RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 22 oktober 2003
Zaaknummer : 74197 / HA ZA 02-380 en 77323 / HA ZA 02-777
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
procureur mr. M.C.G. Nijssen;
[Gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens.
zaaknummer: 77323 / HA ZA 02-777
[Eiser in de vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats],
eiser in de vrijwaringszaak,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens;
[Gedaagde in de vrijwaringszaak],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in de vrijwaringszaak,
procureur mr. M.C.G. Nijssen.
Wederom gezien de stukken, waaronder het incidenteel vonnis d.d. 1 augustus 2002 door deze rechtbank in de hoofdzaak (rolnummer 74197) gewezen.
1. Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak
Na voormeld vonnis heeft [T.] onder het overleggen van producties geantwoord.
Omdat geen verschijning van partijen in de zin van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gelast, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te repliceren en te dupliceren.
[Eiseres in de hoofdzaak] heeft gerepliceerd, zulks onder overlegging van producties. Daarna heeft [T.] geconcludeerd voor dupliek, waarbij hij nog producties in het geding heeft gebracht.
[Eiseres in de hoofdzaak] heeft vervolgens nog een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak
Eiser in de vrijwaringszaak, hierna te noemen "[T.]", heeft gedaagde in de vrijwaringszaak, [K.], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties meebetekend. [Gedaagde in de vrijwaringszaak] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Omdat geen verschijning van partijen in de zin van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gelast, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te repliceren en te dupliceren.
[T.] heeft gerepliceerd, zulks onder overlegging van producties. [Gedaagde in de vrijwaringszaak] heeft geconcludeerd voor dupliek, waarbij producties in het geding zijn gebracht.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
3. De tussen partijen vaststaande feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde bescheiden staat ten processe tussen partijen -voor zover thans van belang- het navolgende vast:
- Op 11 december 1996 is [T.] door de rechtbank Roermond benoemd tot bewindvoerder in de voorlopige surséance van betaling van de heer [C.], wonende te [woonplaats], hierna te noemen "[C.]". De surséance werd verleend voor 1,5 jaar en is nadien nog eens voor 1,5 jaar verlengd.
- [C.] dreef een schoenenzaak. [Eiseres in de hoofdzaak] was eigenaar van het pand waarin de zaak gevestigd was. [Eiseres in de hoofdzaak] verhuurde zijn winkelpand inclusief inventaris vanaf 1987 aan [C.]. De huurovereenkomst tussen [C.] en [Eiseres in de hoofdzaak] bestond derhalve reeds vóór aanvang van de surséance van betaling. [Eiseres in de hoofdzaak] had zich o.a. jegens de Rabobank te Sittard persoonlijk borg gesteld voor de schulden van [C.].
- [Gedaagde in de vrijwaringszaak] was de accountant en vervaardigde o.a. twee in het geding zijnde (concept)rapporten inzake de jaarrekening 1998.
- [Eiseres in de hoofdzaak] heeft gedurende de surséance van betaling leningen aan [C.] verstrekt. De huurovereenkomst tussen [Eiseres in de hoofdzaak] en [C.] is gedurende de surséance gecontinueerd.
- Op een gegeven moment (in ieder geval na maart 1999) wordt een onjuiste voorraadwaardering ontdekt: de door [C.] opgestelde voorraadopname is gebaseerd op verwachte verkoopprijzen en niet tegen, zoals in voorgaande jaren werd aangenomen, historische verkrijgingsprijs of lagere bedrijfswaarde, waardoor eenmalig een verlaging van de voorraden ontstaat en het resultaat in 1998 zwaar negatief wordt. Een en ander is vermeld in het twaalfde verslag in de surséance d.d. 22 september 1999.
- [Gedaagde in de vrijwaringszaak] vervaardigt in september 1999 naar aanleiding van de onjuiste waardering van de voorraden een nieuw rapport inzake de jaarrekening 1998 (productie 5 bij conclusie van antwoord), waarin op blz. 7 wordt aangegeven dat het bestaan van de onderneming onzeker werd en op blz. 11 dat het (bedrijfs)resultaat negatief werd.
- Eind 1999 is besloten de crediteuren een akkoord aan te bieden. Begin 2000 worden de vereiste machtigingen aan alle crediteuren verzonden en de vereiste meerderheid had zich al akkoord verklaard.
- Bij brief van 25 februari 2000 ontraadt [Gedaagde in de vrijwaringszaak] [Eiseres in de hoofdzaak] de financiering van het akkoord, waarna [T.] bij brief van 28 februari 2000 de rechtbank te Roermond verzoekt de surséance in te trekken bij gebrek aan financiering van het akkoord.
- Op 22 maart 2000 heeft de rechtbank te Roermond de surcéance omgezet in een wettelijke schuldsanering.
4. In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
De rechtbank zal allereerst de hoofdzaak behandelen, nu het resultaat van de vrijwaringszaak afhankelijk is van de eindbeslissing in de hoofdzaak.
5. De vordering en het verweer in de hoofdzaak
De rechtbank verwijst hiervoor naar haar incidenteel vonnis d.d. 1 augustus 2002 in de hoofdzaak.
6. De beoordeling in de hoofdzaak en het vrijwaringsincident
6.1 Primair voert [T.] het verweer dat [Eiseres in de hoofdzaak] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Zij stelt daartoe -kort gezegd- het volgende: [Eiseres in de hoofdzaak] heeft niets met de huurpenningen en de leenschuld van doen, nu niet [Eiseres in de hoofdzaak], maar de heer [Eiseres in de hoofdzaak] verhuurder was en laatstgenoemde in privé de lening(en) aan [C.] verstrekte. Bovendien voert [Eiseres in de hoofdzaak] al sinds 4 februari 1994 geen activiteiten meer.
De rechtbank oordeelt terzake als volgt. [Eiseres in de hoofdzaak] heeft bij akte een verklaring van de heer [Eiseres in de hoofdzaak] overgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
"Hiermede verklaart [Eiseres in de hoofdzaak] (…) als volgt. Voor zover de in de procedure tussen [Eiseres in de hoofdzaak] B.V. en [T. ] (rolnummer 74197 HA ZA 02/380) gevorderde huurtermijnen ter zake het onroerend goed aan [adres] en de betreffende bedrijfsinventaris, alsmede de in de procedure gevorderde teruggave leenschulden, volgens rechterlijke vaststelling niet aan [Eiseres in de hoofdzaak] B.V. doch aan [Eiseres in de hoofdzaak] in privé zouden toekomen, alsmede voor zover daarover twijfel zou bestaan en teneinde dit uit te sluiten, verklaart [Eiseres in de hoofdzaak] uitdrukkelijk dat [Eiseres in de hoofdzaak] B.V. de betreffende vorderingen uitdrukkelijk overgedragen krijgt ten titel van incasso dan wel uitdrukkelijk bevoegd is de genoemde vorderingen te innen".
Nu [T.] geen antwoordakte heeft genomen en de (inhoud van) voormelde verklaring derhalve niet (langer) door [T.] is weersproken, oordeelt de rechtbank dat [Eiseres in de hoofdzaak] ontvankelijk is in haar vordering.
De rechtbank merkt nog op dat wanneer in het hierna volgende van [Eiseres in de hoofdzaak] wordt gesproken, (tevens) [Eiseres in de hoofdzaak] in privé is bedoeld.
6.2 Als grondslag voor haar vordering stelt [Eiseres in de hoofdzaak] naast de hiervoor genoemde feiten
-samengevat en voor zover thans van belang- dat [T.] in persoon jegens haar aansprakelijk is nu hij als bewindvoerder tegenover [Eiseres in de hoofdzaak] lichtzinnig, onzorgvuldig en dus onrechtmatig heeft gehandeld, nu hem duidelijk was/had moeten zijn dat hij geen dan wel onvoldoende fondsen had om de boedelschulden, in het bijzonder de huurpenningen, aan [Eiseres in de hoofdzaak] te voldoen, alsmede nu hij leningen aanging bij [Eiseres in de hoofdzaak] zonder daarvoor boedel- of andersoortige dekking te bezitten en aangaf deze leningen op korte termijn te zullen terugbetalen, terwijl daarop vrijwel geen betaling meer volgde/kon volgen. De cijfers van de voortgezette bedrijfsvoering over 1997 waren immers reeds negatief en deze lijn zette zich in 1998 geleidelijk voort.
6.3 Daargelaten de overige stellingen en weren van partijen, oordeelt de rechtbank dat de vordering van [Eiseres in de hoofdzaak] hoe dan ook dient te worden afgewezen, gelet op de navolgende overwegingen, in onderlinge samenhang bezien.
6.3.1 Bepalend voor de aansprakelijkheid van de bewindvoerder privé - welke is gebaseerd op zodanig onrechtmatig handelen van de bewindvoerder in zijn functie, dat hem daarvan persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt - is het antwoord op de vraag of de bewindvoerder zorgvuldig, dat wil zeggen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, heeft gehandeld (zo ook rechtbank Middelburg, 22 oktober 1997, JOR 1998/11).
Hierbij dient de speciale positie van de bewindvoerder bij een surséance van betaling in anmerking te worden genomen: de bewindvoerder neemt de bedrijfsvoering van de schuldenaar niet over, terwijl surséance gericht is op instandhouding van de onderneming in een periode van financiële moeilijkheden; negatieve resulaten betekenen niet zonder meer dat de bedrijfsvoering moet worden gestaakt.
6.3.2 Vast staat dat zowel het bedrijfsresultaat als het financieringsresultaat in 1998 beter dan wel minder negatief was dan in 1997. De resultaten werden derhalve beter, zo blijkt ook uit de eerste (concept)jaarrekening. Voorts blijkt uit de door [T.] bij dupliek overgelegde rekeningafschriften dat de omzet relatief goed was. Gesteld noch gebleken is waarom [T.] er niet van uit zou mogen gaan dat deze stijgende lijn zich zou voortzetten. Zoals hiervoor reeds is overwogen betekenen negatieve resultaten niet zonder meer dat de bedrijfsvoering moet worden gestaakt. Bovendien heeft [T.] als niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat partijen afgingen (en mochten afgaan) op hetgeen [Gedaagde in de vrijwaringszaak] omtrent de financiële situatie rapporteerde. [T.] had naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat de boedelschulden niet zouden (kunnen) worden voldaan. Bovendien, zo blijkt -als niet dan wel onvoldoende weersproken- uit het dertiende verslag in de surséance d.d. 26 december 1999 (de onjuiste voorraadwaardering was op dat moment reeds ontdekt), zou financiering van het akkoord door een derde worden verzorgd. Zo is onder meer in het verslag vermeld:
"De financiering van het akkoord zal door een derde worden verzorgd (…) Verwacht wordt dat de positie na afloop van de surséance van betaling kan worden versterkt. Er zal een meer direct contact komen met de externe financier die wel bekend is met de branche (…) Het belangrijkste is het voorbereiden van het akkoord. Een aantal machtigingen zijn al ontvangen. Een aantal overige machtigingen worden nog verwacht. En enkele crediteur heeft laten weten het aangeboden akoord onvoldoende te vinden. Vervolgens nogmaals deze aangelegenheid met de externe financier worden besproken om tot nadere afspraken te komen (…)".
Eerst met het ontdekken van de onjuiste voorraadwaardering bleek dat de onderneming van [C.] in een beduidend slechter situatie verkeerde dan tot dan toe werd gedacht. Naar aanleiding van de onjuiste waardering van de voorraden heeft [Gedaagde in de vrijwaringszaak] in september 1999 een nieuw rapport inzake de jaarrekening 1998 (productie 5 bij conclusie van antwoord) opgesteld, waarin op blz. 7 wordt aangegeven dat het bestaan van de onderneming onzeker werd en op blz. 11 dat het (bedrijfs)resultaat negatief werd.
Eerst bij brief van 25 februari 2000 wordt voor het eerst door de financieel adviseur [Gedaagde in de vrijwaringszaak] gerapporteerd -na een weergave van de financiële positie-:
"Gezien de in 1999 steeds slechter wordende omzetcijfers en de daarop gebaseerde prognose achten wij het onmogelijk dat de onderneming van dhr. [C.] in staat geacht moet worden deze schuldenlast verder af te bouwen."
[T.] heeft vervolgens bij brief van 28 februari 2000 de rechtbank te Roermond verzocht de surséance in te trekken bij gebrek aan financiering van het akkoord. [T.] heeft derhalve tijdig en adequaat gereageerd toen duidelijk werd dat verdere voortzetting van de surséance geen zin had.
6.3.3 [Eiseres in de hoofdzaak] betoogt dat [Gedaagde in de vrijwaringszaak] de onjuiste voorraadwaardering op een gegeven moment heeft ontdekt - [T.] stelt daarentegen dat hij, niet [Gedaagde in de vrijwaringszaak], de fout heeft ontdekt - doch dat [T.] dit (reeds in een eerder stadium) had moeten ontdekken. Nu dit niet is gebeurd is [Eiseres in de hoofdzaak], aldus laatstgenoemde, uitgegaan van een onjuiste financiële situatie van de schoenenzaak van [C.], weshalve zij geen weloverwogen beslissing heeft kunnen maken terzake het (verder) voortzetten van de huurovereenkomst of terzake (continuering van) het verstrekken van leningen.
Dit laatste moge wellicht zo zijn, naar het oordeel van de rechtbank kan echter [T.] als bewindvoerder niet aansprakelijk worden gehouden voor de (eventuele schade ten gevolge van de) onjuiste voorraadwaardering als weergegeven in de eerste (concept)jaarrekening, gelet op het volgende. Op grond van artikel 2:139/249 BW zijn bestuurders van een vennootschap tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die zij lijden indien door de jaarrekening, door tussentijdse cijfers of door het jaarverslag een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand der vennootschap. Dit geldt ook in surséance. De aansprakelijkheid komt niet op de bewindvoerder te rusten, gelet op diens beperkte en niet geformaliseerde rol bij de totstandkoming van de jaarrekening. Aansprakelijkheid van de bewindvoerder voor de jaarrekening zou bovendien in strijd komen met de strekking van artikel 2:138/248 lid 7 BW. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de taak van [T.] niet dermate ver strekt dat hij voortdurend dient na te gaan of de gegevens die [C.] aan [Gedaagde in de vrijwaringszaak] verstrekt wel juist zijn. Gesteld noch gebleken is dat de onjuiste voorraadwaardering dermate evident was dat [T.] dit van aanvang aan duidelijk had moeten zijn. Bovendien geldt dienaangaande dat [T.] - laatstgenoemde heeft als niet dan wel als onvoldoende weersproken gesteld dat partijen afgingen (en mochten afgaan) op hetgeen [Gedaagde in de vrijwaringszaak] omtrent de financiële situatie rapporteerde - op [Gedaagde in de vrijwaringszaak] mocht vertrouwen.
6.3.4 Gegeven de omstandigheid dat [Eiseres in de hoofdzaak] wist dat de schoenenzaak van [C.] in surséance van betaling verkeerde, wist [Eiseres in de hoofdzaak] eveneens althans heeft zij moeten begrijpen dat het continueren van de huurovereenkomst en/of het verstrekken van leningen aan [C.] niet van risico's was ontbloot en had het op haar weg gelegen maatregelen te treffen dan wel risico's te beperken of uit te sluiten, bijvoorbeeld door zekerheid te verlangen. Zelfs indien [T.] zou hebben aangegeven de door [Eiseres in de hoofdzaak] verstrekte leningen op korte termijn terug te betalen -hetgeen door [T.] wordt betwist-, heeft [Eiseres in de hoofdzaak] een eigen zakelijke verantwoordelijkheid om haar risico's zo goed mogelijk af te dekken. Dit geldt temeer nu [Eiseres in de hoofdzaak] zich liet bijstaan door [Gedaagde in de vrijwaringszaak]. [Gedaagde in de vrijwaringszaak] was de accountant van zowel [C.] als [Eiseres in de hoofdzaak]. Laatstgenoemde heeft bij conclusie van repliek aangegeven dat door [Gedaagde in de vrijwaringszaak] nimmer werd gerapporteerd dat de bedrijfsuitvoering naar behoren marcheerde, alsmede dat [Gedaagde in de vrijwaringszaak] zich nimmer optimistisch toonde over de resultaten, hetgeen voor [Eiseres in de hoofdzaak] naar het oordeel van de rechtbank een extra reden vormde om risico's zoveel mogelijk af te dekken.
6.4 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat [Eiseres in de hoofdzaak] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de hoofdzaak moet dragen, alsmede die van het incident tot oproeping in vrijwaring.
6.5 [Eiseres in de hoofdzaak] moet ook worden veroordeeld in de kosten van de vrijwaringsprocedure tussen [T.] en [Gedaagde in de vrijwaringszaak], nu deze kosten zijn veroorzaakt door het instellen van de vordering in de hoofdzaak en [T.] voldoende recht en belang had bij die oproeping (HR 26 maart 1993, NJ '93, 613).
7. De vordering en het verweer in de vrijwaringszaak
7.1 [T.] heeft op de in de dagvaarding omschreven gronden gevorderd dat de rechtbank in het in de hoofdzaak met zaaknummer 74197 / HA ZA 02-380 uit te spreken vonnis [Gedaagde in de vrijwaringszaak], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan hem tegen kwijting te betalen:
- al hetgeen waartoe [T.] als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van [Eiseres in de hoofdzaak] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van rente en proceskosten,
- alle aan de zijde van [T.] gemaakte en nog te maken kosten van rechtskundige bijstand, verhaal en verweer in en buiten deze zaak (dus: in en buiten de hoofdzaak en deze vrijwaringszaak), gemaakte en nog te maken (kosten, Rb.) in verband met de jegens hem gerichte en eventueel nog te richten aanspraken op vergoeding van de door [Eiseres in de hoofdzaak] gevorderde schade, vermeerderd met de proceskosten en de wettelijke rente vanaf de betaaldata van die kosten van rechtsbijstand aan de zijde van [T.] resp. die proceskostenveroordeling(en) tot aan de dag der algehele voldoening,
- de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaringszaak.
De vordering wordt door [Gedaagde in de vrijwaringszaak] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek.
7.2 Als grondslag voor zijn vor-dering stelt [T.] naast de hiervoor genoemde feiten -samengevat en voorzover thans van belang- dat [Gedaagde in de vrijwaringszaak] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld door in het door haar vervaardigde accountantsrapport uit te gaan van een onjuiste waardering van de voorraden.
8. De beoordeling in de vrijwaringszaak
Nu de rechtbank de vorderingen van [Eiseres in de hoofdzaak] jegens [T.] in de hoofdzaak zal afwijzen, dient ook de vordering in vrijwaring te worden afgewezen, met veroordeling van [T.] als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [Gedaagde in de vrijwaringszaak].
De rechtbank merkt nog op dat, hoewel [T.] in de vrijwaringsprocedure geen vast recht is verschuldigd, [Eiseres in de hoofdzaak] in de vrijwaringsprocedure zal worden veroordeeld tot betaling aan [T.] van een bedrag van € 1.100,- aan vast recht, aangezien [T.] dit bedrag aan [Gedaagde in de vrijwaringszaak] dient te vergoeden en [T.] voldoende recht en belang had bij het oproepen van [Gedaagde in de vrijwaringszaak] in vrijwaring.
veroordeelt [Eiseres in de hoofdzaak] in de kosten van de hoofdzaak aan de zijde van [T.] gevallen en tot op heden begroot op € 870,- aan vast recht en € 1.542,- voor salaris procureur;
veroordeelt [Eiseres in de hoofdzaak] in de kosten van de vrijwaringsprocedure tussen [T.] en [Gedaagde in de vrijwaringszaak] aan de zijde van [T.] gevallen en tot op heden begroot op € 77,56 aan kosten dagvaarding, € 1.100,- aan vast recht en € 1.542,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In het vrijwaringsincident
veroordeelt [Eiseres in de hoofdzaak] in de proceskosten aan de zijde van [T.] gevallen en tot op heden begroot op € 390,- aan salaris voor de procureur;
veroordeelt [T.] in de proceskosten aan de zijde van [Gedaagde in de vrijwaringszaak] gevallen en tot op heden begroot op € 1.100,- aan vast recht en € 1.542,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, vice-president, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
F.B.