ECLI:NL:RBMAA:2003:AN8177

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-095059-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake valsheid in geschrift en meineed met betrekking tot frauduleuze transacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en meineed. De tenlastelegging omvatte drie hoofdpunten: het valselijk opmaken van een factuur, het valselijk opmaken van een internationale vrachtbrief, en het afleggen van een valse verklaring onder ede. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 2 april 1999 een factuur valselijk heeft opgemaakt, waarin werd vermeld dat twee voertuigen van het merk Nissan Pathfinder aan een derde partij waren geleverd. Daarnaast heeft de verdachte op 16 oktober 2000 een vrachtbrief valselijk opgemaakt en op 19 juni 2001 een valse verklaring afgelegd tijdens een getuigenverhoor. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie onderzocht in het licht van het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, en heeft vastgesteld dat dit recht was geschonden. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte strafbaar was en heeft de feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer: 03/095059-01
Datum uitspraak: 23 oktober 2003
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september en 6, 8 en 9 oktober 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 2 april 1999, in elk geval in het jaar 1999, in het arrondissement [M]] een factuur van [A], gericht aan [T], te weten factuurnummer 12300, gedateerd 02-04-1999 (blad 903) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk die factuur, waarop valselijk was vermeld - zakelijk weergegeven - dat [A] aan [T] voornoemd twee voertuigen van het merk/type Nissan Pathfinders had geleverd of verkocht voor Fl. 116.325.00, in elk geval voor een bedrag aan geld,
na de woorden:
"[T] verklaart hiermede bovengenoemde voertuig(en) in ontvangst genomen te hebben in [D]. Datum: 2-4-99"
ondertekend of geparafeerd,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2000, in elk geval in het jaar 2000, in de gemeente [L], in elk geval in het arrondissement [M]] een internationale vrachtbrief of CMR vrachtbrief d.d. 16 oktober 2000 (blad 1954)
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in of op die vrachtbrief vermeld of opgegeven dat afzender [T], aan ontvanger [N], (per vrachtwagen) heeft verzonden 2 voertuigen van het merk/type van Nissan Pathfinder,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij op 19 juni 2001 in de gemeente [M] ter terechtzitting gehouden op 19 juni 2001 ingevolge beschikking van de arrondissementsrechtbank te [M] d.d. 29 maart 2001 door de rechter-commissaris bepaald op 19 juni 2001, als getuige in de zaak tegen de Ontvanger der Rijksbelastingen, afdeling Belastingdienst Ondernemingen [M] nadat hij in handen van de rechter-commissaris Mr. E.J.J.M. Kneepkens op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: [B] kwam drie tot vijf keer per week auto's leveren voor [T]. Per levering betrof het één tot vier stuks, dat was afwisselend. De auto's werden afgeleverd bij [M]. Op kantoor kregen wij dan een telefoontje van de heer [P] die liet weten dat er weer auto's waren aangekomen. Ik heb mij met de bestelling van die auto's nooit bezig gehouden. Ik had alleen bemoeienis met de doorlevering aan afnemers van die auto's. De auto's die [B] leverde waren hoofdzakelijk Nissan Pathfinders en een enkele keer van een ander merk."
en/of
"Naar aanleiding van zo'n telefoontje van [P] kreeg ik dan van de heer [S] te horen welk bedrag ik van de bank moest halen om de levering contant te kunnen betalen. Voor die betaling trof ik de heer [B] ofwel op kantoor van [T] ofwel op het terrein aan de [V]. Als ik hem op kantoor ontmoette dan deed [P] een inspectie van de geleverde auto's met betrekking tot eventuele beschadigingen en hij controleerde of het chassisnummer overeenkwam met het nummer op de factuur, danwel vooraf door [B] doorgegeven chassisnummer. Dit laatste was het geval indien er bij de levering geen factuur voor handen was. Als ik [B] ontmoette op de [V] dan deed ik die controles zelf."
en/of
"Vervolgens werd de koopprijs door mij aan [B] overhandigd en kreeg ik van hem de originele facturen en een getekende kwitantie. In aanvang had [B] altijd facturen en kwitanties bij zich. Hij werd daar echter zeer slordig in en dan kwamen de facturen achteraf, soms een dag of twee na de levering. Ik heb niet alle facturen in handen gehad. Ik heb nooit facturen gezien onder briefhoofd van [A]. De heer [V] hield goed bij of alle facturen en kwitanties ook daadwerkelijk werden afgegeven. Ook had [B] vaker geen kwitanties beschikbaar en die werden dan door hem op het kwitantieblok van ons bedrijf ingevuld, ofwel [V] had zelf kwitanties vooraf klaar gemaakt die [B] alleen nog hoefde te tekenen. De leveringen van [A] hebben plaatsgevonden van midden 1999 tot september/oktober 2000, daarna is het gestopt."
en/of
"Ik denk dat ik ongeveer 80 tot 90% van alle door [A] geleverde Nissan Pathfinders ook daadwerkelijk heb gezien. Deze Nissan Pathfinders werden aan ons uitsluitend door [A] geleverd."
en/of
"Per geleverde Nissan Pathfinder werd een contant bedrag betaald van tussen de fl. 50.000.- en fl. 60.000.-,dat was de inkoopprijs inclusief de verschuldigde BTW. Als U mij vraagt wat de prijs was van een Nissan Pathfinder en ik zeg dan dat die prijs fl. 49.000.- a fl. 50.000.- is, dan komt dat omdat ik altijd in netto-bedragen spreek"
en/of
"Ik heb mij op het afleggen van deze verklaring niet voorbereid, dat wil zeggen ik heb volledig op mijn geheuden vertrouwd en met niemand vooroverleg gehad."
Verbeterde schrijffouten
Tengevolge van een kennelijke schrijffout staat in de dagvaarding in het derde tekstblok in regel 6 van het ten laste gelegde onder 3. vermeld "onder" in plaats van "zonder".
Tengevolge van een kennelijke schrijffout staat in de dagvaarding in het zesde tekstblok in regel 2 van het ten laste gelegde onder 3. vermeld "geheuden" in plaats van "geheugen".
De rechtbank herstelt deze fouten, aangezien dit mogelijk is zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De gedingstukken geven de rechtbank aanleiding ambtshalve te onderzoeken of het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in verband met de vraag of het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 2 oktober 2001, zijnde de datum van het eerste verhoor van de verdachte door de politie.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier geschonden. Immers de strafzaak tegen verdachte is niet afgerond met een eindvonnis in eerste instantie op of voor 2 oktober 2003. Redenen of omstandigheden waarom de redelijke termijn in de onderhavige zaak op méér dan twee jaren moet worden gesteld, zijn de rechtbank niet gebleken.
Bij afweging van de betrokken belangen, te weten het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, zou een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie geen passende reactie vormen.
De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding -gelijk ook de raadsman heeft bepleit- aanleiding een geringere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in het jaar 1999, in het arrondissement [M] een factuur van [A], gericht aan [T], te weten factuurnummer 12300, gedateerd 02-04-1999 (blad 903) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk die factuur, waarop valselijk was vermeld - zakelijk weergegeven: dat [A] voornoemd twee voertuigen van het merk/type Nissan Pathfinders had geleverd voor Fl. 116.325.00, in elk geval voor een bedrag aan geld,
na de woorden:
"[T] verklaart hiermede bovengenoemde voertuig(en) in ontvangst genomen te hebben in [D]. Datum: 2-4-99"
ondertekend of geparafeerd,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in het jaar 2000, in de gemeente [L], een internationale vrachtbrief/CMR vrachtbrief d.d. 16 oktober 2000 (blad 1954)
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte valselijk op die vrachtbrief vermeld dat afzender [T], aan ontvanger [N], heeft verzonden 2 voertuigen van het merk/type van Nissan Pathfinder,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij op 19 juni 2001 in de gemeente [M] ter terechtzitting gehouden op 19 juni 2001 ingevolge beschikking van de arrondissementsrechtbank te [M] d.d. 29 maart 2001 door de rechter-commissaris bepaald op 19 juni 2001, als getuige in de zaak tegen de Ontvanger der Rijksbelastingen, afdeling Belastingdienst Ondernemingen te [M] nadat hij in handen van de rechter-commissaris Mr. E.J.J.M. Kneepkens op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - [B] kwam drie tot vijf keer per week auto's leveren voor [T]. Per levering betrof het één tot vier stuks, dat was afwisselend. De auto's werden afgeleverd bij [M] aan de [adres M]. Op kantoor kregen wij dan een telefoontje van de heer [P] die liet weten dat er weer auto's waren aangekomen. Ik heb mij met de bestelling van die auto's nooit bezig gehouden. Ik had alleen bemoeienis met de doorlevering aan afnemers van die auto's. De auto' die [B] leverde waren hoofdzakelijk Nissan Pathfinders en een enkele keer van een ander merk."
en
"Naar aanleiding van zo'n telefoontje van [P] kreeg ik dan van de heer [S] te horen welk bedrag ik van de bank moest halen om de levering contant te kunnen betalen. Voor die betaling trof ik de heer [B] ofwel op kantoor van [T] ofwel op het terrein aan de [adres M]. Als ik hem op kantoor ontmoette dan deed [P] een inspectie van de geleverde auto's met betrekking tot eventuele beschadigingen en hij controleerde of het chassisnummer overeenkwam met het nummer op de factuur, danwel vooraf door [B] doorgegeven chassisnummer. Dit laatste was het geval indien er bij de levering geen factuur voor handen was. Als ik [B] ontmoette op de [V] dan deed ik die controles zelf."
en
"Vervolgens werd de koopprijs door mij aan [B] overhandigd en kreeg ik van hem de originele facturen en een getekende kwitantie. In aanvang had [B] altijd facturen en kwitanties bij zich. Hij werd daar echter zeer slordig in en dan kwamen de facturen achteraf, soms een dag of twee na de levering. Ik heb niet alle facturen in handen gehad. Ik heb nooit facturen gezien zonder briefhoofd van [A]. De heer [V] hield goed bij of alle facturen en kwitanties ook daadwerkelijk werden afgegeven. Ook had [B] vaker geen kwitanties beschikbaar en die werden dan door hem op het kwitantieblok van ons bedrijf ingevuld, ofwel [V] had zelf kwitanties vooraf klaar gemaakt die [B] alleen nog hoefde te tekenen. De leveringen van [A] hebben plaatsgevonden van midden 1999 tot september/oktober 2000, daarna is het gestopt."
en
"Ik denk dat ik ongeveer 80 tot 90% van alle door [A] geleverde Nissan Pathfinders ook daadwerkelijk heb gezien. Deze Nissan Pathfinders werden aan ons uitsluitend door [A] geleverd."
en
"Per geleverde Nissan Pathfinder werd een contant bedrag betaald van tussen de fl. 50.000.- en fl. 60.000.-,dat was de inkoopprijs inclusief de verschuldigde BTW. Als U mij vraagt wat de prijs was van een Nissan Pathfinder en ik zeg dan dat die prijs fl. 49.000.- a fl. 50.000.- is, dan komt dat omdat ik altijd in netto-bedragen spreek"
en
"Ik heb mij op het afleggen van deze verklaring niet voorbereid, dat wil zeggen ik heb volledig op mijn geheugen vertrouwd en met niemand vooroverleg gehad.".
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere overweging in verband met het bewijs.
In verband met de bewezenverklaring overweegt de rechtbank als volgt:
Centrale vraag in verband met de beoordeling van het aan verdachte tenlastegelegde is of de (maximaal) 582 Nissan Pathfinders - al dan niet - hebben bestaan.
De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief. De rechtbank doet dit oordeel steunen op de in dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, in verband waarmee de rechtbank het navolgende opmerkt.
Zowel [S] als verdachte hebben steeds verklaard dat sprake is geweest van reële auto's en transacties.
De verklaringen van [S] en verdachte bevatten echter diverse tegenstrijdigheden. Zo verklaren zij - bijvoorbeeld - verschillend over het uiterlijk van de auto's, de wijze van betalen van de auto's bij de aflevering áán en dóór [T] respectievelijk [MB] en over de plaats van aflevering. Daarnaast valt op dat [S] ter ondersteuning van de juistheid van zijn verklaring verwijst naar Spaanse vrachtauto's die bij de transacties met Pathfinders betrokken zouden zijn, terwijl verdachte eveneens melding maakt van deze auto's, maar die betrokkenheid juist uitdrukkelijk ontkent. Tegenstrijdigheden als deze zijn ter terechtzitting uitdrukkelijk aan de orde gesteld, zonder dat [S] en verdachte terzake aannemelijke verklaringen hebben afgelegd.
Daarnaast is sprake van ongerijmdheden in de verklaringen van met name [S] in relatie tot de (overige) inhoud van het dossier. Dat is onder meer het geval waar het gaat om de - kennelijk - structureel en over lange tijd fout vermelde chassisnummers. Voorts ontbreken essentiële stukken, die de juistheid van de verklaringen van [S] en verdachte zouden kunnen steunen, zoals inkoopfacturen aan de zijde [A] en bescheiden inzake bestellingen, transporten en (transport)verzekeringen. Tenslotte hecht de rechtbank in dit verband belang aan de omstandigheid dat het onderzoek door de Spaanse autoriteiten - in het kader van een aan hen gericht rechtshulpverzoek - op geen van de onderzochte punten gegevens heeft opgeleverd die de verklaringen van [S] en verdachte nadrukkelijk kunnen steunen. Ook deze onderwerpen zijn ter terechtzitting uitdrukkelijk aan de orde gesteld, zonder dat [S] en verdachte terzake aannemelijke verklaringen hebben afgelegd.
De verklaringen van [S] en verdachte worden gesteund door de verklaringen van enkele getuigen, die verklaren dat zij op of om het bedrijfsterrein van [MB] Pathfinders hebben waargenomen. Gelet op de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen geen geloof verdienen. De rechtbank wijst in dit verband - bijvoorbeeld - op de verklaring van [K], waarin sprake is van een groene Pathfinder, terwijl op geen van de zich in het dossier bevindende facturen melding wordt gemaakt van een Pathfinder in een groene kleur.
De verklaringen van de andere verdachten in de zaak - en met name van [V] en [P] - sloten aanvankelijk aan op de verklaringen van [S] en verdachte. Nadien heeft [V] verklaard dat de auto's niet hebben bestaan; [P] heeft verklaard dat hij deze auto's nooit heeft gezien en ervan uitgaat dat zij nooit hebben bestaan.
[V] heeft daarnaast uitgebreid verklaard over de wijze waarop de auto's en de bijbehorende gegevens werden gefingeerd, hoe vervolgens bij deze gefingeerde gegevens behorende facturen en andere (onder meer op afleveringen c.q. betalingen betrekking hebbende) stukken werden vervaardigd en hoe de op de facturen vermelde omzetbelasting vervolgens werd verwerkt in de aangiftes omzetbelasting [A], [T] en [MB]. Dit alles zou hebben plaatsgevonden met de uitdrukkelijke en uitsluitende bedoeling om zonder recht aanspraak te kunnen maken op teruggaven van omzetbelasting.
De rechtbank acht deze (latere) verklaringen van [V] en [P] geloofwaardig, in elk geval voorzover zij relevant zijn in verband met de onderhavige bewezenverklaring. Zij zijn grotendeels consistent - zowel inwendig als onderling vergeleken - en vinden op veel punten steun in de zich in het dossier bevindende stukken uit de boekhoudingen van [A], [T] en [MB], zoals nader beschreven en geanalyseerd in de desbetreffende processen-verbaal van de FIOD. Zij stemmen ook overeen met de verklaringen van diverse getuigen, die verklaren dat zij op of om het bedrijfsterrein van [MB] nooit Pathfinders hebben waargenomen.
De verklaringen van [V] en [P] vinden daarnaast steun in de verklaringen van [B]. Deze verklaringen zijn weliswaar duidelijk minder helder en consistent met betrekking tot zijn eigen rol, maar bevestigen wel de juistheid van de verklaringen van [V] en [P] waar het gaat om het antwoord op de centrale vraag die hier aan de orde is.
Door [S] is aangegeven dat de verklaringen van [V] en [P] ongeloofwaardig zijn, omdat zij zijn ingegeven door eigenbelang en/of omdat zij anderszins ongeloofwaardig zijn. De rechtbank kan de verdachte op dit punt niet volgen. Veeleer constateert de rechtbank dat [V] en [P], door in het nadeel van [S] en verdachte te verklaren, tevens hun eigen belangen hebben geschaad. Niettemin hebben zij deze verklaringen afgelegd, in de kennelijke behoefte (zo vat de rechtbank dat althans op) om, los van de consequenties daarvan, de waarheid te zeggen.
Al het voorgaande tezamen genomen leidt de rechtbank tot het oordeel:
- dat, nu de Pathfinders niet hebben bestaan, zij in de jaren 1999 en 2000 geen voorwerp kunnen zijn geweest van reële transacties tussen [A], [T] en [MB] enerzijds en hun respectieve afnemers anderzijds;
- dat de in de bewezenverklaring(en) genoemde facturen, uitgaande van [A], [T] en [MB], waaruit zou moeten volgen dat wèl sprake is geweest van reële transacties, valselijk zijn opgemaakt;
- dat ook de zich in het dossier bevindende andere stukken (waaronder kwitanties, afhaalverklaringen en CMR-verklaringen) waaruit zou moeten volgen dat wèl sprake is geweest van reële transacties, eveneens valselijk zijn opgemaakt;
- dat de door verdachten op 19 juni 2001 ten overstaan van de rechter-commissaris in deze rechtbank afgelegde verklaringen, voor zover die ervan uitgaan dat sprake is van reële transacties met de Pathfinders en die vervolgens op dat uitgangspunt voortbouwen, meinedig zijn.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Feit 1:
valsheid in geschrift,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
valsheid in geschrift,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In verband met de door de rechtbank vastgestelde schending van het recht van verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, heeft de rechtbank de schending van de redelijke termijn verdisconteerd in de modaliteit van de straf en zullen slechts de in de beslissing te noemen straffen worden opgelegd.
Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de bijzondere ernst van het onder 3. bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten deel uitmaken van een groter geheel aan feiten, gericht op het benadelen - over langere tijd en voor grotere bedragen - van de Nederlandse staat.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij het vaststellen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
Naast een onvoorwaardelijke taakstraf acht de rechtbank het passend een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur op te leggen.
De op te leggen straffen zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 UREN;
- verstaat dat deze taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 DAGEN zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. M.J.H.T. Peters en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2003.