ECLI:NL:RBMAA:2003:AN8413

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
83136 - HA ZA 03-388
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van informatie door erfgenamen van een overleden rekeninghouder tegen de Rabobank

In deze zaak vorderen vijf erfgenamen van een overleden rekeninghouder informatie van de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. betreffende de betaal- en spaarrekeningen van hun moeder, die op 13 december 2000 is overleden. De erfgenamen, vertegenwoordigd door procureur mr. I.M. van Dijk, hebben de rechtbank verzocht om inzage in rekeningafschriften en andere relevante documenten. De Rabobank, vertegenwoordigd door procureur mr. P.H. Brandts, heeft zich verzet tegen de verstrekking van deze informatie op basis van een clausule in haar algemene voorwaarden die stelt dat de bank geen inlichtingen hoeft te verstrekken over het verloop van de spaarrekening vóór de datum van overlijden van de rekeninghouder.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 november 2003 geoordeeld dat de clausule onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank overweegt dat de erfgenamen in de rechten van de overledene treden en dat de geheimhoudingsplicht van de bank niet op hen van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de erfgenamen zwaarder wegen dan de belangen van de bank om de informatie niet te verstrekken. De Rabobank is veroordeeld om binnen 20 werkdagen na betekening van het vonnis alle gevraagde informatie te verstrekken, tegen een redelijke vergoeding door de erfgenamen te betalen.

Daarnaast heeft de rechtbank de Rabobank veroordeeld in de proceskosten van de erfgenamen, die zijn begroot op een totaal van € 608,48. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is gewezen door de meervoudige kamer van de rechtbank Maastricht, belast met de behandeling van burgerlijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 12 november 2003
Zaaknummer : 83136 / HA ZA 03-388
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 1,
procureur mr. I.M. van Dijk;
2. [Eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 2,
procureur mr. I.M. van Dijk;
3. [Eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 3,
procureur mr. I.M. van Dijk;
4. [Eiseres sub 4],
wonende te [woonplaats],
eiseres sub 4,
procureur mr. I.M. van Dijk;
5. [Eiseres sub 5],
wonende te [woonplaats],
eiseres sub 5,
procureur mr. I.M. van Dijk;
tegen:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Voerendaal,
gedaagde,
procureur mr. P.H. Brandts.
1. Het verloop van de procedure
Nadat de kantonrechter van de locatie Heerlen van deze rechtbank de zaak bij vonnis van 12 maart 2003 naar deze sector heeft verwezen, hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
Eisers, 5 van de 6 kinderen van de op 13 december 2000 overleden [moeder], wensen van gedaagde informatie, waaronder rekeningafschriften, terzake de betaal- en spaarrekeningen die de moeder bij gedaagde had lopen. Eisers zijn samen met een niet in dit geding betrokken zus (hierna kind 6) de enige erfgenamen van moeder.
Voor de weergave van de vordering verwijst de rechtbank naar het vonnis van de kantonrechter waaraan de rechtbank nog toevoegt dat eisers hun vordering tijdens de kantonprocedure bij akte hebben verminderd in die zin dat zij thans niet meer informatie van na 18 december 2000 vragen omdat deze informatie reeds door gedaagde is verstrekt.
3. De beoordeling
3.1 Gedaagde stelt onder meer dat op de rekeningen die de moeder bij haar had lopen, algemene voorwaarden van toepassing waren. Voorzover hier van belang bevatte elke algemene voorwaarde in aard en strekking een clausule als de onderhavige:
"De bank behoeft aan de rechtverkrijgende(n) van de rekeninghouder geen inlichtingen te verstrekken over het verloop van de spaarrekening vóór de datum van overlijden van de rekeninghouder."
Naar de rechtbank begrijpt is gedaagde bereid de gevraagde informatie te verstrekken (voorzover de stukken nog niet zijn verstrekt, zie daarvoor hierna onder 3.5) voorzover deze nog aanwezig is en tegen een redelijke door eisers te betalen vergoeding indien de rechtbank van oordeel is dat deze clausule vernietigbaar is omdat zij onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 aanhef en onder a BW. De rechtbank zal dan ook allereerst hierover oordelen.
De rechtbank leidt verder uit het gevorderde af dat eisers de betreffende clausule hebben vernietigd en van mening zijn dat de vordering toewijsbaar is nu de clausule vernietigd is.
3.2.1 Bij de vraag of een beding onredelijk bezwarend is, dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Hierbij dient allereerst te worden opgemerkt dat ook een beding dat geen financieel nadeel met zich brengt, onredelijk bezwarend genoemd kan worden.
Bij genoemde "alle omstandigheden van het geval" dienen in elk geval meegewogen te worden de redenen die de gebruiker voor het gebruik van de clausule aangeeft. Hoe minder goed die redenen zijn, hoe eerder een beroep op vernietigbaarheid kan slagen.
Gedaagde heeft gesteld dat deze clausule voor haar van belang is om de volgende redenen:
a. zij is gehouden aan de contractuele en/of gewoonterechtelijke geheimhoudingsplicht;
b. zij dient de privacy van haar klanten te beschermen;
c. zij heeft reeds verantwoording aan de niet in deze procedure betrokken zesde erfgename verstrekt.
3.2.2 De rechtbank begrijpt dat gedaagde met het onder a weergegeven belang bedoelt te zeggen dat zij de moeder heeft beloofd om tegen derden niets te zeggen over de rekeningen. Voorzover die geheimhoudingsplicht al bestaat, heeft deze verplichting geen enkel belang voor de verhouding gedaagde enerzijds en de opvolgers onder algemene titel van de rekeninghouder anderzijds. Eisers treden immers in de rechten en plichten van de overledene en worden in een geval als het onderhavige gelijkgesteld met de overledene. Het is dan aan hen om te beslissen of zij al dan niet inzage in het rekeningverloop van een rekening die hen thans toebehoort willen hebben of, met andere woorden, eisers zijn niet de adressanten van de geheimhoudingsplicht. Voorzover bovenstaande al niet voldoende is, merkt de rechtbank nog op dat eisers als opvolgers onder algemene titel bij uitstek degenen zijn die de bank uit die geheimhoudingsplicht kunnen ontslaan. Eisers dienen thans immers als contractanten te worden beschouwd in wier belang die afspraak is gemaakt. De rechtbank merkt hierbij nog op dat Nederland geen bankgeheim kent en dat gedaagde, indien zij door eisers in rechte als getuige zou zijn opgeroepen, verplicht zou zijn om op vragen antwoord te geven.
3.2.3 De onder b gegeven reden kan met zich brengen dat de erfgenamen wegens gebrek aan gegevens niet in staat zijn om bijvoorbeeld hun legitieme te berekenen noch zouden zij in staat zijn om girale betalingen van bijvoorbeeld huurpenningen e.d. te bewijzen. Deze belangen zijn zodanig groot dat het belang dat de overledene een "niet verder beschreven blad blijft", daarbij in het niet valt.
3.2.4 Het onder c weergegeven belang is geen belang dat in enige relatie staat tot de clausule en behoeft dus niet te worden beoordeeld in het kader van de onredelijke bezwaardheidstoets.
3.3 Uit bovenstaande blijkt dat de rechtbank nauwelijks of geen belangen van gedaagde ziet die geschaad zouden kunnen worden door de vernietiging van de clausule. Daar waar belangen geschaad kunnen worden zijn dat vooral eventuele belangen van de overledene. Het beschermen van die belangen is in een verhouding als die waarin de onderhavige partijen tot elkaar staan, echter eerder aan eisers als opvolgers onder algemene titel dan aan gedaagde als commerciële instelling. Daar komt in het onderhavige geval nog bij dat de rekeningen waarvan eisers de informatie vorderen, nog bij leven van de moeder óf mede ten name van kind 6 zijn gesteld óf zijn omgezet in "en/of" rekeningen waarbij kind 6 de andere rekeninghouder is geworden terwijl uit het feit dat de onderhavige procedure is ingesteld blijkt dat kind 6 haar mede-erfgenamen geen althans geen volledige, informatie wenst te geven.
De rechtbank weegt bij het oordeel verder mee dat gedaagde heeft verklaard de informatie wel te willen geven indien alle erfgenamen tezamen een afgifteverzoek doen terwijl het de rechtbank ontgaat waarom de belangen die voor de clausule zijn aangevoerd in zo'n geval wel zouden wijken en die belangen in een geval waarin 5 van de 6 erfgenamen de betreffende informatie verzoeken, onverkort zouden gelden.
Tenslotte is in het geheel niet gebleken dat moeder bij het openen van de rekeningen duidelijk heeft gemaakt prijs te stellen op de clausule : in het algemeen valt over dergelijke bedingen immers niet te onderhandelen en vormen de voorwaarden waarin de betreffende clausule is opgenomen een door instellingen als gedaagde opgelegd dictaat waarover het overgrote deel van de consumenten niet onderhandelt. Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat de clausule onredelijk bezwarend is voorzover gedaagde op grond van die clausule afgifte van de gevorderde informatie weigert zodat deze clausule terecht door eisers is vernietigd.
3.4 Uit het feit dat deze procedure door eisers is ingesteld leidt de rechtbank af dat het zesde kind niet bereid is om de kennelijk reeds door gedaagde aan haar ter beschikking gestelde informatie met eisers te delen. Het feit dat gedaagde eea reeds eerder, naar de rechtbank begrijpt in kopie, heeft afgegeven, is dan ook, gelet op de hiervoor genoemde belangen van eisers, geen reden om de informatie niet nogmaals af te geven waarbij uiteraard slechts die informatie kan worden afgegeven die beschikbaar is waarbij gedaagde, zoals hierna in het dictum zal worden opgenomen, een redelijke vergoeding mag vragen.
3.5 Bij dupliek heeft gedaagde stukken overgelegd waarbij zij heeft verklaard dat deze stukken een volledige omschrijving en verklaring geven betreffende de gevolgde procedure ten aanzien van de omzetting van de betaal- en spaarrekening. Deze verklaring is voldoende aannemelijk. Hetgeen door eisers ten aanzien daarvan onder I en II is gevorderd zal dan ook worden afgewezen. Het overige door eisers onder I gevorderde ligt als verder niet weersproken en mede gelet op art. 843a Rv. voor toewijzing gereed met dien verstande dat de rechtbank, gelet op de betekenis van het woord "correspondentie" niet zal toewijzen de zinsnede "-zowel mondeling als schriftelijk-".
3.6 De rechtbank zal de gevorderde dwangsom toewijzen omdat de enkele toezegging van gedaagde dat zij ook zonder dwangsom aan een gerechtelijk bevel zal voldoen gelet op de reactie van eisers in hun repliek, eisers onvoldoende zekerheid biedt dat de gevorderde informatie ook zal worden verstrekt. De dwangsom zal worden gemaximeerd. Gelet op de hoeveelheid gevorderde informatie zal de rechtbank gedaagde een ruimere termijn geven om de gevraagde informatie te verschaffen dan eisers hebben gevorderd.
3.7 De door eisers gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen. Enige vorm van materiële schade is namelijk niet aannemelijk geworden terwijl de gevorderde immateriële schade noch berust op art. 6:106 BW noch op enige andere rechtsgrond.
3.8 Al met al hebben eisers te gelden als de overwegend in het gelijk gestelde partij zodat gedaagde de proceskosten van eisers dient te vergoeden. De rechtbank zal de proceskosten berekenen alsof de vordering, die bij de kantonrechter is ingesteld, een waarde heeft van € 2.268,90.
4. De beslissing
De rechtbank:
Veroordeelt gedaagde om tegen een door eisers aan gedaagde te betalen redelijke vergoeding, aan eisers binnen 20 werkdagen na betekening van dit vonnis alle informatie over te leggen betreffende de betaal- en de spaarrekening tot 19 december 2000 van wijlen [de moeder], waaronder in ieder geval de navolgende :
- een afschrift van alle transacties/mutaties vanaf 1 januari 2000;
- een afschrift van alle stukken betreffende het omzetten van de betaal- en spaarrekening in zogenaamde en/of rekeningen, alsmede van de betreffende en/of rekeningen zelf;
- een afschrift van alle door wijlen [de moeder] verleende machtigingen en aanverwante stukken;
- een afschrift van alle correspondentie welke vanaf 1 januari 2000 met wijlen [de moeder] en/of één dan wel meerdere van haar gemachtigde(n) is gevoerd;
- een afschrift van alle correspondentie welke sinds de omzetting van de betaal- en spaarrekening te dien aanzien met de mederekeninghoudster is gevoerd,
één en ander op verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag dat gedaagde nalaat aan bovenstaande te voldoen met een maximum van € 20.000,-;
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers gerezen, en tot op heden begroot op € 77,56 kosten deurwaarder, € 77,14 aan griffierecht en € 453,78 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, voorzitter en mrs. Hoekstra en Arnold, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.