comparitie nogmaals beroepen op de formele rechtskracht van het zuiver schadebesluit, daarbij wijzend op het onder 2.4 genoemde (bestuursrechtelijke) vonnis van deze rechtbank, waarin het beroep van [eiseres] tegen de niet ontvankelijkverklaring van haar verzoek tot schadevergoeding zijdens [gedaagde] ongegrond is bevonden. Indien en voor zover [gedaagde] daarmee wil betogen dat [eiseres] thans in haar vordering niet ontvankelijk zou dienen te worden ver-klaard, miskent zij dat het bij de leer der formele rechtskracht om een regel van materieel recht gaat en niet van procesrecht. Honorering van bedoeld beroep zou derhalve tot afwij-zing kunnen leiden, niet echter tot niet ontvankelijkheid.
Voor het geval dat [gedaagde] doelt op een materieelrechtelijke afwijzing in verband met voormelde formele rechtskracht, is de rechtbank van oordeel dat zulks evenmin opgaat. In het hiervoor bedoelde vonnis is immers - kort gezegd - geoordeeld dat, bij gebreke aan "een connex schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb", aangeno-men dient te worden "dat de herstructurering een feitelijk handelen betreft, waartegen geen beroepsmogelijkheden (hebben) open(gestaan)". Om die reden heeft de bestuursrechter de door [gedaagde] uitgesproken niet ontvankelijkverklaring (zie hierboven) in stand gelaten. De rechtbank concludeert hieruit dat - in juridische zin - geen bestuursrechtelijk herinrichtingsbesluit aanwijsbaar was zodat van formele rechtskracht in dit verband geen sprake was, terwijl - derhalve - evenmin sprake is geweest van een inhoudelijke toetsing van het verzoek tot schadevergoeding (het zuiver schadebesluit), zodat ook daaraan geen formele rechtskracht toekomt.
3.3 Thans resteert dan ook de toetsing van de vraag of [gedaagde] jegens [eiseres] in civielrechtelijke zin onrechtmatig - volgens [eiseres] met name onzorgvuldig - heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank vermag dit niet in te zien. Voor wat betreft de schade door de werkzaamheden in 1995 moge op zich genomen juist zijn dat [eiseres] daarvan méér nadeel ondervond dan naburige bedrijven, maar dat enkele feit maakt het handelen van [gedaagde] nog niet onrechtmatig. Daarvoor zou tenminste sprake moeten zijn van een onevenredig groot nadeel, welk niet meer tot het maatschappelijk aanvaardbare risico gerekend kan worden dat [eiseres] als exploitant van een café zelf dient te dragen. Met die maatstaf voor ogen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat [eiseres] voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden. Immers, het ging bij het terras om een op gemeentegrond gelegen openbaar trottoir, waarvoor jaarlijks een nieuwe vergunnig moest worden aangevraagd. Dat bracht reeds een bepaalde onzekerheid voor de toekomst met zich waarmee [eiseres] rekening moest houden, waarbij komt dat ook [eiseres] geacht wordt te weten dat [gedaagde] als openbare rechtspersoon dienaar van - primair - het publieke belang is. Dit publieke belang heeft [gedaagde] er op enig moment ken-
-- 4 - rolno. 82403 / HA ZA 03-278 --
nelijk toe gebracht om de bedoelde reconstructiewerkzaamheden te doen uitvoeren, in welk kader besloten is het trottoir te versmallen ten gunste van een fietspad, dat laatste in verband met de belangen van een veilig fietsverkeer. Dat deze gang van zaken ook in de ogen van [eiseres] een honorabel doel diende, blijkt wel uit het feit dat zij spreekt van een "rechtmatig overheidshandelen" (dagvaarding sub 12). Bij dit alles is zeker waar dat [gedaagde] tevens privébelangen in ogenschouw moet nemen, maar deze zullen tegenover het belang van de verkeersveiligheid in het algemeen gesproken al snel moeten wijken. Meer in het bijzonder komt daar in het onderhavige geval bij dat het ging om de exploitatie van een terras, waarbij van algemene bekendheid (én ervaring) is dat, behoudens bijzondere om-standigheden die gesteld noch gebleken zijn, de exploitatie gezien het klimaat in ons land (het jaar 2003 uitgezonderd) slechts gedurende een relatief korte periode kan plaatsvinden, zodat de bijdrage aan omzet en winst van een dergelijk terras ook relatief gering zal zijn, althans niet dusdanig dat daarmee op bijzondere wijze rekening moet worden gehouden.
3.4 Het voren overwogene brengt de rechtbank tot het oordeel dat de door [eiseres] onder-vonden hinder in 1995 niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De bedoelde reconstructiewerkzaamheden brengen de door [eiseres] expliciet genoemde lawaai- en stofoverlast doorgaans met zich, en zoals gezegd behoefde [gedaagde] niet specifiek re-kening met het terras van [eiseres] te houden. Dat geldt temeer nu uit de gedingstukken niet blijkt - en [eiseres] evenmin heeft gesteld - dat zij [gedaagde], gaande de uitvoering der werkzaamheden, heeft geattendeerd op het door haar ondervonden nadeel en heeft gevraagd of daar op enigerlei manier iets aan te doen viel.
Het lot van de vordering 1) is hiermee bezegeld.
3.5 Naar het oordeel van de rechtbank verzet hetgeen onder 3.3 is overwogen zich even-eens tegen het aannemen van onrechtmatigheid voor wat betreft de schade als gevolg van het niet meer kunnen beschikken over een terras vanaf het jaar 1996. Het onder 3.3 over-wogene is derhalve van overeenkomstige toepassing, uiteraard met dien verstande dat het hier niet meer gaat om schade veroorzaakt door in een bepaalde periode verrichte werk-zaamheden, maar - om het zo te zeggen - om schade als uitvloeisel van het eindresultaat van die werkzaamheden. De betreffende zinsneden in rechtsoverweging 3.3 moeten tegen die achtergrond worden gelezen.
Hiermee valt tevens het doek voor de vorderingen onder 2) en 3).
3.6 Als in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden verwezen in de kosten van het geding.
4. Uitspraak
De rechtbank te Maastricht:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 380,- aan griffierecht en € 998,- voor salaris procureur.
-- 5 - rolno. 82403 / HA ZA 03-278 --
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Laumen, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MC