RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 18 september 2003
Zaaknummer: 83998 / KG ZA 03-182
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis in kort geding gewezen in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels,
advocaat mr. W.J.F. Knoeff te 's-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VESTEDA GROEP B.V.,
gevestigd en kanoor houdende te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. drs. C.A.H. Lemmens.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure tot en met de op 16 juni 2003 gehouden terechtzitting wordt verwezen naar het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.
1.2 Eiser heeft vervolgens een faxbericht van 26 augustus 2003 met bijlage aan de voorzieningenrechter laten toekomen.
1.3 Gedaagde heeft bij brief van 1 september 2003 hierop gereageerd en de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen.
1.4 Bij faxbericht van 2 september 2003 ten slotte heeft eiser nog op dat schrijven gereageerd en eveneens verzocht om vonnis te wijzen.
1.5 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. De rechter ten overstaan van wie de behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden, is niet in staat dit vonnis te wijzen, reden waarom dit vonnis niet door haar wordt gewezen en uitgesproken.
2.1 Eiser is op 1 maart 1982 in dienst getreden bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP), bedrijfseenheid Onroerend Goed. ABP is per 1 januari 1996 geprivatiseerd. Dat heeft erin geresulteerd dat eiser per 1 januari 1998 in dienst is gekomen van Vesteda Management B.V. Gedaagde is de rechtsopvolger van Vesteda Management B.V.
2.2 Artikel 2 van de tussen eiser en Vesteda Management B.V. gesloten arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
"Op deze arbeidsovereenkomst zijn in ieder geval tot 1 april 1999 de bepalingen van de CAO-ABP/USZO en de overige arbeidsvoorwaarden zoals o.a. aangegeven in de als bijlagen aangehechte informatiebrief d.d. 31 oktober 1997 en brief d.d. 28 november 1997, van overeenkomstige toepassing. Mocht er voor 1 april 1999 geen akkoord zijn over een nieuwe CAO, dan zal de CAO-ABP/USZO in de tussenperiode van toepassing blijven. Daarnaast zijn van toepassing het SBK en de regeling vastgelegd in het Besluit d.d. 4 juli 1989, Staatsblad 303 (zijnde de WUP-regeling, toev. vzngr.)."
2.3 Per 1 april 1999 is op de arbeidsovereenkomst van eiser een nieuwe CAO (de CAO "Vastgoedbedrijven") van toepassing geworden. In deze CAO is geen grondslag meer aanwezig voor toepassing van de zo-even genoemde WUP-regeling. De CAO is op 1 april 2001 geëxpireerd. De daarna afgesloten CAO kende evenmin een WUP-regeling.
2.4 De arbeidsovereenkomst tussen eiser en Vesteda Management B.V. is per 1 augustus 2001 door de kantonrechter te Maastricht ontbonden.
2.5 Bij een aan de uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen UWV USZO gerichte aanvraag heeft eiser aanspraak gemaakt op een bovenwettelijke uitkering krachtens de WUP (Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering). Na aanvankelijk daarop positief te hebben beslist, heeft UWV USZO bij brief van 25 november 2002 aan eiser medegedeeld dat niet tot uitkering zou worden overgegaan omdat UWV USZO "geen contract met Vesteda (heeft) met betrekking tot de uitvoering van deze regeling." Een door eiser tegen (onder meer) dit besluit van UWV USZO ingesteld beroep bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, is ongegrond verklaard.
2.6 Thans spreekt eiser gedaagde hierop aan. Stellende dat de WUP-regeling in zijn arbeidsovereenkomst met Vesteda Management B.V., waarvan gedaagde de rechtsopvolger is, uitdrukkelijk van toepassing is verklaard, de CAO ABP/USZO behoort te worden nageleefd en ten slotte het regime van de artikelen 7: 662 e.v. BW de arbeidsrelatie heeft beheerst, heeft eiser gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, gedaagde te veroordelen:
zelfstandig dan wel met behulp van derden tot uitvoering van de WUP over te gaan en de uitkering te voldoen binnen 10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag, een dagdeel voor een gehele dag tellende, alsmede gedaagde te veroordelen in de kosten, procureurssalaris en verschotten daaronder begrepen.
2.7 Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1 Veronderstellenderwijs aannemende dat er rechtens een grondslag voor de gevraagde voorziening valt aan te wijzen, kan een voldoende spoedeisend belang geacht worden daarmee gemoeid te zijn.
3.2 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat die grondslag echter niet. Wat er zij van de vraag of de WUP-regeling op de situatie van eiser van toepassing is, gedaagde heeft als (rechtsopvolger van eisers voormalige) werkgever rechtens niet de bevoegdheid om de algemene maatregel van bestuur die de WUP-regeling is, uit te voeren. Alleen de minister kan dat (artikel 8 WUP) en, naar aangenomen wordt, krachtens delegatie een uitvoeringsinstelling. Naar de voorzieningenrechter uit onder meer de sub 2.5 bedoelde beslissing van de bestuursrechter afleidt, dient eiser bij UWV GAK aan te kloppen.
3.3 Bij deze stand van zaken is de door eiser gevraagde voorziening niet toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt eiser verwezen in de proceskosten.
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt eiser in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van gedaagde begroot op € 205,- aan vast recht en € 703,- voor salaris procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ