ECLI:NL:RBMAA:2003:AI1263

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75164 - HA ZA 02-503
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementspauliana en de rechtsgeldigheid van een schikkingsovereenkomst onder Duits recht

In deze zaak heeft prof. dr. Rolf-Dieter Mönning, curator in het faillissement van PolyQuartz Formtechnik GmbH, een vordering ingesteld tegen [Gedaagde] om een betaling van DM 116.000,- te vernietigen. Deze betaling vond plaats op 27 juli 1999 en was volgens Mönning gedaan zonder dat daar een prestatie van [Gedaagde] tegenover stond. Mönning stelt dat de betaling in strijd is met de Duitse Insolvenzordnung, specifiek artikel 134, dat het mogelijk maakt om een prestatie terug te vorderen als deze zonder tegenprestatie is gedaan binnen vier jaar voor de faillissementsaanvraag. Mönning betoogt dat de betaling de schuldeisers van PolyQuartz benadeelde en dat [Gedaagde] op de hoogte was van deze opzet.

[Gedaagde] erkent de ontvangst van het bedrag, maar betwist dat er geen overeenkomst aan ten grondslag lag. Hij stelt dat de betaling voortvloeide uit een schikkingsovereenkomst die was gesloten naar aanleiding van een eerdere handelsagentuurovereenkomst met PolyQuartz. De rechtbank heeft de zaak behandeld en Mönning in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor zijn stellingen, waaronder het bewijs dat er geen prestatie van [Gedaagde] tegenover de betaling stond en dat de schikkingsovereenkomst niet rechtsgeldig was.

De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van de bewijslevering. De zaak is verwezen naar de rol van 13 augustus 2003 voor het opgeven van getuigen door Mönning. De uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M.J. van den Acker, rechter ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis : 16 juli 2003
Zaaknummer : 75164 / HA ZA 02-503
De rechtbank Maastricht, sector civiel, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
Prof. dr. ROLF-DIETER MÖNNING, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van POLYQUARTZ FORMTECHNIK GmbH,
wonende en kantoorhoudende te Aachen (Duitsland),
eiser,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens;
tegen:
[Mevrouw B. ],
wonende te [K. ],
gedaagde,
procureur mr. T.J.A. Iding.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen "Mönning", heeft gedaagde,[B. ], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. [Gedaagde] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Bij beslissing van het Amtsgericht Mönchengladbach is PolyQuartz met ingang van 1 april 2000 failliet verklaard en is Mönning benoemd als curator.
Volgens Mönning hebben in de zomer van 1999 onopgehelderde liquiditeitstransacties in de vorm van overboekingen naar het buitenland er toe geleid dat PolyQuartz in belangrijke mate niet liquide werd. De toenmalige medeaandeelhouder en medebestuurder van PolyQuartz, [R.C. ], heeft verscheidene malen overboekingen naar het buitenland verricht, zonder dat daartegenover enige prestatie aan PolyQuartz stond, aldus Mönning.
2.2 Op of omstreeks 27 juli 1999 heeft [Gedaagde] van PolyQuartz middels een overboeking via de Kreissparkasse Heinsberg een betaling van een bedrag DM 116.000,- ontvangen, met de aanduiding "Vergleichszalung gem. Absprache". De rekening van PolyQuartz is tot dit bedrag gedebiteerd.
Mönning stelt dat, in tegenstelling tot de aangehaalde aanduiding, tegenover deze betaling geen prestatie van [Gedaagde] stond en hieraan generlei overeenkomst met [Gedaagde] ten grondslag lag. [C. ] en [Gedaagde] hebben door deze transactie vermogen aan PolyQuartz onttrokken, zonder dat daar tegenover enigerlei prestatie van [Gedaagde] stond, zo stelt Mönning. Op grond van artikel 134 dan wel 133 van de Duitse Insolvenzordnung (InsO) verniegt Mönning daarom de bedoelde betaling.
2.3 Mönning heeft op grond van het vorenstaande gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
· voor recht te verklaren dat de curator terecht de onder punt 5 en 14 van het lichaam der dagvaarding genoemde betaling respectievelijk overeenkomst heeft vernietigd, althans deze betaling respectievelijk overeenkomst te vernietigen;
· [Gedaagde] te veroordelen aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
- een bedrag van € 59.309,86 (DM 116.000);
- de wettelijke rente over € 59.309,86 vanaf 27 juli 1999, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
het een en ander met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van de procedure.
De vordering wordt door [Gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het proces verbaal van de comparitie na antwoord.
3. De beoordeling
3.1 Partijen zijn het er over eens dat het onderhavige geschil dient te worden beoordeeld naar Duits recht en dat voorts het Nederlandse procesrecht van toepassing is op de procedure.
3.2 Mönning heeft primair een beroep gedaan op artikel 134 InsO. Ingevolge die bepaling kan een door de gefailleerde verrichte prestatie die zonder tegenprestatie is geschied, worden teruggevorderd, mits de prestatie in de vier jaar voorafgaande aan de aanvraag tot opening van de faillissementsprocedure is verricht. Zoals hiervoor reeds vermeld stelt Mönning dat noch aan de betaling door PolyQuartz aan [Gedaagde] een overeenkomst tussen hen ten grondslag heeft gelegen, noch tegenover deze betaling enige prestatie van [Gedaagde] heeft gestaan.
Subsidiair beroept Mönning zich op artikel 133 InsO. Op grond van die bepaling is aanvechtbaar een rechtshandeling die de schuldenaar in de tien jaren voor de aanvraag van de opening van de faillissementsprocedure heeft verricht met de opzet zijn schuldeisers te benadelen, wanneer de wederpartij ten tijde van die rechtshandeling de opzet van de schuldenaar kende. Nu [C. ] c.q. PolyQuartz een betaling verrichtte zonder dat daar enigerlei prestatie tegenover stond en zonder dat [Gedaagde] daar aanspraak op had, volgt daar volgens Mönning uit dat [C. ] c.q. PolyQuartz de opzet had de schuldeisers van PolyQuartz te benadelen. Tevens volgt daar uit dat [Gedaagde] kennis had van de opzet van [C. ] c.q. PolyQuartz, aangezien hij wist dat er geen aanspraak op deze betaling was en dat deze derhalve aan het vermogen van PolyQuartz werd onttrokken.
3.3 [Gedaagde] heeft erkend dat hij het bedrag van DM 116.000 heeft ontvangen. Hij stelt echter dat het volstrekt onjuist is dat hieraan generlei overeenkomst met [Gedaagde] ten grondslag lag en hij betwist dat hij wist of behoorde te weten dat door deze betaling van PolyQuartz schuldeisers benadeeld zouden worden.
Het betreffende bedrag heeft hij ontvangen op basis van een schikkingovereenkomst met PolyQuartz, zo stelt [Gedaagde]. In 1994 of 1995 heeft hij een handelsagentuurovereenkomst gesloten met PolyQuartz, welke op enig moment door PolyQuartz zonder inachtneming van de vereiste termijn werd beëindigd. Omdat hij op dat moment nog een aanzienlijk bedrag terzake provisie van PolyQuartz tegoed had, alsmede een schadevergoeding vanwege de onrechtmatige beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst, heeft hij een vordering ingediend van ruim DM 500.000,-. Zijn advocate, mw. mr. G. Hesen, heeft daarover met PolyQuartz onderhandeld, hetgeen heeft geresulteerd in voornoemde schikkingovereenkomst. PolyQuartz heeft op basis daarvan tegen finale kwijting het bedrag van DM 116.000,- voldaan aan [Gedaagde], zo stelt deze.
3.4 De relevante stukken van de gevoerde onderhandelingen en van de overeenkomst met PolyQuartz heeft [Gedaagde] vooralsnog niet kunnen overleggen. Hij stelt zelf niet meer over deze stukken te beschikken ten gevolge van verschillende verhuizingen en mr. Hesen heeft desgevraagd laten weten dat zij alle relevante stukken naar [Gedaagde] heeft gezonden en zelf niet meer in het bezit is van copieën daarvan. [Gedaagde] heeft echter wel overgelegd de brief waarin mr. Hesen dit aan zijn raadsman heeft medegedeeld en waarin zij op basis van de nog wel in haar bezit zijnde correspondentie met [Gedaagde] bevestigt dat deze met PolyQuartz een schikking heeft getroffen naar aanleiding van de kwestie zoals hierboven omschreven.
3.5 Gezien het vorengaande heeft [Gedaagde] de stellingen van Mönning voldoende gemotiveerd betwist. Van de zijde van Mönning is ter comparitie het bestaan van de schikkingovereenkomst betwist. Enige onderliggende overeenkomst is noch door Mönning, noch door de medewerkers van PolyQuartz aangetroffen. Voorts is van die zijde aangevoerd dat, zo er al een overeenkomst zou zijn afgesloten, deze niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat [C. ] niet bevoegd was PolyQuartz zelfstandig te vertegenwoordigen. Mönning heeft aangeboden zijn stellingen middels bewijs aan te tonen.
3.6 Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank Mönning toelaten om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat:
· tegenover het door PolyQuartz op 27 juli 1999 aan [Gedaagde] betaalde bedrag van
DM 116.000,- geen prestatie van [Gedaagde] heeft gestaan; dan wel
· de tussen [Gedaagde] en PolyQuartz gesloten schikkingovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen: dan wel
· dat [C. ] c.q. PolyQuartz met het verrichten van de betaling van DM 116.000,- de opzet had de schuldeisers van PolyQuartz te benadelen en [Gedaagde] kennis had van de opzet van [C. ] c.q. PolyQuartz.
In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
4. De uitspraak
De rechtbank:
laat Mönning toe om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat
· tegenover het door PolyQuartz op 27 juli 1999 aan [Gedaagde] betaalde bedrag van DM 116.000,- geen prestatie van [Gedaagde] heeft gestaan; dan wel
· de tussen [Gedaagde] en PolyQuartz gesloten schikkingovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen; dan wel
· dat [C. ] c.q. PolyQuartz met het verrichten van de betaling van DM 116.000,- de opzet had de schuldeisers van PolyQuartz te benadelen en [Gedaagde] kennis had van de opzet van [C. ] c.q. PolyQuartz;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat Mönning bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 13 augustus 2003 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van Mönning, alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. C.M.J. van den Acker, rechter ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdS