ECLI:NL:RBMAA:2003:AI5665

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
80350 - HA ZA 03-3
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van wegbeheerder voor val van voetganger over opstekende rand bij recyclingbakken

In deze zaak heeft eiseres, een voetganger, de gemeente Heerlen aangeklaagd voor schadevergoeding na een valpartij op 2 juni 2001. Eiseres struikelde over een opstaande rand van een betonplaat bij de glas- en papierbakken op een parkeerterrein. Ze heeft hierdoor letsel opgelopen, waaronder een gebroken schouderblad en andere verwondingen, en stelt dat de gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de weg niet in goede staat verkeerde. Subsidiair stelt zij dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld op basis van artikel 6:162 BW.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opstaande rand van ongeveer 2 cm hoog geen gevaarlijke situatie creëerde die de gemeente verplichtte om deze te verwijderen. De rechtbank oordeelt dat de wegbeheerder niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de gevolgen van een valpartij die voortkomt uit een zichtbare, kleine oneffenheid, mits deze oneffenheid niet van zodanige aard is dat deze een onredelijk gevaar voor voetgangers oplevert. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omstandigheden, zoals de aanwezigheid van verschillende soorten ondergrond en de locatie van de bakken, extra voorzichtigheid van de voetganger vereisen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, omdat de gemeente niet aansprakelijk was voor de val van eiseres. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van wegbeheerders en de verwachtingen van gebruikers van de openbare ruimte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 3 september 2003
Zaaknummer : 80350 / HA ZA 03-3
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Mevrouw A. ],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. A.F.G. Pennino;
tegen:
de openbare rechtspersoon gemeente GEMEENTE HEERLEN,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres heeft gedaagde gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Op de eerstdienende dag heeft eiseres bij akte producties in het geding gebracht. Gedaagde heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een compari-tie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Na afloop van de comparitie hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
In verband met een herverdeling van zaken wordt dit vonnis door een andere rechter gewezen dan de rechter die de comparitie heeft gedaan.
2. Het geschil
Eiseres stelt dat zij op zaterdag 2 juni 2001 om ongeveer 13.00 uur ten val is gekomen bij de glas- en papierbak gelegen op het parkeerterrein aan de achterzijde van het winkelcentrum 't Loon te Heerlen. De val is veroorzaakt omdat zij struikelde over het ongeveer 2 cm uitstekende deel van een met een metalen rand omringde betonplaat waar een glasbak op stond. Die desbetreffende betonplaat lag aaneengesloten naast een soortgelijke betonplaat waar een papierbak op stond. Aansluitend aan de betonplaten lagen klinkers. Volgens eiseres wilde zij tussen de spleet die zich tussen de glasbak en papierbak bevond doorlopen waarbij zij struikelde over de uitstekende rand. Zij heeft door de val haar linkerschouderblad, linker schouderkom en linkerbovenarm gebroken en verschillende kneuzingen en schaafwonden opgelopen. Zij is wegens de gevolgen van de valpartij aan haar linkerarm geopereerd. Zij is eigenaresse van een meubel-interieurbedrijf waarbij zij zelf handwerk en vakwerk maakt. Door het ongeval zijn beperkingen opgetreden waardoor zij haar werk niet meer zo kan uitoefenen als voor de val. Verder kan zij niet meer als voor het ongeval het huishouden doen en ondervindt zij problemen bij het autorijden. Eiseres stelt dat gedaagde aansprakelijk voor haar schade is op grond van art. 6:174 BW omdat de weg niet in goede staat verkeerde en aldus niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen waardoor gevaar voor haar is ontstaan. Subsidiair is gedaagde aansprakelijk op grond van art. 6:162 BW omdat gedaagde, kort gezegd, een situatie in het leven heeft geroepen of heeft laten bestaan welke voor haar gevaarlijk bleek te zijn waarbij eiseres verwijst naar HR, NJ 1966, 136.
Eiseres heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat gedaagde bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen:
- De volledig schadevergoeding van de door eiseres geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, welke eiseres als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 (noot rechtbank : bedoeld zal zijn 2) juni 2001, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
- Een voorschot onder algemene titel terzake de reeds verschenen materiële en immateriële schade met een bedrag van € 10.000,- althans een door de rechtbank terzake in goede justitie te bepalen voorschotbedrag het een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
De vordering wordt door gedaagde weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het proces-verbaal van comparitie.
3. De beoordeling
3.1 De rechtbank gaat in het hierna volgende uit van het door gedaagde betwiste feit dat eiseres over de oneffenheid is gestruikeld.
Krachtens art. 6:174 BW rust op gedaagde als wegbeheerder de plicht om ervoor te zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Zij zal dus oneffenheden die een gevaar kunnen opleveren dienen te verwijderen. Dit brengt echter niet mee dat elke oneffenheid dient te worden verwijderd noch dat elke oneffenheid waardoor een ongeval wordt veroorzaakt tot gevolg heeft dat de gemeente voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is.
De rand waarover eiseres stelt te zijn gestruikeld, betreft een zichtbare kleine oneffenheid, die op zich geen gevaarlijke situatie schept, van ongeveer 2 cm hoog die niet van een zodanige aard of omvang was dat van een wegbeheerder, die mag uitgaan van normale oplettendheid bij de gebruiker, gevergd kan worden dat hij een dergelijke oneffenheid weghaalt omdat de weg anders niet in goede staat zou verkeren. Hier komt nog bij dat een normaal gebruik van een plek als de onderhavige, dat wil zeggen binnen de grenzen van de algemeen te vergen voorzichtigheid, niet een dermate groot gevaar voor voetgangers oplevert dat gedaagde voor een daardoor ontstaan ongeval op grond van onrechtmatig handelen of nalaten aansprakelijk zou zijn. Dit geldt eens te meer bij een feitelijke situatie als de onderhavige waar :
a. beide bakken op betonplaten stonden;
b. de afstand tussen bak en de rand van de betonplaat ongeveer 10 cm bedroeg;
c. aansluitend aan de betonplaten een ander soort wegdek lag -klinkers- en in een dergelijk geval een normaal voorzichtige burger de aansluitingen tussen die verschillende soorten wegdek behoedzaam behoort te benaderen omdat aansluitingen van verschillende soorten wegdek niet altijd effen zijn. Dit laatste geldt ook voor aaneengesloten betonplaten;
d. het betreft een plaats waar glas- en papierbakken staan, plaatsen waar zonder meer enige extra oplettendheid van de betreder mag worden verwacht omdat de ervaring leert dat daar o.a. glasscherven en andere gevaarzettende zaken kunnen liggen;
e. het zware bakken betreft die regelmatig worden opgetild om geleegd te worden waarbij de structuur van de bestrating aangetast kan worden.
Bezien vanuit bovenstaande kan niet worden geoordeeld dat de weg ter plekke niet in goede staat verkeerde waarbij de rechtbank nog opmerkt dat de wet niet eist dat een weg steeds in perfecte staat verkeert.
3.2 Op grond van bovenstaande gegevens kan evenmin de conclusie worden getrokken dat gedaagde een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Het laten bestaan van een opstaande rand als de onderhavige, op een plek als de onderhavige met verschillend soorten ondergrond als in dit geval kan immers niet onrechtmatig worden genoemd. Ook bij de toetsing aan art. 6:162, lid 2 BW kan immers niet worden gezegd dat de oneffenheid van zodanige aard of omvang was dat deze bij een normaal gebruik, dat wil zeggen binnen de grenzen van de algemeen te vergen voorzichtigheid, een dermate groot gevaar voor voetgangers oplevert dat gedaagde voor een daardoor ontstaan ongeval op grond van onrechtmatig handelen of nalaten aansprakelijk zou zijn.
3.3 Voorzover al vast zou staan dat de platen opnieuw gelegd zijn en wel zodanig dat er geen rand meer uitsteekt, is dat niet van invloed op de hiervoor gegeven beslissingen. Een verstandig wegbeheerder zal immers in het merendeel van de gevallen een feitelijke situatie waarvan iemand verklaart schade te hebben opgelopen zodanig veranderen dat het ongeluk niet meer kan plaatsvinden. Enige vorm van aansprakelijkheid kan daar echter niet uit worden afgeleid.
3.4 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat eiseres als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moet dragen.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde gevallen en tot op heden begroot op € 230,- aan griffierecht en € 780,- voor kosten procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.