3.3 Tussen partijen staat vast dat de koopovereenkomst is gesloten op 23 november 1999 en dat de feitelijke levering van de boerderij met toebehoren heeft plaatsgevonden op 16 septembter 2000, althans voor 1 oktober 2000 en van de stallen en de huisweide op of omstreeks 5 januari 2001.
- De gestelde gebreken aan de afwasmachine, volgens [Eiser] waren het handvat, het sluit- en openingsmechanisme en het zeepbakje kapot, zijn blijkens de dagvaarding direct na oplevering vastgesteld. [Eiser] stelt dat zij [Gedaagde] daarmee op dat moment heeft geconfronteerd. [Gedaagde] stelt daarentegen dat enkel de klep van de afwasmachine al jaren een scheur vertoonde en dat deze vervolgens tijdens de verhuizing is kapot getrokken, hetgeen terstond aan [Eiser] is gemeld, doch deze hierop reageerde met de opmerking dat hem dit niets uitmaakte omdat hij voornemens was de keuken te vernieuwen. Dit is door [Eiser] ter comparitie ook niet weersproken, doch zij stelt dat zij later heeft bemerkt dat de problemen groter waren dan zij oorspronkelijk in had geschat. Dat zij deze bemerking voor de brief van haar raadsman aan [Eiser] heeft doorgegeven is niet aangevoerd.
- [Eiser] stelt voorts dat na de oplevering nog overal puin, huisvuil, ijzeren platen, asbestplaten, houten balken, pijpen, deuren, wc-potten etcetera lagen en dat zij [Gedaagde] talloze malen heeft gevraagd om alsnog te voldoen aan de contractuele verplichting om het gekochte geheel ontruimd op te leveren. [Gedaagde] heeft beide stellingen betwist en stelt dat de woning op 16 en 17 september 2000 en de stallen en schuren tussen oktober en december 2000 volledig zijn ontruimd en dat [Eiser], die tijdens de verhuizing (in ieder geval bij de ontruiming van de stallen) zelf ter plaatse was, niet één klacht terzake heeft geuit. Waar wat is achtergebleven zijn dat vooral spullen van [Eiser] zelf geweest, die al meubels e.d. in het pand had opgeslagen, en in een enkel geval mogelijk een paar spullen van [Gedaagde], maar dat dan alleen omdat [Eiser] vóór en tijdens de ontruiming meer dan eens zei:"Laat dat maar liggen", zo stelt [Gedaagde].Tijdens de comparitie van partijen heeft [Eiser] volstaan met het herhalen van haar stelling. Zij heeft noch gereageerd op het gemotiveerde verweer van [Gedaagde], noch nader aangegeven wanneer zij bij [Gedaagde] heeft aangedrongen op volledige ontruiming, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. De door haar overgelegde offerte van het Kringloopcentrum, die ruim een jaar na de feitelijke levering is opgemaakt, kan niet volstaan ter weerlegging van het verweer van [Gedaagde], nu hiermee niet wordt aangetoond dat de weg te halen zaken door [Gedaagde] zijn achtergelaten, voorzover deze al zonder toestemming zijn achterlaten. Daar [Eiser] voorts geen gespecificeerd bewijs heeft aangeboden van haar stellingen, dient haar vordering terzake het "ontruimd opleveren" gelet op hetgeen hiervoor is overwogen reeds aanstonds te worden afgewezen.
- Tussen partijen staat vast de scheur in de gevel door [Gedaagde] is ontdekt na de datum van het sluiten van de koopovereenkomst doch voor de feitelijke levering en dat [Eiser] van deze ontdekking in kennis is gesteld. [Gedaagde] stelt dat zij vervolgens een deskundige heeft ingeschakeld, die heeft vastgesteld dat de scheur niet door toedoen van de buurman is veroorzaakt, zoals [Gedaagde] aanvankelijk vermoedde, doch van veel oudere datum was en bovendien ook al heel lang goed zichtbaar moet zijn geweest, ook voor [Eiser]. Hierover heeft zij [Eiser] al in augustus 2000 ingelicht, doch deze heeft het hierbij gelaten, aldus [Gedaagde]. [Eiser] heeft van haar kant enkel gesteld dat [Gedaagde] heeft toegezegd dat zij voor reparatie zou zorgdragen, waarbij onduidelijk blijft wanneer die toezegging zou zijn gedaan. Gezien het feit dat [Gedaagde] zelf melding heeft gemaakt van de scheur, dat zij zelf nog in augustus 2000 een onderzoek heeft laten instellen door een deskundige en dat die deskundige vervolgens tot de hiervoor weergegeven conclusie is gekomen, is het niet aannemelijk dat [Gedaagde], indien zij voorheen al toegezegd zou hebben voor reparatie zorg te dragen, naar aanleiding van het, op 9 oktober 2000 verschenen rapport, dat standpunt nog langer heeft gehandhaafd. Het ligt eerder voor de hand dat zij zich, zoals zij thans ook bij dagvaarding doet, op het standpunt heeft gesteld dat zij niet verplicht is om voor reparatie van de scheur zorg te dragen, daar het een voor [Eiser] kenbaar gebrek betreft. Indien [Eiser] van oordeel was dat [Gedaagde] wel tot reparatie verplicht was, had zij haar binnnen bekwame tijd na de feitelijke overdracht of in ieder geval na het verschijnen van het rapport van de de deskundige, van dit standpunt in kennis dienen te stellen. Dat zij [Gedaagde] er na augustus 2000 eerder dan middels de brief van hun raadsman op heeft aangesproken dat zij tot reparatie dient over te gaan, wordt door [Eiser] echter niet aangevoerd.
- Voorts stelt [Eiser] dat zij, in tegenstelling tot hetgeen haar door [Gedaagde] tijdens de bezichtigingen was medegedeeld, kort nadat zij het huis had betrokken heeft moeten vaststellen dat er in het houtwerk van de boerderij houtworm en boktor voorkomt. Tevens stelt [Eiser] dat zij deze ontdekking toen aan [Gedaagde] heeft gemeld, doch dat deze het een en ander van de hand wees. [Gedaagde] stelt dat de aanwezigheid van houtworm altijd, zoals bij de bezichtiging door [Eiser], goed zichtbaar is geweest. De aantasting door boktor wordt door [Gedaagde] betwist. Volgens [Gedaagde] is haar tot de brief van 24 april 2002 echter niets medegedeeld over beide klachten, laat staan dat zij in gebreke is gesteld door [Eiser], aldus [Gedaagde].
- In de bij dagvaardig overgelegde brief d.d. 30 mei 2002 van de rechtsbijstandverzekeraar van [Gedaagde] is aangegeven, dat in de herinnering van [Gedaagde] er éénmaal over houtworm is gesproken en dat zij toen heeft aangegeven dat er inderdaad houtworm aanwezig was. Hieruit blijkt echter niet op welk moment - voor of na de koop - daarover is gesproken. [Eiser] heeft een rapport overgelegd van Rentokil waaruit blijkt dat dit bedrijf zowel houtworm als boktor heeft vastgesteld. Dit rapport dateert van 12 december 2000. [Eiser] had dus in ieder geval binnen bekwame tijd na kennisname van dat rapport melding dienen te maken van de ontdekking van houtworm en boktor. Dat zij dit heeft gedaan is door [Eiser] niet nader onderbouwd, hetgeen gelet op de betwisting door [Gedaagde] wel op haar weg had gelegen. Op de stelling van [Gedaagde], dat de aanwezigheid van houtworm altijd kenbaar is geweest of in ieder geval middels eenvoudig onderzoek - hetgeen mag blijken uit het rapport van Rentokil - vast te stellen was, doch dat zij van boktor niets heeft geweten, is door de [Eiser]
onvoldoende gereageerd. Een gespecificeerd bewijsaanbod heeft zij evenmin gedaan.
- Ter comparitie heeft [Eiser] verklaard dat na het betrekken van het pand bleek dat de c.v.-ketel niet goed functioneerde en dat deze al binnen twee maanden, op kerstavond, de geest gaf. Voorts heeft de familie bij de dagvaarding een factuur van een onderhoudsmonteur overgelegd. Deze factuur is echter gedateerd 8 mei 2001. [Gedaagde] stelt dat over het functioneren van de c.v.-ketel niet eerder dan middels de brief van 24 april 2002 is geklaagd. [Eiser] heeft dit laatste niet betwist.
- De paardencompartimenten c.q. de staldeur zijn/is door [Gedaagde] op 27 december 2000 verwijderd. [Eiser] heeft hiertegen aanvankelijk wel geprotesteerd - en volgens haar stelling hiervan ook aangifte gedaan - en naar aanleiding daarvan is ook een bespreking gepland op 9 januari 2001. Volgens [Gedaagde] is de bespreking echter door [Eiser] afgezegd en is het onderwerp vervolgens doodgebloed. [Eiser] heeft ook dit niet betwist. Uit het feit dat [Eiser] kennelijk niet binnen bekwame tijd na 9 januari 2001 hierop is teruggekomen, heeft [Gedaagde] mogen afleiden dat daar niet langer een punt van werd gemaakt. Het had gelet op deze omstandigheden op de weg van [Eiser] gelegen om gemotiveerd aan te geven dat het tegendeel waar is.
- Over de aanwezigheid van asbest is door [Eiser] eveneens voor het eerst bij brief van 24 april 2002 geklaagd. Blijkens de door haar bij de dagvaarding overgelegde producties is het onderzoek naar de aanwezigheid van asbest verricht op 12 november 2001 en is van de bevindingen van dat onderzoek op 21 november 2001 rapport uitgebracht. Bij de producties bevinden zich tevens twee offerte's voor de sanering van de aangetroffen asbest, die op 29 januari 2002 en op 20 maart 2002 zijn uitgebracht.