ECLI:NL:RBMAA:2003:AN9895
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Erfrechtelijke vordering tot levering van onroerend goed na overlijden
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Maastricht, hebben eisers een vordering ingesteld tot levering van onroerend goed dat deel uitmaakt van de nalatenschap van de op 14 juni 2000 overleden mevrouw [naam overledene]. De vordering is ingesteld door de erfgenamen van de overleden zoon van mevrouw [naam overledene], die als enige en algehele erfgenamen zijn benoemd in het testament. De executeur, mr. Niederer, was benoemd om de nalatenschap te beheren en had het recht tot inbezitneming van de gehele nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat zij niet zonder de medewerking van de executeur of machtiging van de kantonrechter over de goederen of hun aandeel daarin kunnen beschikken, zoals bepaald in artikel 4:145 BW. Dit betekent dat de eisers de executeur of de kantonrechter moeten inschakelen om hun vordering te kunnen doorzetten.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de nalatenschap onder het oude erfrecht is opengevallen, maar dat het nieuwe erfrecht van toepassing is op de benoeming van de executeur, aangezien deze is gedaan voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 3 december 2003, na een comparitie op 20 juni 2003, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft de vordering van eisers afgewezen op formele gronden, ondanks dat de koopprijs voor de woning door de overleden zoon was voldaan en er geen betwisting was over de verplichting tot levering.