ECLI:NL:RBMAA:2003:AN7912

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84800 / KG ZA 03-241
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.M. Adelmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Perikelen rond overdracht meubelzaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eisers, bestaande uit de besloten vennootschap HOME BEHEER B.V. en enkele natuurlijke personen, gedaagden, een andere besloten vennootschap en een natuurlijke persoon, gedagvaard. De eisers vorderen de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagden zijn gelegd ter verzekering van hun verhaalsmogelijkheden. De achtergrond van het geschil betreft een koopovereenkomst die op 2 januari 2002 is gesloten tussen eisers en gedaagden, waarbij de bedrijfsactiva, goodwill, bedrijfsnaam en onroerend goed van een meubelbedrijf zijn verkocht. Gedaagden stellen dat eisers de in de overeenkomst vastgelegde orderniveaus niet hebben gehaald, wat hen schade heeft berokkend. De eisers betwisten dit en stellen dat de beslagen onterecht zijn gelegd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een voldoende spoedeisend belang is voor eisers om de beslagen op te heffen, maar dat de argumenten van gedaagden niet zonder grond zijn. De rechter heeft overwogen dat de garantie die in de koopovereenkomst is opgenomen, niet alleen betrekking heeft op de orderniveaus, maar ook op de gevolgen daarvan voor de omzet in de daaropvolgende jaren. De rechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat eisers mogelijk tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst, wat de legging van de beslagen rechtvaardigt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd en eisers veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de garanties in koopovereenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen daarvan, evenals de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen serieus te nemen in commerciële transacties.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Zaaknummer : 84800 / KG ZA 03-241
Datum uitspraak: 30 juli 2003
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOME BEHEER B.V., voorheen [S.] Beheer B.V., gevestigd en kantoor houdende te [woonplaats],
2. [Eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Eiseres sub 4],
wonende te [woonplaats],
eisers bij exploot van dagvaarding in kort geding van 8 juli 2003,
procureur: mr. J.J.M.C. Huppertz,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B. ] B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Venlo,
2. [Gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur: mr. R.M.H.H. Tuinstra.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eisers hebben gedaagden gedagvaard in kort geding.
1.2 Op de dienende dag, 16 juli 2003, hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding. Onder verwijzing naar een aantal op voorhand ingezonden producties hebben zij hun vordering kort nader doen toelichten.
1.3 Gedaagden hebben aan de hand van pleitnotities verweer gevoerd. Daarbij hebben ook zij verwezen naar op voorhand ingezonden producties.
1.4 Eisers hebben gerepliceerd en gedaagden hebben gedupliceerd.
1.5 Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Nadat daar een aantal maanden van onderhandelingen aan was voorafgegaan hebben partijen - eisers (en de vennootschap [S. ] Meubelen B.V.) als verkopers en gedaagden als kopers - op 2 januari 2002 schriftelijk een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot, kort gezegd, de bedrijfsactiva, goodwill, bedrijfsnaam en onroerend goed van een meubel- annex woninginrichtingsbedrijf, gelegen aan [adres]. De totale koopprijs bedroeg € 4.246.659.22 (fl. 9.500.000,-).
2.2 Artikel 14 van de koopovereenkomst luidt:
"- 1 Verkopers zijn zich ervan bewust dat de bereidheid van kopers om tot koop van de activa en de onroerende zaken over te gaan mede is gebaseerd op de juistheid en volledigheid van de aan kopers beschikbaar gestelde informatie.
- 2 De in de onderhavige overeenkomst genoemde koopsommen zijn gebaseerd op een orderniveau van [S. ] Meubelen ter grootte van circa f. 8.500.000.- (zegge: acht-miljoen-vijf-honderd-duizend gulden) inclusief Omzetbelasting over het jaar 2001. [B.] BV en [gedaagde sub 2] hebben de prijsvorming gebaseerd op dit door van [S. ] Meubelen genoemde orderniveau, [S. ] Meubelen staat dan ook in voor de juistheid hiervan.
- 3 Verkopers verklaren, garanderen en staan en derhalve jegens kopers voor in dat de verklaringen en garanties in deze overeenkomst juist en volledig zijn."
2.3 Artikel 18 luidt voor zover van belang:
"[S. ] Beheer, [S. ] Meubelen, [Eiser sub 2] en [eiser sub 4] stellen zich jegens kopers ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen van verkopers uit hoofde van de onderhavige koopovereenkomst en de akten van levering.
(…...)
Genoemde hoofdelijkheid ten aanzien van de aansprakelijkheid geldt, voor zowel verkopers als kopers, voor de duur van maximaal één jaar na transactiedatum."
2.4 Gedaagden stellen thans dat eisers het in artikel 14 lid 2 genoemde orderniveau over 2001 niet gehaald hebben - aanknopend bij de omzet over 2001 zou in werkelijkheid het orderniveau niet boven fl. 7.745.000,- (circa € 3.514.000,-) zijn uitgekomen (en vermoedelijk nog lager liggen) - en begroten de schade die zij daardoor denken te hebben geleden resp. (zullen) lijden op € 1.185.810,-, wat inclusief rente en kosten komt op € 1.482.262,50.
2.5 Ter verzekering van hun verhaalsmogelijkheden hebben gedaagden, na daartoe verkregen verlof, ten laste van eisers de volgende beslagen doen leggen:
- conservatoir derdenbeslag op 2 mei 2003 onder de Rabobank Nederland ten laste van eisers sub 1, 2 en 3;
- conservatoir derdenbeslag op 5 mei 2003 onder de Rabobank Stein-Urmond-Berg ten laste van eiser sub 4;
- conservatoir derdenbeslag op 5 mei 2003 onder eiseres sub 1 ten laste van eisers sub 2, 3 en 4;
- conservatoir beslag op 7 mei 2003 op het onverdeeld aandeel van eiser sub 4 in de onroerende zaak aan [adres];
- conservatoir beslag op 17 juni 2003 op de onroerende zaak van eiser sub 2 aan [adres].
Op 25 juni 2003 hebben gedaagden de hoofdzaak aanhangig gemaakt.
2.6 Onder aanvoering van een reeks van argumenten stellen eisers dat de voormelde beslagen ten onrechte zijn gelegd resp. worden gehandhaafd, onrechtmatig en vexatoir zijn, hetgeen eisers ertoe heeft gebracht, na daartoe vruchteloos te hebben gesommeerd, te vorderen bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander is bevrijd, te veroordelen om:
I. binnen twee dagen te doen opheffen de beslagen sub (lees:) 2.5 genoemd, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag dat gedaagden hiermee na betekening in gebreke blijven;
II. zich te onthouden van het vragen van nieuwe verloven dan wel inmiddels verleende verloven te gebruiken om ten laste van (lees:) eisers beslag te leggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag dat ieder van gedaagden (lees:) handelt in strijd met deze veroordeling,
kosten rechtens.
2.7 Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 Een voldoende spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak. Eisers hebben er belang bij om vrijelijk over hun vermogensbestanddelen te kunnen beschikken. Daarover moet niet anders geoordeeld worden als de gelegde beslagen niet aanstonds "knellen".
3.2 Om iets te kunnen zeggen over het orderniveau 2001 van de gekochte onderneming hebben gedaagden aangeknoopt bij het omzetniveau over 2001. Bij gebreke van complete ordergegevens over 2001 valt daar inderdaad veel voor te zeggen. Order- en omzetniveau liggen grofweg in elkaars verlengde. Aansluiting zoeken bij de inkoopwaarde, zoals eisers aandringen, lijkt aanmerkelijk minder houvast te bieden. Alsdan moet immers naar parameters worden gegrepen. Daarin schuilt een tamelijk arbitrair element.
3.3 Hoe dit zij, in de bodemprocedure zal uitgezocht moeten worden of het standpunt van gedaagden steek houdt. Voorshands is niet gebleken dat zulks niet het geval is. In het bestek van dit geding kan er deswege van worden uitgegaan dat een orderniveau van circa fl. 7.745.000,- over 2001 niet onaannemelijk is.
3.4 Naar de letter kan artikel 14 van de koopovereenkomst niet anders worden gelezen dan als een garantie van eisers dat het orderniveau van de onderneming over 2001 circa fl. 8.500.000,- beliep. Door de toevoeging van het woordje "circa" - en in zoverre hinkt de bepaling enigszins op twee gedachten - ligt de lat in werkelijkheid lager. Toch moet met inachtneming van de Haviltexmaatstaf aanstonds worden opgemerkt dat eisers hier niet al te veel speelruimte zal zijn gegund. Zou dat anders zijn, dan zou de gegeven garantie snel goede zin verliezen. Dat gedaagden dat bezwaarlijk bedoeld kunnen hebben, moeten
ook eisers begrepen hebben.
3.5 Dit is uiteraard niet de plaats om te beslissen over de vraag op welke bandbreedte het woord "circa" nu in casu ziet. Nochtans verdienen de bespiegelingen van eisers hieromtrent geen bijval. Niet alleen zijn de marges die zij ingang willen doen vinden (10%) niet onderbouwd en (al daarom) weinig aannemelijk, slaat men acht op het belang dat gedaagden aan het orderniveau 2001 hechtten - de koopprijs van de onderneming werd erop afgestemd - dan ligt het om in het oog springende redenen voor de hand dat partijen aan niet meer dan een marginale afwijking hebben gedacht. Maar wat hiervan ook zij, ook deze kwestie zal uiteindelijk ten gronde moeten worden onderzocht en gewogen.
3.6 Als tegen die achtergrond de tussenbalans wordt opgemaakt is het duidelijk dat voorshands in ieder geval niet onaannemelijk kan worden geacht dat sprake is van een (zeer) aanzienlijke tekortkoming van de zijde van eisers in hun verplichtingen, voortvloeiend uit de met gedaagden gesloten koopovereenkomst.
3.7 Welnu, bij die stand van zaken kan aan een beslag gelegd ter verzekering van verhaal van uit die tekortkoming beweerdelijk voortvloeiende schade niet gemakkelijk getornd worden. Dat ligt slechts anders indien geoordeeld moet worden dat de argumenten op basis waarvan de schuldenaar voor die schade moet opgekomen luce clarius van iedere grond zijn gespeend dan wel de schade-opstelling zelf geen enkele basis heeft. De in dit verband relevante, door partijen besproken punten zullen hieronder kort worden nagelopen.
3.8 Vooreerst het door eisers gedane beroep op overmacht.
3.9 Gezien de aard van de in artikel 14 (in varianten) uitgeschreven gehoudenheid kan de omstandigheid dat de schuldenaar van zijn tekortkoming geen verwijt kan worden gemaakt - of dat inderdaad zo is kan bijgevolg blijven rusten - in beginsel geen rol spelen. Die problematiek wordt door een garantie als de onderhavige zo goed als geëcarteerd.
3.10 Het feit dat het orderniveau 2001 niet is gehaald zou zijn te wijten aan gedaagden zelf.
3.11 Dit betoog kan al daarom geen doel treffen omdat gedaagden de onderneming pas in 2002 verworven hebben en in 2001, voor zover bekend, geen enkele betrokkenheid hadden bij het gevoerde beleid.
3.12 De hoofdelijke aansprakelijkheid van eisers sub 1, 2 en 4 zou op de voet van artikel 18 van de koopovereenkomst een jaar na de transactiedatum zijn geëindigd, mitsdien op 2 januari 2003. Het zou hier gaan om een vervaltermijn en nu is verzuimd binnen die termijn te dagvaarden komt gedaagden geen vordering meer toe.
3.13 Dit betoog kan eisers evenmin soelaas bieden. Bedoelde bepaling kan in redelijkheid niet anders begrepen worden dan aldus, dat enkel de hoofdelijkheid slechts voor een jaar geldt. Dat laat uiteraard de (hoofdregel voor) aansprakelijkheid bij pluraliteit van schuldenaren (ieder voor gelijke delen) na ommekomst van die termijn onverlet.
3.14 Ook de stelling dat gedaagden jegens eiseres sub 3 geen vordering toekomt omdat zij niet in artikel 18 is genoemd, loopt hierop stuk.
3.15 Eisers hebben zich nog op het standpunt gesteld dat de schade-opstelling van gedaagden, waarin wordt aangehaakt bij de omzet over 2002, geen hout snijdt omdat er geen garantie is afgegeven nopens de omzet over 2002.
3.16 Dit betoog kan niet aanvaard worden. Het gaat in casu om een ordergarantie over 2001. Als die niet is gehaald kan daaruit schade voortvloeien, waarbij te denken valt aan een lagere omzet over 2002 en volgende jaren dan behaald zou zijn als het opgegeven orderniveau 2001 wel was bereikt. Vanzelfsprekend moet daarvoor een voldoende causaal verband komen vast te staan tussen het orderniveau 2001 en de omzet in de volgende jaren. Of dat verband er is, hangt van tal van factoren af - gedaagden stappen hier vooralsnog wat luchthartig overheen - en zal in de bodemzaak onderzocht moeten worden. Is het er, dan komt de omzetschade ook dan voor vergoeding in aanmerking als de hoogte van de omzet niet door de schuldenaar is gegarandeerd. Dat zou alleen anders zijn als de schuldeiser van die vergoeding afstand heeft gedaan, maar die situatie doet zich niet voor.
3.17 Anders dan eisers hebben gesteld is de schadeberekening zelf, gelet op de bij pleidooi gegeven toelichting, alleszins inzichtelijk en niet op voorhand onaannemelijk. Uiteraard is dit niet de plaats om een en ander uit te plussen. Of en in hoeverre de becijferingen ten gronde stand houden zal moeten blijken.
3.18 Ten slotte dit. Gedaagden zijn niet bereid geweest, waartoe eisers gedaagden nochtans hebben gepolst, de onderneming voor dezelfde prijs als gedaagden hebben betaald, terug te kopen. Omdat een retro-overdracht, zo menen eisers, voor gedaagden de angel uit de zaak trekt zou de weigering van gedaagden het "ultieme bewijs" leveren dat
zij in werkelijkheid in het geheel geen schade hebben geleden.
3.19 Dat dit juist zou zijn valt om een aantal redenen niet in te zien. Een ervan is de ervaringsregel dat het terugdraaien van een bedrijfsovername van de onderhavige omvang, gelet op de repercussies die dat allicht op tal van gebieden voor de onderneming heeft - het gaat hier niet om de overgave van een fiets - geen wenkend perspectief lijkt. Het verkochte meubel- annex woninginrichtingsbedrijf is immers volledig in de onderneming van gedaagden geïncorporeerd. Los daarvan is het natuurlijk maar de vraag of van een dergelijke operatie vanuit schadebeperkend oogpunt enig heil valt te verwachten. Hoe dit zij, het staat eisers vrij dit punt in de bodemzaak opnieuw aan de orde te stellen.
3.20 Alles overziend kan de slotsom voorshands geen andere zijn dan dat de maatstaf voor opheffing van het beslag niet gehaald wordt. Bij die stand van zaken moeten de gevraagde voorzieningen worden geweigerd.
3.21 Nu eisers in het ongelijk worden gesteld, dienen zij de kosten van het geding te dragen.
4. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt eisers in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagden gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 908,-, waarvan € 205,- wegens verschuldigd vast recht en € 703,- voor salaris procureur;
Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
RQ