RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 12 november 2003
Zaaknummer : 79526 / HA ZA 02-1084
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. P.J.H.C. Glenz;
[Gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
procureur mr. C.F.M.P. Spreksel.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, [L. ], heeft gedaagde, [de B.V.], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. [Gedaagde] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een [comparitie na antwoord] gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 [Eiseres] heeft van [Gedaagde] op 5 oktober 1998 een keuken gekocht, die door [Gedaagde] bij [Eiseres] is geplaatst. De koopsom die hiervoor was overeengekomen bedroeg € 17.451,72 (fl. 38.458,53). Een bedrag van € 1.156,57
(fl. 2.548,53) heeft [Eiseres] onbetaald gelaten, daar zij van oordeel was dat aan de keuken gebreken kleefden.
[Gedaagde] heeft getracht via een procedure bij de kantonrechter te Sittard dit bedrag betaald te krijgen, doch haar vordering is door de kantonrechter bij vonnis van 6 maart 2002 afgewezen, daar de kantonrechter een gebrek in de keuken constateerde dat bestond uit verkleuringen in het graniet, en oordeelde dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming zijdens [Gedaagde].
[Eiseres] heeft [Gedaagde] bij fax van 17 april 2002 gesommeerd binnen 4 dagen te laten weten of zij tot herstel van het gebrek zou overgaan. Vervolgens heeft [Eiseres] de woning waarin de keuken is geplaatst verkocht.
2.2 [Eiseres] heeft verder -kort samengevat, en voor zover hier van belang- nog het navolgende aangevoerd.
[Gedaagde] heeft na de fax van 17 april 2002 niet binnen de gestelde termijn laten weten dat zij tot herstel van het gebrek zou overgaan, zodat zij van deze mogelijkheid ook geen gebruik meer kan maken, en slechts nog de weg van de vervangende schadevergoeding openstaat. Dit mede nu door de verkoop van de woning herstel van de schade niet langer mogelijk is.
[Eiseres] heeft een offerte gevraagd met betrekking tot de vervanging van de granieten delen van de keuken en de spoelbakken, en daaruit volgt dat de schade aan de keuken voor haar € 8.134,68 (fl. 17.926,48) bedraagt. Bij de verkoop van de woning is de koopprijs mede gelet op de schade aan de keuken met een bedrag van € 13.159,62 verminderd. Rekening houdend met de inhouding die [Eiseres] reeds eerder heeft gedaan, is de voor haar resterende schade € 7.000,--.
2.3 [Eiseres] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] veroordeelt om aan [Eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 7.000,--, of een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de procureur van [Eiseres].
2.4 De vordering wordt door [Eiseres] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het proces-verbaal van comparitie.
3.1 Het meest verstrekkende verweer van [Gedaagde] is dat [Eiseres] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd over de gebreken aan de keuken, zodat zij daar thans geen beroep meer op kan doen. De rechtbank verwerpt dit verweer nu in de procedure is gebleken dat de discussie over de gebreken aan de keuken reeds heeft plaatsgehad in de procedure bij de kantonrechter. Hetzij is in die procedure het beroep op de vervaltermijn reeds opgeworpen en verworpen (daar de kantonrechter het beroep op de gebreken honoreert), hetzij is in die procedure dit verweer niet opgeworpen. In beide gevallen is de rechtbank, gelet op de uitspraak van de kantonrechter waarbij deze de gebreken aan de keuken als toerekenbare tekortkoming in de nakoming heeft gekwalificeerd, en derhalve een beroep op het gebrek heeft gehonoreerd, van oordeel dat aan [Gedaagde] in deze procedure niet langer een beroep op de vervaltermijn van de bekwame tijd toekomt.
3.2 In dit geding is niet komen vast te staan dat de door de kantonrechter geconstateerde tekortkoming in de nakoming onherstelbaar zou zijn. [Gedaagde] heeft gesteld dat zij nog onderzoek zou dienen te doen naar het gebrek, maar dat zij gelet op de beschikbare informatie en na overleg met de leveranciers van het graniet en het gebruikte hechtmiddel vermoedt dat het gebrek eenvoudig is te herstellen, waartoe zij immer bereid is geweest, en nog steeds is. Indien het herstel niet op deze wijze mogelijk zou blijken, wil [Gedaagde] nieuw graniet plaatsen. [Eiseres] heeft hiertegen geen gemotiveerd verweer gevoerd, en brengt ook overigens in deze procedure geen argumenten naar voren waaruit zou dienen te volgen dat het gebrek onherstelbaar zou zijn.
3.3 Daarmee is het allereerst nog maar de vraag of de door [Eiseres] geleden schade inderdaad zo hoog is als zij stelt. Immers [Eiseres] baseert deze schade op de vervanging van de granieten delen en de spoelbakken, maar niet is gesteld of gebleken dat herstel onmogelijk is, of minimaal zo duur zou zijn als de vervanging van deze delen. Ook is het nog de vraag of het gebrek aan de keuken inderdaad tot een prijsaanpassing bij de verkoop van de woning heeft geleid, en zo ja, dat dit ten belope van de gehele door [Eiseres] gestelde schade is geweest. [Eiseres] stelt van wel, maar dit wordt door [Gedaagde] weersproken. Daarbij is het nog maar de vraag of [Eiseres] meer schade heeft geleden dan waarvoor zij reeds een vergoeding heeft gekregen door het deel van de koopsom dat zij niet heeft betaald, en waarvan [Gedaagde] ook geen betaling meer wenst.
3.4 Aan beantwoording van de hiervoor opgeworpen vragen zal de rechtbank echter niet toekomen, daar zij van oordeel is dat de vordering van [Eiseres] in ieder geval dient te worden afgewezen. Dat oordeel baseert de rechtbank op het volgende.
3.5 De rechtbank kan [Eiseres] niet volgen in haar stelling dat indien [Gedaagde] niet binnen de door haar gestelde termijn van vier dagen heeft laten weten dat zij tot herstel van het gebrek zou overgaan, herstel niet meer aan de orde zou zijn en slechts nog over schadevergoeding kan worden gesproken. De rechtbank begrijpt dat [Eiseres] de door haar gestelde termijn een redelijke termijn acht in de zin van artikel 6:82 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), en dat nu [Gedaagde] niet binnen de door haar gestelde termijn is nagekomen, sprake is van verzuim zijdens [Gedaagde], waarbij [Eiseres] reeds in haar brief van 17 april 2002 heeft aangegeven dat zij in dat geval schadevergoeding zal vorderen. [Gedaagde] stelt dat zij wel binnen de gestelde termijn van vier dagen heeft gereageerd, en dat er nog veel met betrekking tot het gebrek onduidelijk was, zodat zij haar standpunt moeilijk kon bepalen.
3.6 Hoe het ook zij, door [Eiseres] is niet weersproken de stelling van [Gedaagde] dat deze geen gelegenheid heeft gehad om het gebrek nader te onderzoeken, om op die wijze zich een oordeel te vormen over aard en ernst van het gebrek, en de mogelijkheden van herstel. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden een termijn van vier dagen niet worden beschouwd als een redelijke termijn waarin een schuldenaar alsnog zou moeten kunnen nakomen. Zeker nu [Eiseres] reeds een deel van de koopprijs vanwege het gebrek niet heeft hoeven te betalen, en daarmee reeds (een deel van) een schadevergoeding had gekregen, is de rechtbank van oordeel dat zelfs indien van [Gedaagde] slechts werd verwacht om aan te geven of zij nog wilde nakomen, waarbij het hoe en wanneer nader konden worden ingevuld, [Gedaagde] een ruimere termijn gegund had dienen te worden om haar positie te kunnen bepalen.
3.7 De rechtbank stelt verder vast dat [Gedaagde] in ieder geval op 7 juni 2002 schriftelijk heeft aangegeven dat zij de geconstateerde verkleuringen zeer waarschijnlijk kan verhelpen, en dat voordien [Gedaagde] met [Eiseres] in overleg was over de afwikkeling van dit probleem. [Eiseres] stelt dat [Gedaagde] in dit overleg heeft gesteld dat zij het gebrek niet wenst te herstellen. [Gedaagde] betwist dat. Zelfs indien de stelling van [Eiseres] juist is, neemt dit naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat indien [Gedaagde] in de besprekingen over de afwikkeling van het probleem in eerste instantie zich op het standpunt stelt dat zij niet zal of hoeft te herstellen, maar zij nadien binnen redelijke termijn laat weten dat zij op grond van inmiddels beschikbare informatie alsnog wenst na te komen, deze wijziging van haar standpunt mogelijk moet zijn, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden. Haar aanvankelijke stellingname kan haar dan niet onverkort worden tegengeworpen. Dit te meer waar partijen blijkens de inhoud van de overgelegde correspondentie nog met elkaar in overleg waren, en niet is gebleken dat een definitief standpunt van één zijde is ingenomen. Dit definitieve standpunt blijkt de rechtbank eerst uit de handgeschreven notitie van 12 juni 2002 van de raadsman van [Eiseres] op de brief van 7 juni 2002. Op dat moment was [Eiseres] reeds op de hoogte van het aanbod tot herstel, dat immers blijkt uit de brief van 7 juni 2002. Zeker ook gelet op de door de raadsman van [Eiseres] in de onderhandelingen gevraagde extra reactietijd naar aanleiding van een verzoek om informatie van [Gedaagde] vindt de rechtbank een reactie van [Gedaagde] op 7 juni 2002 binnen redelijke termijn gegeven.
3.8 Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat [Gedaagde] door [Eiseres] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om na de door de kantonrechter geconstateerde tekortkoming in de nakoming alsnog na te komen. Nakoming is ook thans nog feitelijk mogelijk, gelet op hetgeen [Gedaagde] daaromtrent onweersproken heeft gesteld. Voor zover [Eiseres] er voor heeft gekozen om in verband met het gebrek in de keuken bij de verkoop van de woning rekening te houden met een mindere waarde van de keuken en een eventueel herstel haar persoonlijk niet meer ten goede komt, dienen de gevolgen van deze keuze voor haar rekening te blijven. Immers het had allereerst op de weg van [Eiseres] gelegen om [Gedaagde] een redelijke termijn te geven om alsnog na te komen. Doordat [Eiseres] dit niet heeft gedaan, en ook nadien [Gedaagde] geen gelegenheid meer heeft gegeven het gebrek te herstellen, concludeert de rechtbank dat [Gedaagde] niet in verzuim is. Er is daarmee thans geen grondslag voor toekenning van enige schadevergoeding.
3.9 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat [Eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding moet dragen.
veroordeelt [Eiseres] in de kosten van dit geding aan de zijde van [Gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op:
vast recht € 230,00
salaris procureur€ 662,00
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.I.A. Bregonje, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.