ECLI:NL:RBMAA:2003:AN8044

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-095015-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en meineed in belastingaangiften met betrekking tot omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van fraude en meineed in verband met belastingaangiften. De verdachte, een vertegenwoordiger van een B.V., werd ervan beschuldigd opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te hebben gedaan over verschillende tijdvakken in de jaren 1999 en 2000. De tenlastelegging omvatte ook het valselijk opmaken van facturen en het afleggen van een valse verklaring onder ede tijdens een getuigenverhoor. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere punten schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften en het plegen van meineed. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en zijn medeverdachten een constructie hadden opgezet om onterecht aanspraak te maken op teruggaven van omzetbelasting, waarbij zij valse facturen gebruikten en leugens vertelden over de levering van voertuigen. De rechtbank oordeelde dat het recht van de verdachte op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn was geschonden, wat leidde tot een lagere straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte niet eerder voor dergelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer: 03/095015-01
Datum uitspraak: 23 oktober 2003
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [adres verdachte],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september en 6, 8, 9 en 10 oktober 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
[B.V.]] in of omstreeks de periode van 1 februari 2000 tot en met 2 november 2000, in elk geval in het jaar 2000, in de gemeente [M.] en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de/het aangiftetijdvak(ken)
november 1999 (blad 2014) en/of
december 1999 (blad 2016) en/of
januari 2000 (blad 2018) en/of
februari 2000 (blad 2020) en/of
maart 2000 (blad 2022) en/of
april 2000 (blad 2024) en/of
mei 2000 (blad 2026) en/of
juni 2000 (blad 2028) en/of
juli 2000 (blad 2030) en/of
augustus 2000 (blad 2032) en/of
september 2000 (blad 2034)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft die B.V. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te [M.] ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te hoog bedrag aan door haar verrichte leveringen (naar landen) binnen de EU en/of een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven,
zulks terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
2.
[B.V.]] in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 1999 en/of 2000, in het arrondissement [M.] en/of elders in Nederland een of meer factu(u)r(en) gericht aan [adres N.] te weten
(Factuur)nummer 9911001, gedateerd 8 november 1999 en/of
(Factuur)nummer 9911002, gedateerd 6 november 1999 en/of
(Factuur)nummer 9911012, gedateerd 30 november 1999 en/of
(Factuur)nummer 9912001, gedateerd 2 december 1999 en/of
(Factuur)nummer 9912004, gedateerd 19 december 1999 en/of
(Factuur)nummer 9912006, gedateerd 30 december 1999 en/of
een of meer andere facturen
(blad 650 t/m 667)
-zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken,
immers heeft [B.V.] voornoemd (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven -
dat [B.V.] aan [N.] voornoemd een aantal op die factu(u)r(en) vermelde voertuigen van het merk/type Nissan Pathfinder heeft geleverd of verkocht voor een op die factu(u)r(en) vermeld bedrag aan geld,
zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het bovenomschreven feit(en) opdracht heeftgegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[T.] in of omstreeks de periode van 19 mei 1999 tot en met 13 december 2000 in de gemeente [M.], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken)
mei 1999 en/of juni 1999 en/of juli 1999 en/of augustus 1999 en/of september 1999 en/of oktober 1999 en/of november 1999 en/of december 1999 en/of januari 2000 en/of februari 2000 en/of maart 2000 en/of april 2000 en/of mei 2000 en/of juni 2000 en/of juli 2000 en/of augustus 2000 en/of september 2000 en/of oktober 2000 (blad 2038 t/m 2073)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft die B.V. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te [M.] ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te hoog bedrag aan door haar verrichte leveringen (naar landen) binnen de EU en/of een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven,
zulks terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[T.] in of omstreeks de riode van 28 november 2000 tot en met 24 april 2002 in de gemeente [M.] en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de/het aangiftetijdvak(ken)
november 2000 en/of december 2000 en/of januari 2001 en/of februari 2001 en/of maart 2001 en/of april 2001 en/of mei 2001 en/of juni 2001 en/of juli 2001 en/of augustus 2001 en/of september 2001 en/of oktober 2001 en/of november 2001 en/of december 2001
niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te [M.] gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
[T.] in of omstreeks het jaar 1999, in het arrondissement [M.] en/of elders[B.]een of meer factu(u)r(en) gericht aan [adres B.], te weten
(Factuur)nummer 9904010, gedateerd 8 april 1999 en/of
(Factuur)nummer 9904011, gedateerd 9 april 1999 en/of
(Factuur)nummer 9904016, gedateerd 24 april 1999 en/of
(Factuur)nummer 9905013, gedateerd 09 mei 1999 en/of
(Factuur)nummer 9905017, gedateerd 23 mei 1999 en/of
(Factuur)nummer 9906013, gedateerd 5 juni 1999 en/of
(Factuur)nummer 9906016, gedateerd 14 juni 1999 en/of
een of meer andere facturen
(blad 961 t/m 978)
-zijnde die factu(u)r(en) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -valselijk heeft opgemaakt[Te.]eft doen opmaken,
immers heeft [T.] voornoemd (telkens) valselijk op die factu(u)r(en) vermeld of doen melden - zakelijk weergegeven -dat [T.] aan [B.] voornoemd een aantal op die factu(u)r(en) vermelde voertuigen van het merk/type Nissan Pathfinder heeft geleverd of verkocht voor een op die factu(u)r(en) vermeld bedrag aan geld,
zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot de/het bovenomschreven feit(en) opdracht heeftgegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven;
6.
hij op 19 juni 2001 in de gemeente [M.] ter terechtzitting gehouden op 19 juni 2001 ingevolge beschikking van de arrondissementsrechtbank te [M.] d.d. 29 maart 2001 door de rechter-commissaris bepaald op 19 juni 2001, als getuige in de zaak tegen de Ontvanger der Rijksbelastingen, afdeling Belastingdienst Ondernemingen [M.], nadat hij in handen van de rechter-commissaris Mr. [K.] op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"In onderhavige zaak gaat het om leveringen van Nissan Pathfinders 3.3 liter door[A. B.V.] aan [Te.]. [A.] leverde vier tot vijf van deze automobielen per week aan [Te.]. Volgens mij zijn in de periode van juli 1999 tot en met oktober 2000 op die wijze ongeveer 460 Nissans geleverd. Ik heb dat nagekeken in de administratie van [Te.]."
en/of
"De auto's werden door [A.] [M.] bij [B.V.] aan de [V.] te [L]. Daar werden de auto's door de heer [P.] van het [M.] geínspecteerd aan de hand van de gegevens op de factuur. Ook controleerde hij of het chassisnummer van de auto overeenstemde met het chassisnummer genoemd op de factuur. Na de inspectie informeerde de heer [P.] ons. Als alles accoord was bevonden dan kreeg [Te.] van de heer [B.] (directeur van[A. B.V.]) de originele factuur en de bij de auto horende documentatie. Dat gebeurde ofwel ten kantore van het [M.] ofwel ten kantore van [Te.]. Tegen overhandiging van voornoemd document betaalde de heer [U.] van [Te.] de factuur. Er werd altijd contant betaald en [Te.] kreeg daarvoor een kwitantie uitgereikt door [B.]."
en/of
"Ik ben zelf niet bij de leveringen die worden genoemd in de BTW-aangiften over september en oktober 2000 aanwezig geweest. Bij die leveringen zijn aanwezig geweest de heren [P.] van het [M.] en [U.] als medewerker van [Te.]. Daarnaast de heer [B.] en mogelijk één van zijn medewerkers."
en/of
"Zoals ik hiervoor al heb verklaard heeft [A.] een groot aantal van deze Nissanautomobielen aan [Te.] geleverd en ik ben slechts incidenteel bij leveringen aanwezig geweest."
en/of
"De belastingdienst heeft meerdere malen zichtcontroles uitgevoerd op de voorraad auto's van [Te.] die zich bevond op het terrein aan de [V.] te [L]. Dat hield in dat ambtenaren van de belastingdienst onaangekondigd de voorraad automobielen op het terrein inspecteerden en de chassisnummers noteerden. Ik weet dat omdat zij daarna bij mij op kantoor bij [Te.] verschenen en aan de hand van de door hen genoteerde chassisnummers onze bijbehorende inkoopfacturen wilden zien. Op die wijze zijn ook chassisnummers van Nissan Pathfinders gecontroleerd.".
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Dit verweer is, zakelijk weergegeven, toegelicht met het argument dat de redelijke termijn is aangevangen:
- op 4 december 2000, omdat op dat moment de Belastingdienst Ondernemingen [M.] aan [Te.] heeft bericht dat besloten is om niet over te gaan tot uitbetaling van het bedrag van fl. 182.613,-, zoals vermeld op de teruggave omzetbelasting d.d. 10 november 2000,
- subsidiair op 3 januari 2001, omdat op dat moment verdachte een ongemotiveerde brief van de Belastingdienst Ondernemingen [M.] heeft ontvangen, waaruit blijkt dat de belastingdienst niet tot uitbetaling van de geclaimde teruggave omzetbelasting over de maand september zal overgaan,
- dan wel op 10 januari 2001, omdat op dat moment verdachte een gemotiveerde brief van de Belastingdienst Ondernemingen [M.] heeft ontvangen, waaruit blijkt dat de belastingdienst niet tot uitbetaling van de geclaimde teruggave omzetbelasting over de maand september 2000 zal overgaan; de belastingdienst vermoedde immers dat er fraude in het spel was,
- of op 9 maart 2001, omdat op dat moment de naheffingsaanslag is opgelegd,
- in ieder geval op 19 maart 2001, de datum dat het gerechtelijk vooronderzoek is geopend,
- nog meer subsidiair op 20 maart 2001, de datum dat de doorzoeking in de woning van cliënt plaatsvond,
- dan wel nog meer subsidiair op 27 maart 2001, zijnde de datum dat verdachte is gehoord door de FIOD.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 20 maart 2001, zijnde de datum dat door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, doorzoeking ter inbeslagneming werd verricht op verdachtes woonadres en het vestigingsadres van [Te.] Ltd en [T.] te [H.].
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de sfeerovergang in de contacten tussen [Naam verdachte] en de fiscus in het jaar 2000 leidt niet tot een ander oordeel, nu het optreden van de desbetreffende functionarissen naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig is geweest dat verdachte hieraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn geschonden. Immers de strafzaak tegen verdachte is niet afgerond met een eindvonnis in eerste instantie op of voor 20 maart 2003. Redenen of omstandigheden waarom de redelijke termijn in de onderhavige zaak op méér dan twee jaren moet worden gesteld, zijn de rechtbank niet gebleken.
Bij afweging van de betrokken belangen, te weten het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, zou een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie geen passende reactie vormen.
De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Naar de rechtbank begrijpt, voert de raadsman aan dat het optreden van de belastingambtenaren ook zelfstandig een grond voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie is. De raadsman heeft gesteld dat de belangen van zijn cliënt ernstig zijn geschonden, daar de belastingdienst Ondernemingen [M.] geen rekening heeft gehouden met de sfeerovergang (van onderzoek naar opsporing) en zijn cliënt niet conform artikel 6, derde lid onder a van het EVRM tijdig heeft geïnformeerd omtrent de tegen hem ingebrachte beschuldigingen en hem niet tijdig de cautie heeft verleend.
De rechtbank overweegt te dien aanzien dat, daar gelaten het antwoord op de vraag of de cautie op enig eerder gelegen moment dan 27 maart 2001 gegeven had behoren te worden, uit het dossier niet blijkt van bewijsmiddelen -en met name verklaringen van verdachte- die verkregen zijn zonder vooraf de cautie te verlenen.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1., 2., 3., 4., 5. en 6. ten laste gelegde heeft b[B.V.]] in de periode van 1 februari 2000 tot en met 2 november 2000, in de gemeente [M.] opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken
november 1999 en
december 1999 en
januari 2000 en
februari 2000 en
maart 2000 en
april 2000 en
mei 2000 en
juni 2000 en
juli 2000 en
augustus 2000
onjuist heeft gedaan,
immers heeft die B.V. opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te [M.] ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een te hoog bedrag aan door haar verrichte leveringen naar een land binnen de EU en een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven,
zulks terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte opdracht heeft gegeven en aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander feit[B.V.]] in de jaren 1999 en 2000, in het arrondissement (M.] facturen gericht aan [adres N.] te weten
factuurnummer 9911001, gedateerd 8 november 1999 en
factuurnummer 9911002, gedateerd 6 november 1999 en
factuurnummer 9911012, gedateerd 30 november 1999 en
factuurnummer 9912001, gedateerd 2 december 1999 en
factuurnummer 9912004, gedateerd 19 december 1999 en
factuurnummer 9912006, gedateerd 30 december 1999 en
andere facturen (blad 650 t/m 667)
-zijnde die facturen telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft doen opmaken,
immers heeft [B.V.] voornoemd telkens valselijk op die facturen doen vermelden - zakelijk weergegeven - dat [B.V.] aan [N.] voornoemd een aantal op die facturen vermelde voertuigen van het merk/type Nissan Pathfinder heeft verkocht voor een op die facturen vermeld bedrag aan geld,
zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, tot de bovenomschreven feiten opdracht heeft gegeven en tezamen en in vereniging met een ander aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[T.] in of omstreeks de periode van 10 augustus 1999 tot en met 25 oktober 2000 in de gemeente [M.], opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken
mei 1999 en juni 1999 en september 1999 en oktober 1999 en november 1999 en december 1999 en januari 2000 en februari 2000 en maart 2000 en april 2000 en mei 2000 en juni 2000 en juli 2000 en augustus 2000 en september 2000
onjuist heeft gedaan,
immers heeft die Ltd opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te [M.] ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken een te hoog bedrag aan door haar verrichte leveringen naar een land binnen de EU en een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven,
zulks terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte opdracht heeft gegeven en aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[T.] in de periode van 28 november 2000 tot en met 24 april 2002 in de gemeente [M.] opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken
november 2000 en december 2000 en januari 2001 en februari 2001 en maart 2001 en april 2001 en mei 2001 en juni 2001 en juli 2001 en augustus 2001 en september 2001 en oktober 2001 en november 2001 en december 2001
niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te [M.] gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten v[Te.]te opdracht heeft gegeven.
5.
[T.] in het jaar 1999 in het arrondissement [M.] facturen gericht aan [adres B.], te weten
factuurnummer 9904010, gedateerd 8 april 1999 en
factuurnummer 9904011, gedateerd 9 april 1999 en
factuurnummer 9904016, gedateerd 24 april 1999 en
factuurnummer 9905013, gedateerd 09 mei 1999 en
factuurnummer 9905017, gedateerd 23 mei 1999 en
factuurnummer 9906013, gedateerd 5 juni 1999 en
factuurnummer 9906016, gedateerd 14 juni 1999 en
andere facturen (blad 961 t/m 978)
-zijnde die facturen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft doen opmaken,
immers heeft [T.] voornoemd valselijk op die facturen doen melden - zakelijk weergegeven- dat [T.] aan [B.] voornoemd een aantal op die facturen vermelde voertuigen van het merk/type Nissan Pathfinder heeft verkocht voor een op die facturen vermeld bedrag aan geld,
zulks telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, tot de bovenomschreven feiten opdracht heeft gegeven en tezamen en in vereniging met een ander aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
6.
hij op 19 juni 2001 in de gemeente [M.] ter terechtzitting gehouden op 19 juni 2001 ingevolge beschikking van de arrondissementsrechtbank te [M.] d.d. 29 maart 2001 door de rechter-commissaris bepaald op 19 juni 2001, als getuige in de zaak tegen de Ontvanger der Rijksbelastingen, afdeling Belastingdienst Ondernemingen [M.], nadat hij in handen van de rechter-commissaris Mr. [K.] op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"In onderhavige zaak gaat het om leveringen van Nissan Pathfinders 3.3 liter door [A. B.V.] aan [Te.]. [A.] leverde vier tot vijf van deze automobielen per week aan [Te.]. Volgens mij zijn in de periode van juli 1999 tot en met oktober 2000 op die wijze ongeveer 460 Nissans geleverd. "
en
"De auto's werden door [A.] afgeleverd bij het [B.V.] aan de [V.] te [L]. Daar werden de auto's door de heer [P.] van het [M.] geínspecteerd aan de hand van de gegevens op de factuur. Ook controleerde hij of het chassisnummer van de auto overeenstemde met het chassisnummer genoemd op de factuur. Na de inspectie informeerde de heer [P.] ons. Als alles accoord was bevonden dan kreeg [Te.] van de heer [B.] (directeur van [A. B.V.]) de originele factuur en de bij de auto horende documentatie. Dat gebeurde ofwel ten kantore van het [M.] ofwel ten kantore van [Te.]. Tegen overhandiging van voornoemd document betaalde de heer [U.] van [Te.] de factuur. Er werd altijd contant betaald en [Te.] kreeg daarvoor een kwitantie uitgereikt door [B.]."
en
"Ik ben zelf niet bij de leveringen die worden genoemd in de BTW-aangiften over september en oktober 2000 aanwezig geweest. Bij die leveringen zijn aanwezig geweest de heren [P.] van het [M.] en [U.] als medewerker van [Te.]. Daarnaast de heer [B.] en mogelijk één van zijn medewerkers."
en
"Zoals ik hiervoor al heb verklaard heeft [A.] een groot aantal van deze Nissanautomobielen aan [Te.] geleverd en ik ben slechts incidenteel bij leveringen aanwezig geweest."
en
"De belastingdienst heeft meerdere malen zichtcontroles uitgevoerd op de voorraad auto's van [Te.] die zich bevond op het terrein aan de [V.] te [L]. Dat hield in dat ambtenaren van de belastingdienst onaangekondigd de voorraad automobielen op het terrein inspecteerden en de chassisnummers noteerden. Ik weet dat omdat zij daarna bij mij op kantoor bij [Te.] verschenen en aan de hand van de door hen genoteerde chassisnummers onze bijbehorende inkoopfacturen wilden zien. Op die wijze zijn ook chassisnummers van Nissan Pathfinders gecontroleerd.".
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1., 2., 3., 4., 5. en 6. meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere overweging in verband met het bewijs
In verband met de bewezenverklaring overweegt de rechtbank als volgt:
Centrale vraag in verband met de beoordeling van het aan verdachte tenlastegelegde is of de (maximaal) 582 Nissan Pathfinders - al dan niet - hebben bestaan.
De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief. De rechtbank doet dit oordeel steunen op de in dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, in verband waarmee de rechtbank het navolgende opmerkt.
Zowel verdachte als [U.] hebben steeds verklaard dat sprake is geweest van reële auto's en transacties.
De verklaringen van verdachte en [U.] bevatten echter diverse tegenstrijdigheden. Zo verklaren zij - bijvoorbeeld - verschillend over het uiterlijk van de auto's, de wijze van betalen van de auto's bij de aflevering áán en dóór [Te.] Ltd respectievelijk [B.V.] en over de plaats van aflevering. Daarnaast valt op dat verdachte ter ondersteuning van de juistheid van zijn verklaring verwijst naar [S.] vrachtauto's die bij de transacties met Pathfinders betrokken zouden zijn, terwijl [U.] eveneens melding maakt van deze auto's, maar die betrokkenheid juist uitdrukkelijk ontkent. Tegenstrijdigheden als deze zijn ter terechtzitting uitdrukkelijk aan de orde gesteld, zonder dat verdachte en [U.] terzake aannemelijke verklaringen hebben afgelegd.
Daarnaast is sprake van ongerijmdheden in de verklaringen van met name verdachte in relatie tot de (overige) inhoud van het dossier. Dat is onder meer het geval waar het gaat om de - kennelijk - structureel en over lange tijd fout vermelde chassisnummers. Voorts ontbreken essentiële stukken, die de juistheid van de verklaringen van verdachte en [U.] zouden kunnen steunen, zoals inkoopfacturen aan de zijde van [A. B.V.] en bescheiden inzake bestellingen, transporten en (transport)verzekeringen. Tenslotte hecht de rechtbank in dit verband belang aan de omstandigheid dat het onderzoek door de [S.] autoriteiten - in het kader van een aan hen gericht rechtshulpverzoek - op geen van de onderzochte punten gegevens heeft opgeleverd die de verklaringen van verdachte en [U.] nadrukkelijk kunnen steunen. Ook deze onderwerpen zijn ter terechtzitting uitdrukkelijk aan de orde gesteld, zonder dat verdachte en [U.] terzake aannemelijke verklaringen hebben afgelegd.
De verklaringen van verdachte en [U.] worden gesteund door de verklaringen van enkele getuigen, die verklaren dat zij op of om het bedrijfsterrein van [B.V.] Pathfinders hebben waargenomen. Gelet op de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen geen geloof verdienen. De rechtbank wijst in dit verband - bijvoorbeeld - op de verklaring van [K.], waarin sprake is van een groene Pathfinder, terwijl op geen van de zich in het dossier bevindende facturen melding wordt gemaakt van een Pathfinder in een groene kleur.
De verklaringen van de andere verdachten in de zaak - en met name van [D.V.] en [P.] - sloten aanvankelijk aan op de verklaringen van verdachte en [U.]. Nadien heeft [D.V.] verklaard dat de auto's niet hebben bestaan; [P.] heeft verklaard dat hij deze auto's nooit heeft gezien en ervan uitgaat dat zij nooit hebben bestaan.
[D.V.] heeft daarnaast uitgebreid verklaard over de wijze waarop de auto's en de bijbehorende gegevens werden gefingeerd, hoe vervolgens bij deze gefingeerde gegevens behorende facturen en andere (onder meer op afleveringen c.q. betalingen betrekking hebbende) stukken werden vervaardigd en hoe de op de facturen vermelde omzetbelasting vervolgens werd verwerkt in de aangiftes omzetbelasting van [A. B.V.], [Te.] Ltd en [B.V.]. Dit alles zou hebben plaatsgevonden met de uitdrukkelijke en uitsluitende bedoeling om zonder recht aanspraak te kunnen maken op teruggaven van omzetbelasting.
De rechtbank acht deze (latere) verklaringen van [D.V.] en [P.] geloofwaardig, in elk geval voorzover zij relevant zijn in verband met de onderhavige bewezenverklaring. Zij zijn grotendeels consistent - zowel inwendig als onderling vergeleken - en vinden op veel punten steun in de zich in het dossier bevindende stukken uit de boekhoudingen van [A. B.V.], [Te.] Ltd en [B.V.], zoals nader beschreven en geanalyseerd in de desbetreffende processen-verbaal van de FIOD. Zij stemmen ook overeen met de verklaringen van diverse getuigen, die verklaren dat zij op of om het bedrijfsterrein van [B.V.] nooit Pathfinders hebben waargenomen.
De verklaringen van [D.V.] en [P.] vinden daarnaast steun in de verklaringen van [B.]. Deze verklaringen zijn weliswaar duidelijk minder helder en consistent met betrekking tot [B.]s eigen rol, maar bevestigen wel de juistheid van de verklaringen van [D.V.] en [P.] waar het gaat om het antwoord op de centrale vraag die hier aan de orde is.
Door verdachte is aangegeven dat de verklaringen van [D.V.] en [P.] ongeloofwaardig zijn, omdat zij zijn ingegeven door eigenbelang en/of omdat zij anderszins ongeloofwaardig zijn. De rechtbank kan de verdachte op dit punt niet volgen. Veeleer constateert de rechtbank dat [D.V.] en [P.], door in het nadeel van verdachte en [U.] te verklaren, tevens hun eigen belangen hebben geschaad. Niettemin hebben zij deze verklaringen afgelegd, in de kennelijke behoefte (zo vat de rechtbank dat althans op) om, los van de consequenties daarvan, de waarheid te zeggen.
Door verdachte is daarnaast aangegeven dat niet hij, verdachte, maar [B.] moet worden gezien als de bedenker en uitvoerder (kennelijk met behulp van anderen, waaronder [D.V.] en [P.]) van een plan ter benadeling van de fiscus. De stellingen die op dit punt door verdachte naar voren zijn gebracht acht de rechtbank niet aannemelijk; zij vinden geen dan wel volstrekt onvoldoende steun in het verhandelde ter terechtzitting en het dossier. Voorts kan de rechtbank, waar het de betrokkenheid van [D.V.] en [P.] betreft, niet inzien hoe de door verdachte geschetste handelwijze in hun belang had kunnen zijn geweest.
Al het voorgaande tezamen genomen leidt de rechtbank tot het oordeel:
- dat, nu de Pathfinders niet hebben bestaan, zij in de jaren 1999 en 2000 geen voorwerp kunnen zijn geweest van reële transacties tussen[A.]V.], [Te.] Ltd en [B.V.] enerzijds en hun respectieve afnemers anderzijds;
- dat de in de bewezenverklaring(en) genoemde facturen, uitgaande van [A. B.V.], [Te.] BV en [B.V.], waaruit zou moeten volgen dat wèl sprake is geweest van reële transacties, valselijk zijn opgemaakt;
- dat ook de zich in het dossier bevindende andere stukken (waaronder kwitanties, afhaalverklaringen en CMR-verklaringen) waaruit zou moeten volgen dat wèl sprake is geweest van reële transacties, eveneens valselijk zijn opgemaakt;
- dat de omzetbelasting zoals vermeld op de genoemde facturen - voor zover dat is gebeurd - ten onrechte is verwerkt in de in de bewezenverklaring genoemde aangiftes omzetbelasting van [A. B.V.], [Te.] Ltd en [B.V.], zodat sprake is van onjuiste aangiftes;
- dat de door verdachten op 19 juni 2001 ten overstaan van de rechter-commissaris in deze rechtbank afgelegde verklaringen, voor zover die ervan uitgaan dat sprake is van reële transacties met de Pathfinders en die vervolgens op dat uitgangspunt voortbouwen, meinedig zijn.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Feit 1:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tot de feiten opdracht heeft gegeven,
strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
en
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen gepleegd, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen,
strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tot de feiten opdracht heeft gegeven,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°,van het Wetboek van Strafrecht.
en
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°,van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tot de feiten opdracht heeft gegeven,
strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
en
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen gepleegd, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen,
strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tot de feiten opdracht heeft gegeven,
strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tot de feiten opdracht heeft gegeven,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°,van het Wetboek van Strafrecht.
en
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 2°,van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 6:
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat in haar ogen verdachte degene is die de onderhavige constructie van het ten onrechte terugvorderen van omzetbelasting heeft opgezet en de leidinggevende rol heeft gespeeld bij de uitvoering. Verdachte heeft daarbij niet geaarzeld om personen die ten opzichte van hem in een afhankelijke positie verkeerden bij zijn frauduleuze handelen te betrekken.
Verdachte is in zijn ontkenning van de bewezen verklaarde feiten zelfs zover gegaan dat hij meineed heeft gepleegd. In de ogen van de rechtbank is dat een zeer ernstig feit. Het afleggen van een eed of belofte dient ertoe om de betrouwbaarheid van een verklaring te waarborgen. Verdachte heeft die waarborg in ernstige mate geschonden en heeft daardoor tevens, ten overstaan van een rechter, de waarheidsvinding ondermijnd. Daar komt bij dat verdachte ook anderen heeft aangezet tot het plegen van meineed, waardoor zij in ernstige mate zijn geschaad.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden gedurende een ruime periode, die zich uitstrekt over de jaren 1999 tot aanvang 2002. In de ogen van de rechtbank was het verdachte enkel te doen om persoonlijk financieel gewin. Verdachte is daartoe bij het plegen van de feiten 1., 2., 3. en 5. zeer stelselmatig te werk gegaan en heeft getracht de Nederlandse staat te benadelen voor een bedrag van ruim € 2.000.000,-. Daar komt bij dat de omzetbelasting nagenoeg uitsluitend kan functioneren op basis van het vertrouwen dat de formulieren en facturen die aan de aangiften ten grondslag liggen correct zijn. Ondermijning van dit vertrouwen, zoals dat in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden, ondergraaft dit stelsel in ernstige mate.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat hij niet eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenoverwogene kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich meebrengt.
In verband met de hiervoor vermelde schending van verdachtes recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn heeft de rechtbank de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf verminderd met twee maanden.
De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1., 2., 3., 4., 5. en 6. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1., 2., 3., 4., 5. en 6. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG MAANDEN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. M.J.H.T. Peters en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2003.