RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/485 NABW Z
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[esieres] te [woonplaats], eiseres,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Stein, gevestigd te Stein, verweerder.
Datum bestreden besluit: 13 februari 2002.
Kenmerk: BZ/ajz/JvK.
Behandeling ter zitting: 27 maart 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 13 februari 2002, verzonden 19 februari 2002, heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 7 november 2001 tegen een door verweerder genomen besluit van 20 september 2001 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiseres, door mr. P. W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht, beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Met betrekking tot het verweerschrift heeft verweerder volstaan met een verwijzing naar voormelde stukken.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 27 maart 2003, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, kantoorgenoot van mr. Szymkowiak voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de heer J.W.M. van Kuijck en mevrouw P.M. Saya-Pattipeilohy.
Eiseres ontvangt sedert 5 februari 2000 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) vanwege verweerders gemeente. Eiseres bewoonde een woonwagen/chalet, welke zij huurde van haar vader. Op 11 maart 1999 heeft eiseres op haar naam een verzekering afgesloten aangaande de opstal van het chalet en de inboedel. De premies werden echter betaald door haar vader.
Het chalet is in januari 2001 afgebrand. Van de verzekeringsuitkering ten bedrage van € 121.386,21 (¦ 267.500,00), is in eerste instantie € 66.932,58 (¦ 147.500,00) op rekening van de vader gestort, zulks echter onder vermelding dat deze storting ten gunste van [eiseres] is.
Bij schrijven van 15 augustus 2001 heeft verweerder eiseres uitgenodigd ter zake stukken te overleggen. Omdat eiseres niet reageerde op deze oproep is de uitkering bij schrijven van 21 augustus 2001 opgeschort met ingang van 20 augustus 2001. Eiseres is hierbij uitgenodigd voor een gesprek op 27 augustus 2001. Naar aanleiding van dit gesprek is met betrekking tot de verzekeringsbescheiden de hersteltermijn bij schrijven van 28 augustus 2001 verlengd tot en met 3 september 2001.
Bij besluit van 12 september 2001 heeft verweerder het recht op uitkering ingetrokken vanaf 1 maart 2001, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 65 van de Abw. Verweerder kan hierdoor niet vaststellen of eiseres recht op bijstand heeft. Verweerder heeft tevens medegedeeld dat als gevolg hiervan eiseres teveel bijstand heeft genoten over de periode 1 maart 2001 tot en met 31 juli 2001. Bij correctiebesluit van 20 september 2001 heeft verweerder bovengenoemd besluit in die zin gecorrigeerd dat de periode waarover geen recht op bijstand bestaat wordt vastgesteld op 1 maart 2001 tot en met 19 augustus 2001.
Bij brief van 7 november 2001 is namens eiseres tegen laatstgenoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder, nadien aangevuld en nader toegelicht tijdens een aantal hoorzittingen.
B. Het bestreden besluit.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ontvankelijk (in verband met de verkeerde adressering) doch ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd, dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat de intrekking van het recht op uitkering zijn grondslag vindt in artikel 69, derde lid, juncto artikel 65, eerste lid, van de Abw.
Kort weergegeven is in beroep aangevoerd, dat eiseres nooit heeft kunnen beschikken over de uitgekeerde verzekeringsgelden. Hierdoor is dus geen verschuiving opgetreden in de vermogenspositie van eiseres. Verweerder heeft overigens het tegoed op de rekening van eiseres nooit onderzocht, hieruit zou reeds kunnen blijken dat het geld haar niet is toegekomen.
Eiseres is weliswaar verschillende malen in de gelegenheid gesteld om alsnog aan haar inlichtingenplicht te voldoen, doch eiseres kan lezen noch schrijven en heeft niet begrepen waarop verweerder nu doelde. De vader van eiseres heeft iedere medewerking aan het onderzoek van verweerder geweigerd.
Eiseres stelt dat verweerder op de hoogte was van de situatie van eiseres op het woonwagenkamp en dat deze situatie destijds is geaccepteerd.
Thans is in geding of het besluit van 13 februari 2002 in rechte kan worden gehandhaafd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden tot herziening en beëindiging van de uitkering is overgegaan per 1 maart 2001 in verband met het in strijd handelen met artikel 65 van de Abw.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Abw heeft iedere Nederlander, die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 65, eerste lid, van de Abw bepaalt dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
Ingevolge artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, herzien burgemeester en wethouders, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van de bijstand en ter zake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekken zij dat in, onder andere indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 65, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Vaststaat dat eiseres op haar naam een opstal- en inboedelverzekering heeft afgesloten en dat - na een brand - deze verzekering ten gunste van eiseres tot uitbetaling is gekomen. Tevens staat vast dat de inmiddels overleden vader van eiseres voor haar een nieuwe woonwagen/chalet heeft doen plaatsen. Niet bekend is, of, en zo ja in welke mate, de uitgekeerde verzekeringsgelden zijn aangewend voor deze nieuwe wagen.
Gelet op deze gegevens heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht afgevraagd of eiseres wel recht op bijstand kan doen gelden en, zo ja, in welke mate. Verweerder heeft dan ook op goede gronden aan eiseres vragen gesteld over de afgesloten en uitbetaalde verzekeringen.
Ten einde de vraag te beantwoorden of eiseres recht op bijstand heeft, dient verweerder vast te stellen of eiseres al dan niet over een vermogen beschikt als gevolg van deze uitbetaling. De rechtbank is van oordeel dat alleen eiseres, eventueel met behulp van haar familie, deze vraag kan beantwoorden en wel door ter zake bewijsmiddelen aan te dragen.
De omstandigheid dat de vader van eiseres kennelijk bepaalde constructies heeft bepaald ten einde zowel zijn dochter van onderdak te voorzien als zijn vermogen veilig te stellen, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Evenmin kan aan verweerder worden tegengeworpen dat vader weigerde mee te werken aan het onderzoek.
Het is eiseres die aannemelijk dient te maken dat zij niet over de uitgekeerde verzekeringsgelden heeft kunnen beschikken. Nu eiseres hierin niet is geslaagd, heeft verweerder op goede gronden kunnen vaststellen dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat er een vermoeden blijft dat eiseres over een meer dan bescheiden vermogen beschikt.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. M.J.G.E. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2003 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. M. Wolters w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.