ECLI:NL:RBMAA:2003:AL7039

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
53360 / HA ZA 99-1253
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Sijmonsma
  • Laumen
  • Van den Acker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade door brand veroorzaakt door elektrische installatie

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Maastricht op 24 september 2003, betreft het een geschil over proportionele aansprakelijkheid na een brand die mogelijk is ontstaan door een defecte elektrische installatie. De rechtbank heeft deskundigen ingeschakeld om de mogelijke oorzaken van de schade te onderzoeken. De deskundigen hebben vijf mogelijke oorzaken geïdentificeerd, maar konden niet met zekerheid vaststellen welke oorzaak daadwerkelijk de schade heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelt dat de aangesproken partij alleen aansprakelijk kan worden gehouden als de schade is veroorzaakt door een van de drie door de deskundigen genoemde oorzaken. De rechtbank concludeert dat de kans dat de aanwezigheid van een beschermleiding de brand had kunnen voorkomen, groter is dan de kans dat deze ondanks de aanwezigheid van een beschermleiding was ontstaan. De rechtbank oordeelt dat 60% van de schade toewijsbaar is aan de aansprakelijkheid van de gedaagde partij. De eiser wordt toegelaten om de omvang van de schade te bewijzen, en de rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van deze bewijslevering. De zaak wordt verwezen naar een rolzitting voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 24 september 2003
Zaaknummer : 53360 / HA ZA 99-1253
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. D.J.H. Boonen;
tegen:
1. [Gedaagde sub 1],
[gevestigd te woonplaats],
gedaagde sub 1,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen;
2. [Gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 2,
procureur mr. Ch.M.E.M. Paulussen;
3. [Gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 3,
procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen.
1. Het verdere verloop van de procedure
De deskundigen hebben bij rapport van 20 februari 2003 het bij tussenvonnis van 25 juli 2002 gelaste deskundigenbericht uitgebracht, dat zich bij de stukken bevindt.
[Eiser] en [Gedaagde] hebben vervolgens een conclusie na deskundigenbericht genomen, waarbij zijdens [Eiser] een productie in het geding werd gebracht.
Mr. Fernhout ten overstaan van wie op enigerlei wijze bewijs is bijgebracht, is niet in staat aan deze uitspraak medewerking te verlenen, nu hij niet langer werkzaam is bij deze rechtbank.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld tussenvonnis, waarbij de rechtbank volhardt, heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast terzake van de volgende vragen:
a) Had een aansluiting van de wandcontactdozen op een beschermleiding de ten processe bedoelde brand kunnen voorkomen?
b) Geeft de onderhavige zaak u overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen?
2.2 De deskundigen hebben vraag a als volgt beantwoord. Volgens hen zijn er een vijftal mogelijke oorzaken voor de schade, te weten:
1) een slecht contact met een overgangsweerstand in de faseaansluiting;
2) een slecht contact met een overgangsweerstand in de nulaansluiting;
3) een onvolledige sluiting tussen fase- en nulleider;
4) een onvolledige sluiting in de elektrische componenten van de gokkast na de transformator;
5) het doorbranden van een elektrisch component in de gokkast.
Volgens de deskundigen zou slechts in het geval van schadeoorzaken 1, 2 en 3 de aanwezigheid van een beschermleiding met aansluiting op aarde bij een evenement hebben kunnen leiden tot het aanspreken van de aardlekschakelaar en daarmee tot de automatische afschakeling van de spanning. Zij tekenen daarbij aan dat de schadeoorzaken 1 en 2 zich eerder in de tafelcontactdoos dan in de gokkast zullen voordoen. Het is echter volgens hen ook niet uitgesloten dat een automatische afschakeling van de aardlekschakelaar door een stroomlek naar aarde pas plaatsvindt nadat zich reeds vlammen of een brand hebben gemanifesteerd. Op basis van deze motivatie concluderen deskundigen dan ook dat niet mag worden gesteld dat een aansluiting van de wandcontactdozen op een beschermleiding de brand in alle gevallen had kunnen voorkomen.
2.3 Vraag b wordt door de deskundigen als volgt beantwoord. Bij veranderingen van een bestaande installatie hoeven slechts de verrichte aanpassingen aan de op dat moment geldende norm NEN 1010 te voldoen. Dat betekent volgens de deskundigen dat bij een controle van de gehele elektrische installatie door bijvoorbeeld een erkend of waarborginstallateur de gehele installatie conform de NEN 1010 normen, zoals deze ten tijde van de aanleg van de diverse installatiedelen van toepassing waren, behoort te worden beoordeeld. Voorzover deskundigen hebben kunnen nagaan is het gebruik van wandcontactdozen met aardcontacten zonder daadwerkelijke aansluiting op een beschermleiding ten minste reeds vanaf de NEN 1010 tweede druk 1962 niet toegestaan. Het is bovendien volgens hen zeker niet uitgesloten dat dit reeds vanaf de invoering van de NEN 1010 in 1940 het geval is geweest.
2.4 De raadsman van [Eiser] heeft naar aanleiding van het conceptdeskundigenrapport een tweetal aanvullende vragen aan de deskundigen voorgelegd. De eerste vraag luidde: "Kunt u, teneinde een goede beeldvorming te krijgen, aangeven met hoeveel procent de kans op een stroomlek naar aarde is beperkt?". De tweede vraag luidde: "Kunt u, wederom met het oog op een goede beeldvorming, aangeven in hoeveel van de 1000 gevallen een aansluiting van de wandcontactdozen op een beschermleiding de brand had kunnen voorkomen?"
2.5 De deskundigen hebben de eerste aanvullende vraag als volgt beantwoord. Hoeveel de kans op een stroomlek naar aarde door de afwezigheid van een beschermleiding wordt beperkt, is afhankelijk van de locatie en vele andere factoren, waarvan de gegevens niet bekend zijn. Als zodanig is het volgens de deskundigen onmogelijk de kans door middel van berekeningen of schattingen te kwantificeren. De tweede aanvullende vraag is door de deskundigen als volgt beantwoord. Ook op deze vraag kan volgens hen moeilijk een procentueel antwoord worden gegeven. Het ontbreekt hen immers aan informatie om van ieder van deze schadeoorzaken de kans op optreden te bepalen. Ten tweede is bij enkele van de mogelijke schadeoorzaken de invloed van een beschermleiding nihil. Als laatste kan reeds voor het ontstaan van een stroomlek naar een beschermleiding en het aanspreken van een aardlekschakelaar een zichzelf in stand houdende brand ontstaan.
2.6 Uit het deskundigenrapport blijkt volgens de rechtbank dat het percentage van de diverse schadeoorzaken, als hierboven onder 2.2 vermeld niet is te kwantificeren. Bij gebreke van die gegevens moet ervan worden uitgegaan dat iedere mogelijke oorzaak dezelfde mate van waarschijnlijkheid moet worden toegekend. De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt dat slechts de oorzaken 1, 2 en 3 als onder 2.2 vermeld niet tot de ten processe bedoelde brand zou hebben geleid indien er een beschermleiding aanwezig zou zijn geweest, en niet ook de schadeoorzaak onder 5, zoals door een door [Eiser] ingeschakelde deskundige is vastgesteld, nu de rechtbank in het rapport van de door [Eiser] ingeschakelde deskundige onvoldoende aanknopingspunten vindt om terzake te twijfelen aan de conclusie van de door de rechtbank benoemde deskundigen. Dat betekent dat moet worden uitgegaan van het feit dat puur statistisch gezien de schade met een waarschijnlijkheid van 60% is veroorzaakt door een feit dat waarschijnlijk niet tot de onderhavige brand zou hebben geleid, indien er een beschermleiding aanwezig zou zijn geweest.
2.7 [Gedaagde] heeft nog betoogd dat de deskundigen zich hebben beperkt tot schadeoorzaken van elektrische aard, terwijl de oorzaak van de brand mogelijk is gelegen in een oorzaak van niet-elektrische aard, zoals bijvoorbeeld een smeulende sigaret. Dat standpunt moet echter worden verworpen. Uit de op dat punt niet betwiste inhoud van de diverse deskundigenrapporten, waaruit de rechtbank in haar vonnis van 16 november 2000 onder 2.3, 2.5, 2.6 heeft geciteerd, blijkt immers dat de oorzaak van de brand van elektrische aard was. De stelling van [Gedaagde] dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een niet-elektrische oorzaak, moet als tardief en niet nader onderbouwd worden gepasseerd.
2.8 Verder heeft [Gedaagde] nog aangevoerd dat de geschonden norm NEN 1010 niet strekt tot bescherming van schade veroorzaakt door brand. Ook dat verweer moet worden verworpen. Zoals de rechtbank onder 3.4 van haar vonnis van 16 november 2000 reeds heeft overwogen, gold de waarschuwingsplicht immers ook ten aanzien van de gevaarlijke en verkeerde indruk die zou kunnen ontstaan dat de aangebrachte wandcontactdozen zijn geaard, terwijl zij dat in werkelijkheid niet zijn. Daargelaten tegen welk gevaar de norm NEN 1010 beoogt te beschermen, blijkt uit het deskundigenrapport dat bij naleving van deze norm in ieder geval drie van de door de deskundigen aangegeven vijf mogelijke schadeoorzaken waarschijnlijk niet in aanmerking zouden kunnen komen als oorzaak van de brand. Daarmee is de door [Gedaagde] betwiste relativiteit gegeven.
2.9 Dat [Eiser] in de kort gedingprocedure die hij eerder tegen zijn verzekeraar heeft gevoerd, heeft gesteld, dat er geen enkel verband bestaat tussen de brandschade en het ontbreken van een aansluiting van de wandcontactdoos op de beschermleiding, is niet relevant. Zulks reeds niet omdat die procedure niet tussen partijen is gevoerd en [Gedaagde] daaraan in deze procedure derhalve geen rechten kan ontlenen.
2.10 Uit het vorenoverwogene volgt dat ook het verweer van [Gedaagde], dat de schade voor rekening van [Eiser] dient te blijven, omdat de schade immers uitsluitend zou zijn veroorzaakt door een omstandigheid die aan [Eiser] kan worden toegerekend, moet worden verworpen. Niet juist is immers [Gedaagde]s stelling, dat de brand hoe dan ook niet is veroorzaakt door het ontbreken van een aansluiting op een beschermleiding.
2.11 Uit het deskundigenrapport en het door de rechtbank onder 2.6 geformuleerde uitgangspunt met betrekking tot de begroting van de waarschijnlijkheid waarmee de diverse mogelijke schadeoorzaken hebben geleid tot de brand, volgt naar het oordeel van de rechtbank het volgende. De kans dat de aanwezigheid van een beschermleiding de brand had kunnen [voorkomen] is groter dan de kans dat deze ondanks de aanwezigheid van een beschermleiding toch was ontstaan. Immers, die eerste kans is 60%.
2.12 De rechtbank acht het billijk de schade die [Eiser] op [Gedaagde] kan verhalen te begroten naar rato van de statistische kans dat de brand als gevolg van de aanwezigheid van de beschermleiding zou kunnen zijn voorkomen. Dat betekent dat van de door [Eiser] gevorderde schade een gedeelte van 60% toewijsbaar is.
2.13 [Eiser] heeft bij conclusie na comparitie een grote hoeveelheid bonnen en betalingsbewijzen overgelegd ter onderbouwing van de door hem gevorderde schadevergoeding, maar deze stukken kunnen voorshands niet worden beschouwd als voldoende onderbouwing van diens vordering. De rechtbank merkt op dat het totaal van de daarop vermelde bedragen bij lange na niet het door [Eiser] gevorderde schadebedrag oplevert en vaak ook niet duidelijk is waarop de bedragen betrekking hebben. In dat licht beschouwd heeft [Gedaagde] de omvang van de schade voldoende gemotiveerd betwist en heeft [Eiser] zijn vordering voorshands onvoldoende onderbouwd.
2.14 Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank [Eiser] toelaten om door alle middelen rechtens te bewijzen de omvang van de door hem geleden schade.
2.15 De rechtbank merkt op dat zij het dienstig acht dat [Eiser] een genummerd overzicht samenstelt van alle stukken waarmee hij zijn vordering onderbouwt, zodat eventueel ter zitting zijn vordering post per post kan worden besproken en gericht informatie kan worden gevraagd en verstrekt ten aanzien van iedere post. De rechtbank zal [Eiser] in de gelegenheid stellen daartoe een akte te nemen ter na te melden rolzitting.
2.16 Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de rechtbank thans reeds het volgende. Daar waar in het lichaam van de dagvaarding geen enkele onderbouwing is gegeven van de in het petitum gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, worden deze afgewezen.
2.17 In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
2.18 De rechtbank zal bepalen dat van dit vonnis hoger beroep zal kunnen worden ingesteld.
3. De beslissing
De rechtbank:
laat [Eiser] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen de omvang van de door hem gevorderde schade;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen worden gehouden voor een rechter-commissaris, waartoe te dezen wordt benoemd mr. Van den Acker, in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechter-commissaris zal worden bepaald, nadat [Eiser] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 22 oktober 2003 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [Eiser] en een akte als bedoeld in 2.15, alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Laumen, en Van den Acker, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT