Vonnis : 21 mei 2003
Zaaknummer : 76977 / HA ZA 02-730
De rechtbank Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Mevrouw Z. ],
wonende te Maastricht,
eiseres,
procureur mr. N.M.I. Bastiaans;
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels.
1. Het verdere verloop van de procedure
In vervolg op het tussenvonnis van 19 december 2002 heeft [Eiseres] twee getuigen doen horen, onder wie zichzelf. Aegon heeft in contra-enquête eveneens twee getuigen doen horen.
Ten slotte hebben partijen andermaal vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 De rechtbank stelt voorop dat in dezen artikel 185 Wegenverkeerswet van toepassing is. In een geval als het onderhavige, waarbij geen sprake is van overmacht aan de zijde van de automobilist, kan door de fietser verhaal op de eigenaar van de auto, en diens WAM-assuradeur, worden gezocht. Daarbij zal op grond van de in artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde billijkheid ten minste 50% van de schade ten laste van de eigenaar van de auto, of diens WAM-assuradeur, moeten worden gebracht (HR 28-2-1992, NJ 1993, 566). Vervolgens zal nog moeten worden nagegaan of wellicht naar de maatstaven van die bepaling meer dan 50% van de schade ten laste van de automobilist dient te komen, hetzij omdat diens gedragingen in verhouding tot die van de fietser voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen (causaliteitsafweging), hetzij omdat de in die bepaling bedoelde billijkheid, gelet op alle omstandigheden van het geval, zulks eist (extra billijkheidscorrectie).
2.2 Bij tussenvonnis van 19 december 2002 is [Eiseres] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat Aegon voor meer dan 50% aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het verkeersongeval. Bij nadere beschouwing had het naar het oordeel van de rechtbank meer in de rede gelegen Aegon te belasten met het bewijs van "eigen schuld" aan de zijde van [Eiseres]. In het onderhavige geval heeft de bewijslastverdeling, althans in deze aanleg, echter geen invloed op de waardering van de getuigenverklaringen en op de vaststelling van de toedracht van het ongeval, zodat de rechtbank dit punt verder kan laten rusten.
2.3 Over de toedracht van het ongeval zijn vier getuigen gehoord. Het betreft [Eiseres], [H. ]L.]", mevrouw [H. ] (de bestuurster van de door Aegon tegen aansprakelijkheid verzekerde personenauto) en mevrouw [D. ] (passagiere in de door [H. ] bestuurde auto). De getuigen hebben, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Op 11 april 2001 reed ik iets na het middaguur op de Veldstraat te Maastricht. Het was koud, regenachtig en winderig weer. Er was sprake van een zware motregen, maar het zicht was goed. Ik wilde linksaf slaan de Walravenstraat in om mijn zoontje van school te halen. Voordat ik dat deed keek ik achterom. Op een afstand van ongeveer 30 à 35 meter achter mij zag ik een blauwe auto. Ik herinner mij nog goed dat ik twee vrouwen in de auto zag zitten met hun gezichten naar elkaar toegewend. Ik herinner mij niks bijzonders over de snelheid van de auto. De auto kwam op dat moment net van de rotonde af. Ik toon u een schets die ik van situatie heb gemaakt en op uw verzoek schets ik de positie van de auto en mijzelf op het moment van de botsing, het punt waar ik mijn hand uitstak, het punt waar ik omkeek en de positie van de auto op het moment dat ik omkeek. (…...) Tussen het punt waarop ik omkeek en het punt waarop ik mijn hand uitstak zal maximaal twee meter liggen.
Op het moment dat ik werd aangereden, bevond ik mij al op de linkerkant van de Veldstraat. Ook de auto bevond zich op de linkerweghelft. Mijn fiets en ik werden aan de linkerkant frontaal geschept door de auto. De botsing kwam voor mij zonder vooraankondiging: er werd niet getoeterd en ik had geen piepende banden gehoord. Ik kwam met mijn linkerzijde op de motorkap terecht en daarna op het wegdek. Ik zag mijn fiets nog door de lucht vliegen en verloor daarna het bewustzijn.
Ik fietste niet hard en ik vervoerde niets. Ik stak mijn hand uit om aan te geven dat ik naar links wilde. In dit soort situaties doe ik dat altijd.
(...…)
De afstand van de rotonde tot de Walravenstraat schat ik op ongeveer 45 a 50 meter. Over de breedte van de Veldstraat kan ik zeggen dat deze breed genoeg is voor twee auto's.
Op 11 april 2001 fietste ik ten tijde van het ongeval op de Veldstraat.
(...…)
Voordat het ongeval plaats vond had ik de fietser en de auto nog niet gezien. Pas nadat ik ''boem'' hoorde keek ik die richting op en zag de fietster op de grond liggen en de auto stilstaan. Ik bevond mij toen op ongeveer 10 meter afstand, twee keer de lengte van deze zittingszaal. Zowel de fietster als de auto bevonden zich op de linkerweghelft (...…). Ik merk erbij op dat de weg daar heel breed is. Er kunnen daar op dat punt wel vier auto's langs elkaar.
(...…)
Op 11 april 2001 reed ik met mijn collega [Mevrouw D. ] als bestuurster in de auto die betrokken was bij het ongeval met mevrouw [Eiseres]. Ik weet niet hoe de straat heette waar het ongeval gebeurde, al was ik daar al vaker met de auto geweest. Ik had juist een rotonde verlaten en wilde de doorgaande weg vervolgen. Ik zal ongeveer 30 km per uur hebben gereden. Zodra ik van de rotonde afkwam zag ik aan de rechterkant van de weg een vrouw fietsen. De afstand tussen mijn auto en de fietster zal op dat moment ongeveer 30 meter zijn geweest. Ik vond dat de vrouw hard fietste en wilde haar inhalen. Tijdens het inhalen sloeg zij plotseling linksaf. Ik weet zeker dat zij haar hand niet heeft uitgestoken. Ik weet dat zo zeker omdat ik haar zag. Ik was niet in gesprek of afgeleid of iets dergelijks. (...…) Ik heb de vrouw niet zien omkijken. De afstand tussen de rotonde en de plek van het ongeval schat ik op ongeveer 50 meter.
Wat betreft het weer zeg ik dat het juist zachtjes begon te regenen, maar het was niet zo erg dat ik er mijn ruitenwissers voor moest aandoen. Mijn lichten had ik niet aan.
Wat betreft de botsing zelf herinner ik mij dat de voorbumper van mijn auto ter hoogte van haar achterwiel was toen zij naar links ging. Ik heb toen nog geprobeerd haar te ontwijken door naar links te sturen. Ik heb niet geclaxonneerd, daar ging het allemaal te snel voor. Het uitwijken zelf gebeurde over een afstand van, naar ik schat, 3 meter, ongeveer de helft van de breedte van de straat. Ik raakte met de voorkant van mijn auto de zijkant van de fiets en de fietster. De klap zelf was niet zo hard, maar die tegen het raam wel. De fietster knalde namelijk met haar hoofd tegen de voorruit. (...…) Iets voor de botsing heb ik geremd. Ik probeerde eerst uit te wijken en toen duwde ik op de rem.
(…...)
Ik merk nog op dat ik vond dat de fietster nogal onbenullig fietste, heel gehaast en waggelig. Een beetje heen en weer.
(...…)
Ik weet nog dat ik de auto in de derde versnelling had staan toen ik de rotonde opreed. Dat verklaart ook waarom ik maar 30 reed. Ik was wel aan het optrekken.
(…...)
Aanvankelijk reed ik ongeveer 30 km, na het uitwijken zal dit ongeveer 20 zijn geweest, maar na het remmen nog minder.
(...…)
Ik reed op 11 april 2001 mee met mevrouw [H. ] die de auto bestuurde.
Het moet een paar minuten na twaalf uur zijn geweest want wij hebben om twaalf uur pauze en gingen even naar mijn huis om de hond uit te laten. Vanaf de rotonde reden wij rechtdoor en al direct nadat wij van de rotonde af kwamen zag ik aan de rechterkant mevrouw [Eiseres] fietsen. Haar manier van fietsen viel mij op: zij ging vrij hard en ging zwabberend over de weg. Ik weet niet meer of ik daarover iets tegen [H. ] heb gezegd. Het zal best zo kunnen zijn dat [H. ] en ik gepraat hebben, maar wij letten wel op de weg. (…...) Het kan ook best zo zijn dat wij toen zwegen. Ik heb als bijrijder de gewoonte mee te kijken. Ik heb niet gezien dat [Eiseres] haar hand uitstak of omkeek. Ik sluit uit dat ze dat gedaan heeft anders had ik dat wel gezien.
Op het moment dat de auto ter hoogte van de fiets kwam ging [Eiseres] naar links. De reactie van [H. ] was afremmen en naar links sturen. We hadden geen hoge snelheid want trokken net op na de rotonde, die ongeveer 50 meter daarvoor ligt. Het was dus niet zo dat de auto slipte. Ik schat de snelheid op 30, hooguit 40. De fietster werd aan haar linkerkant geraakt door de voorkant van de auto. Dat was op het midden van de linkerrijbaan. Mevrouw [Eiseres] belandde op de voorruit van de auto en daarna op de grond. (...…)
Het was gewoon, droog weer. Pas na het ongeval is het gaan regenen.
(...…)
2.4 [Eiseres] heeft als getuige verklaard dat zij voordat zij naar links afsloeg heeft omgekeken en duidelijk richting heeft aangegeven door haar linkerarm uit te steken. Tegenover de verklaring van [Eiseres] staan de verklaringen van [H. ] en [D. ], die beiden hebben verklaard er zeker van te zijn dat [Eiseres] haar hand niet heeft uitgestoken. De verklaring van [D. ], die anders dan [Eiseres] en [H. ] geen hoofdrol heeft vervuld bij het ongeval, acht de rechtbank op dit punt doorslaggevend. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat [Eiseres] verzuimd heeft alvorens af te slaan richting aan te geven. Te meer aangezien zowel [H. ] als [D. ] hebben verkaard [Eiseres] te hebben gezien voordat en op het moment dat zij afsloeg, kan niet gezegd worden dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden als [Eiseres] haar arm wel had uitgestoken. De verkeersfout van [Eiseres] is derhalve een relevante omstandigheid bij de bepaling van ieders bijdrage aan het ontstaan van het ongeval.
2.5 Daartegenover staat het weggedrag van [H. ]. [H. ] heeft naar eigen zeggen [Eiseres] al zien fietsen kort nadat [H. ] met haar auto de rotonde verliet en de Veldstraat op reed. [H. ] verklaart dat haar opviel dat [Eiseres] "onbenullig", "heel gehaast" en "waggelig" fietste. [D. ] omschrijft het als "hard" en "zwabberend". Voorts is vast komen te staan dat [H. ]s inhaalmanoeuvre plaatsvond kort voor de t-splitsing (op links) met de Gerard Walravenstraat. Naar het oordeel van de rechtbank had van [H. ] gelet op deze beide genoemde omstandigheden een aanmerkelijk grotere behoedzaamheid mogen worden verwacht dan door haar betracht. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat, naar van algemene bekendheid is, fietsers nogal eens verzuimen bij het afslaan richting aan te geven. Automobilisten dienen zich daar bij hun rijgedrag in de nabijheid van splitsingen zoveel als redelijkerwijze mogelijk is op in te stellen. Als het al verantwoord kon worden geacht voor [H. ] om de volgens haar waggelig fietsende [Eiseres] op enkele meters voor de t-splitsing in te halen, dan had [H. ] in ieder geval maatregelen moeten nemen om het risico van een aanrijding bij het inhalen te verkleinen. Niet gebleken is echter dat [H. ] dergelijke maatregelen heeft getroffen. Zo heeft zij niet geclaxonneerd en is evenmin gebleken dat zij voorafgaand aan het inhalen vaart (volgens getuige [D. ] 30 à 40 km/u) heeft geminderd. Daarbij komt dat uit de getuigenverklaringen en de overgelegde schetsen geconcludeerd moet worden dat [H. ] op het moment dat zij werd geconfronteerd met de afslaande [Eiseres], en uitweek naar links, niet tevens onmiddellijk krachtig heeft geremd. Ook deze omstandigheid moet geacht worden in relevante mate te hebben bijgedragen aan het ongeval.
2.6 De rechtbank is, alle omstandigheden van het ongeval in aanmerking genomen, van oordeel dat de aan [Eiseres] toe te rekenen omstandigheden voor 25% hebben bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en de schade en de aan [H. ] toe te rekenen omstandigheden voor 75%.
2.7 De rechtbank ziet, gelet op alle relevante omstandigheden, geen aanleiding om op die verdeling een billijkheidscorrectie toe te passen.
2.8 Het voorgaande brengt met zich dat Aegon voor 75% aansprakelijk is. De gevraagde verklaring voor recht en de gevorderde veroordeling zal in die zin worden toegewezen.
2.9 Gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld (Aegon heeft aansprakelijkheid erkend tot 50%), zullen de kosten worden gecompenseerd als navermeld.
verklaart voor recht dat Aegon voor 75% aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het verkeersongeval dat op 11 april 2001 heeft plaatsgevonden tussen [Eiseres] en [H. ];
veroordeelt Aegon om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiseres] te vergoeden 75% van de schade ontstaan ten gevolge van het voornoemde verkeersongeval d.d. 11 april 2001, zowel in materiële als in immateriële zin, welke schade nader zal worden opgemaakt bij staat en zal worden vereffend volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2001, althans - indien dat later is - vanaf de dag dat de schade zich heeft voorgedaan, tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van het geding aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en ter openbare terechtzitting van 21 mei 2003 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.