ECLI:NL:RBMAA:2003:AF9166

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 2002/1816 WW V
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 9 januari 2003 uitspraak gedaan over een bestuursrechtelijk beroep dat was ingesteld door eiser A tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -GAK Heerlen-. Het beroep was gericht tegen een besluit van verweerder van 25 oktober 2002. De gemachtigde van eiser, mr. W.G.M.M. van Montfort, had op 3 december 2002 beroep ingesteld, maar het beroepschrift voldeed niet aan de vereisten zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateerde dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevatte, zoals vereist in artikel 6:5 van de Awb. De griffier had de gemachtigde van eiser op 6 december 2002 verzocht om binnen vier weken de gronden van het beroep in te dienen. Echter, de gemachtigde heeft binnen deze termijn geen gronden ingediend, noch een verzoek om uitstel gedaan.

De rechtbank overwoog dat het aanvullend beroepschrift van 24 december 2002 niet tijdig was ingediend, omdat het pas op 7 januari 2003 was ontvangen. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser het risico van een onjuiste indiening voor zijn rekening moest nemen. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroepschrift. De rechtbank benadrukte dat de kantonrechter geen administratieve rechter is en dat er geen doorzendplicht bestond in deze situatie.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.C.A.M. Philippart, in tegenwoordigheid van griffier E.S.J.M. Naebers, en werd openbaar uitgesproken op 9 januari 2003. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan het rechtsmiddel van verzet open, met een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 2002/1816 WW V
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
en
Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -GAK Heerlen-, gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 25 oktober 2002.
Kenmerk: 84706920 155749687.
I. OVERWEGINGEN.
Bij brief van 3 december 2002 heeft de gemachtigde van eiser, mr. W.G.M.M. van Montfort, op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 oktober 2002.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, onder d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroepschrift de gronden van het beroep te omvatten.
In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem gestelde termijn.
In artikel 2 van de Procesregeling bestuursrecht d.d. 1 oktober 2001, Stcrt 2001, 189, is bepaald dat, indien de rechtbank constateert dat het beroepschrift niet voldoet aan één of meer vereisten als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zij daarvan binnen twee weken kennis geeft aan de indiener van het beroepschrift.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat ingeval de indiener niet heeft voldaan aan enig vereiste als bedoeld in het eerste lid, de rechtbank aan de indiener van het beroepschrift de gelegenheid geeft het geconstateerde vormverzuim te herstellen binnen vier weken na de dag van verzending van die kennisgeving.
In artikel 8, eerste lid, van de Procesregeling bestuursrecht is bepaald dat een door de rechtbank gestelde termijn slechts wordt verlengd in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom binnen die termijn schriftelijk en gemotiveerd wordt verzocht.
Bij brief van 6 december 2002 -met handtekening retour- heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van eiser meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eis dat het tenminste de gronden van het beroep dient te bevatten. De griffier heeft de gemachtigde van eiser verzocht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de dagtekening van de brief de gronden van het beroep in te dienen. Daarbij heeft hij meegedeeld dat, indien de gemachtigde hieraan niet voldoet, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
De gemachtigde van eiser heeft binnen de door de rechtbank gestelde termijn van vier weken de gronden van het beroep, noch een verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden ingediend bij de rechtbank.
Het is de rechtbank niet ontgaan dat zowel bij faxbericht van 7 januari 2003 (met twee bijlagen), ingekomen ter griffie van deze rechtbank 7 januari 2003, alsmede bij schrijven van 7 januari 2003 (met twee bijlagen) en ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 8 januari 2003, de gronden van het beroep worden kenbaar gemaakt.
Uit deze stukken kan worden opgemaakt dat het aanvullend beroepschrift van 24 december 2002 per faxbericht is toegezonden aan de rechtbank Maastricht, Sector Kanton, Locatie Heerlen, onder vermelding van dossier: GPW 020510 / fg. Bij schrijven van 6 januari 2003 heeft de griffier van de rechtbank Maastricht, Sector Kanton, Locatie Heerlen de gemachtigde van eiser doen weten:
“Onder terugzending van uw faxbericht van 24 december 2002, bericht ik U dat de kantonrechter alhier in de onderhavige zaak een eindbeslissing heeft gegeven die onherroepelijk is. Naar ik uit de tekst van Uw brief meen te begrijpen heeft de betrekking op een procedure die aanhangig is bij de sector bestuursrecht.”.
De gemachtigde van eiser verzoek de rechtbank om het opgestelde aanvullend beroepschrift van 24 december 2002 in behandeling te nemen, een en ander gelet op de doorzendplicht en dat het schrijven van 24 december 2002 binnen de gestelde termijn van vier weken is verzonden.
De rechtbank leest in het verzoek van de gemachtigde van eiser dat toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:15 van de Awb luidt:
“1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
3. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.”.
Zoals de rechtbank hierboven reeds heeft aangegeven is bij schrijven van 3 december 2002 door de gemachtigde van eiser bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, een voorlopig beroepschrift ingediend, gericht tegen een beslissing op bezwaar van verweerder van 25 oktober 2002. Gesteld nog gebleken is dat het opgesteld voorlopig beroepschrift van 3 december 2002 is ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter. Voorts merkt de rechtbank nog op dat de kantonrechter géén administratieve rechter is, zodat op de sector kanton geen doorzendplicht berust. Een beroep op artikel 6:15 van de Awb treft geen doel.
Bij schrijven van 6 december 2002 heeft de griffier van de rechtbank Maastricht, Sector Bestuursrecht, de gemachtigde van eiser de ontvangst van het voorlopig beroepschrift bevestigd en voorts de gemachtigde van eiser -onder meer- doen weten bij verdere correspondentie altijd bovenstaand registratienummer te vermelden, in casu: AWB 2002/1816 WW V. De rechtbank constateert dat het schrijven van de gemachtigde van eiser van 24 december 2002 niet is verzonden naar het opgegeven correspondentie-adres zoals dat is meegedeeld bij schrijven van 6 december 2002 en voorts dat geen gebruik is gemaakt van het procedurenummer zoals hiervoor is aangegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het risico van een dergelijke handelswijze geheel voor rekening van de gemachtigde van eiser en is het aanvullend beroepschrift eerst dan ingekomen ter griffie van deze rechtbank, sector bestuursrecht, op 7 januari 2003, derhalve niet binnen de gestelde termijn, zoals meegedeeld in het aangetekend schrijven van 6 december 2002.
Gelet op de hiervoor genoemde bepalingen van de Awb en de Procesregeling bestuursrecht wordt het beroep van eiser, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
II. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. R.C.A.M. Philippart in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2003
w.g. ESJM Naebers w.g. Philippart
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 9 januari 2003
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van verzet open bij de rechtbank Maastricht.
De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij de indiening van het verzetschrift kan de indiener vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.