ECLI:NL:RBMAA:2003:AN8685

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
85622 / KG ZA 03-285
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Staking executie vonnis wegens misbruik van bevoegdheid?

In deze zaak heeft eiser, [Eiser], gedaagde, [Gedaagde], gedagvaard in kort geding. De procedure begon op 20 augustus 2003, waarbij eiser zijn vordering toelichtte met verwijzing naar producties. Gedaagde voerde verweer en beide partijen gebruikten pleitnota's. De zaak werd aangehouden in afwachting van berichtgeving van de meest gerede partij. Eiser had eerder een handgeschreven verklaring opgesteld waarin hij toezegde een bedrag van 1 miljoen gulden aan gedaagde te betalen, maar dit bedrag was niet betaald. Gedaagde had eiser gedagvaard voor een bodemprocedure wegens frauduleuze handelingen, wat leidde tot een verstekvonnis op 19 maart 2003, waarbij eiser werd veroordeeld tot betaling van € 652.019,54 plus rente. Eiser heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, stellende dat gedaagde minder schade heeft geleden dan toegewezen. Gedaagde had conservatoir beslag gelegd op de bezittingen van eiser en wenste tot executie van het verstekvonnis over te gaan. Eiser vorderde in kort geding de opheffing van de beslagen en schorsing van de executie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen misbruik van bevoegdheid was en dat de vorderingen van eiser niet konden worden toegewezen. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen en verwees eiser in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 24 september 2003
Zaaknummer: 85622 / KG ZA 03-285
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis in kort geding gewezen in de zaak van:
[Eiser],
wonende [woonplaats],
eiser,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen,
advocaat mr. M.J.A.M. Muijres te Venlo;
tegen:
[Gedaagde].,
gevestigd en kantoor houdende te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. Ch.F.M.P. Spreksel,
advocaat mr. D.H. Sterke te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eiser, [P.], heeft gedaagde, [C. ], gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 20 augustus 2003, heeft [Eiser], met inachtneming van een wijziging van eis, gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten. [Eiser] heeft daarbij gebruik gemaakt van een pleitnota.
1.2 [Gedaagde] heeft verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. Tegen de wijziging van eis heeft [Gedaagde] zich niet verzet. Ook [Gedaagde] heeft gebruik gemaakt van een pleitnota.
1.3 Partijen hebben op elkaars stellingen gereageerd.
1.4 Vervolgens is de zaak in afwachting van berichtgeving van de meest gerede partij aangehouden.
1.5 Met begeleidend schrijven van 8 september 2003 heeft de advocaat van [Eiser] onder verwijzing naar het ter zitting besprokene nog een stuk in het geding gebracht.
1.6 De advocaat van [Gedaagde] heeft daarop bij brief van 11 september 2003 met bijlage gereageerd en de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen.
1.7 Op dat schrijven heeft de advocaat van [Eiser] weer gereageerd bij faxbericht van 16 september 2003.
1.8 Ten slotte heeft de advocaat van [Eiser] bij faxbericht van 17 september 2003 om vonnis gevraagd.
1.9 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 In zijn hoedanigheid van statutair directeur van (de rechtsvoorganger van) [Gedaagde] heeft [Eiser] frauduleus gehandeld. Bij die fraude waren ook andere leden van het management betrokken. Aldus zijn grote sommen geld aan de onderneming onttrokken.
2.2 Dientengevolge is [Eiser] op 22 september 2000 bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [Gedaagde] ontslagen als statutair directeur, en is hij, in afwachting van de uitkomsten van een ingesteld forensisch accountantsonderzoek, geschorst als werknemer. Op 2 november 2000 is die schorsing uitgemond in een ontslag op staande voet.
2.3 [Gedaagde] stelde ten gevolge van de frauduleuze handelingen een schade te hebben geleden ten bedrage van fl.1.186.862,- (€ 538.574,49) aan hoofdsom en heeft [Eiser] voor dit bedrag, alsmede voor een bedrag van fl. 250.000,- (€ 113.445,05) ter zake van onderzoekskosten en fl. 39.766,- (€ 18.045,02) aan buitengerechtelijke kosten en ten slotte een p.m.-post wettelijke rente, op 20 november 2000 gedagvaard in een bodemprocedure voor deze rechtbank.
2.4 Op 28 november 2000 heeft [Eiser] in het bijzijn van zijn toenmalige juridisch adviseur, mr. Engels te Heerlen, een handgeschreven verklaring opgesteld waarin hij te kennen geeft "… onherroepelijk en onvoorwaardelijk vóór 31 december 2000 het bedrag van 1 miljoen (lees:) gulden aan [Gedaagde]. te betalen …". Hieraan is door [Eiser] geen uitvoering gegeven.
2.5 Nadat de zaak in verband met tussen partijen gevoerde onderhandelingen lange tijde op de "parkeerrol" had gestaan heeft de rechtbank [Eiser] bij verstekvonnis van 19 maart 2003 veroordeeld tot betaling van € 652.019,54 plus rente, met dien verstande dat daarop ex artikel 6: 44 BW in mindering werd gebracht een intussen door [Gedaagde] op [Eiser] verhaald bedrag van € 170.574,60. De post buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6 Bij dagvaarding van 4 juli 2003 heeft [Eiser] verzet tegen voormeld vonnis aangetekend. Hij is van oordeel dat [Gedaagde] door zijn handelwijze aanmerkelijk minder schade heeft geleden dan het door de rechtbank toegewezen bedrag. [Eiser] benadrukt in dat verband dat destijds nog vijf andere leden van het management bij de fraude betrokken zijn geweest en wenst die personen in vrijwaring op te roepen. In deze verzetprocedure heeft de rechtbank op 27 augustus 2003 een tussenvonnis gewezen. Daarbij is de oproeping in vrijwaring toegestaan.
2.7 In de tussentijd had [Gedaagde] een aantal beslagen gelegd. "Aanvang" 2001 is conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van [Eiser] te [adres] en een onverdeeld aandeel van [Eiser] in een woning [ te adres]. "In december 2002" heeft [Gedaagde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder Aegon Schadeverzekering N.V. op de uit te keren sommen uit hoofde van een "collectieve WAO-aanvullende verzekering c.q. WAO-exedentverzekering". Ten slotte is conservatoir derdenbeslag gelegd onder UWV GAK op een WAO-uitkering van [Eiser].
2.8 [Gedaagde] wenst thans tot executie van het verstekvonnis over te gaan.
2.9 Stellende dat hij, rekening houdend met de betaling van € 170.574,60, niets meer aan [Gedaagde] verschuldigd is, en voor zover dat anders mocht zijn het beslag op de panden voldoende zekerheid biedt, voorts de beslagvrije voet met betrekking tot het beslag op de verzekeringsuitkering niet in acht wordt genomen, en ten slotte een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, heeft [Eiser], na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren:
primair
1. de reeds gelegde beslagen op te heffen;
subsidiair
2. de tenuitvoerlegging van het bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 19 maart 2003, onder nummer 62722 / HA ZA 01-24 gewezen, te schorsen, totdat in de verzetprocedure eindvonnis zal worden gewezen;
3. [Gedaagde] te gelasten zorg te dragen voor c.q. medewerking te verlenen aan uitkering aan [Eiser] van de beslagvrije voet ten aanzien van de sub 11 (lees:) van de dagvaarding genoemde WAO-excedentverzekeringsuitkering op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, dat [Gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
primair en subsidiair
4. [Gedaagde] te veroordelen in de kosten.
2.10 [Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 Ter zitting hebben partijen aanstonds te kennen gegeven dat de kwestie met betrekking tot het naleven van de beslagvrije voet nopens de WAO-excedentuitkering - vide het petitum onder 3 - inmiddels naar tevredenheid is opgelost. Het ten onrechte geïnde, met de beslagvrije voet corresponderende bedrag is aan [Eiser] terugbetaald en de beslagvrije voet zal in de toekomst in acht worden genomen. De voorzieningenrechter begrijpt dat er dus geen behoefte meer bestaat aan een veroordeling op dit punt en verstaat dat [Eiser] heeft bedoeld de eis met de vordering onder 3 te verminderen.
3.2 Resteert de gewenste opheffing van beslagen en schorsing van de executie. Met die vorderingen is uit de aard der zaak een voldoende spoedeisend belang gemoeid.
3.3 Sedert het arrest Ritzen/Hoekstra (HR, 22 april 1983, NJ 1984, 145) is het vaste jurisprudentie dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts dan geschorst kan worden indien de executant misbruik van zijn bevoegdheid maakt. Dat doet zich voor als dat vonnis klaarblijkelijk op een juridische dan wel feitelijke misslag berust, of indien - en dit is in deze zaak van minder belang - na het vonnis feiten zijn opgekomen die klaarblijkelijk voor de geëxecuteerde een noodtoestand doen ontstaan, welke onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar maakt.
3.4 Mogelijk in het voetspoor van deze jurisprudentie plaatst [Eiser] vooreerst enkele procesrechtelijke kanttekeningen bij de wijze waarop het verstekvonnis tot stand is gekomen. Het argument dat er geen conclusie van eis is genomen, is door de rechtbank in de verzetprocedure (r.o. 4.4) inmiddels als niet valide terzijde geschoven en er is geen reden (aangevoerd) om hierover thans anders te oordelen. Ook voor het overige kan het vonnis de procesrechtelijke toets der kritiek doorstaan. Voor zover [Eiser] tot uitdrukking probeert te brengen dat zijn vorige raadsman niet het nodige heeft gedaan om zich in de procedure te stellen, komt dat voor risico van [Eiser]. Aldus kan [Eiser] zich er rechtens niet met vrucht over beklagen dat hij niet "wist" dat "de zaak voor vonnis werd gesteld en dat er op zeker moment vonnis was gewezen."
3.5 [Eiser] heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden vonnis zodanige misslagen bevat dat tenuitvoerlegging tot misbruik van bevoegdheid leidt. Daarbij speelt hem parten dat het feitelijk substraat dat gekend moet worden om die vraag genoegzaam te beantwoorden, zich deels aan het oog van de voorzieningenrechter onttrekt. Immers heeft [Eiser] nagelaten de dagvaarding welke de procedure heeft ingeleid en waarop het aangevallen vonnis voortbouwt, over te leggen.
3.6 Dit zo zijnde, heeft de voorzieningenrechter aan het dossier zoals dat door partijen is gepresenteerd geen aanwijzigen kunnen ontlenen voor de juistheid van het door [Eiser] vertolkte standpunt dat hij voor niet meer dan fl. 400.000,- aan de onderneming heeft onttrokken, zoals hij (kennelijk: op enig moment in 2001) in het kader van een voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard. Partijen (lijken te) verschillen van mening over de uitkomst van het forensisch accountantsonderzoek voor wat de rol van [Eiser] in de fraude betreft. In confesso lijkt in ieder geval - de voorzieningenrechter is van de rapporten onkundig gebleven; op haar voorstel zijn ze na de zitting door [Gedaagde] aan [Eiser] ter beschikking gesteld - dat de onderzoekers op een algeheel fraudebedrag komen dat een veelvoud (circa 1.3 miljoen gulden) is van het bedrag dat [Eiser] bereid is voor zijn rekening te nemen. Vaststaat ten slotte dat [Eiser] zelf op 28 november 2000 een verklaring heeft opgesteld, waarin hij toezegt een miljoen gulden te zullen terugbetalen.
3.7 Een dergelijke verklaring legt gewicht in de schaal. Dat zij aan een wilsgebrek lijdt, zoals [Eiser] thans ingang wil doen vinden, komt de voorzieningenrechter weinig aannemelijk voor. Anders dan dagvaarding en pleitnota uitdragen is, zoals [Eiser] ter zitting na enig doorvragen erkende, die verklaring na ampel beraad opgesteld in het bijzijn van zijn toenmalige juridisch adviseur mr. Engels te Heerlen. Van "zware druk en dwang" van de kant van [Gedaagde] of overspannenheid bij [Eiser] is hoegenaamd niets gebleken.
3.8 Bij deze stand van zaken is voorshands niet aannemelijk dat tenuitvoerlegging van het verstekvonnis tot misbruik van bevoegdheid leidt. Anders dan [Eiser] meent leidt een belangenafweging niet tot een ander oordeel. Mogelijke doemscenario's die [Eiser] vreest, kunnen, gegeven de gerechtvaardigde belangen van [Gedaagde] om haar schade vergoed te zien, niet alsnog de balans in het voordeel van [Eiser] laten doorslaan. De voorzieningenrechter betrekt bij dat oordeel het feit dat [Gedaagde] ter zitting heeft toegezegd het beslag op de panden niet te executeren zolang de verzetprocedure loopt.
3.9 De slotsom moet zijn dat de voorziening strekkende tot schorsing van de executie moet worden geweigerd. Daarmee valt dan ook voor de vordering tot opheffing van de gelegde beslagen het doek. Dat ten slotte het beslag op de uitkeringen, gelet op de overwaarde van de beslagen panden, overmatig zou zijn is gezien de hoogte van de pretense vordering van [Gedaagde] niet aannemelijk. Wat te berde wordt gebracht met betrekking tot de overwaarde van het pand te [adres] kan [Eiser] geen soelaas bieden, nog daargelaten dat bij bespiegelingen daaromtrent immer terughoudendheid is geboden en de taxatie waarvan [Eiser] zich bedient enkele jaren oud is.
3.10 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [Eiser] verwezen in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van [Gedaagde] begroot op € 205,- aan vast recht en € 703,- voor salaris procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en bij ontstentenis van deze uitgesproken door mr. P.E. de Kort, ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ