ECLI:NL:RBMAA:2003:AF6905

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
31 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005647-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld aan overlijden door nalatigheid tijdens klimsport

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 31 maart 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verantwoordelijk werd gehouden voor het overlijden van een klimmer tijdens een klimactiviteit. De verdachte, die optrad als zekeraar, heeft op 28 augustus 2002 in het klimcentrum Rocca te Gulpen grove nalatigheid vertoond. Tijdens het zekeren van de klimmer heeft hij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen, waardoor de klimmer ongezekerd viel en fatale verwondingen opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet recht onder de klimmer is gebleven, geen zicht heeft gehouden op de klimmer en zich met andere zaken heeft beziggehouden, wat leidde tot het losmaken van het zekertouw zonder te verifiëren of de klimmer veilig beneden was. De rechtbank heeft de schuld van de verdachte als aanmerkelijk beoordeeld, maar niet als grove schuld, gezien zijn intentie om hulp te bieden aan een andere klimmer die in problemen verkeerde. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ingrijpende gevolgen van het delict voor zowel de nabestaanden van het slachtoffer als voor de verdachte zelf.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005647-02
Datum uitspraak: 31 maart 2003
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum/plaats],
wonende te [woonplaats/adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari en 17 maart 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 augustus 2002 te Gulpen, gemeente Gulpen - Wittem, op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum Rocca aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 6 tot 8 meter, in elk geval op aanzienlijk hoogte, van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van die [slachtoffer], grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:
- niet recht onder die [slachtoffer] te blijven, en/of
- het klimtouw waaraan die [slachtoffer] zich bevond, niet strak te houden, maar dit touw in lussen op de grond te laten vallen, en/of
- geen zicht te houden op die [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, klimmer, en/of
- zich met andere zaken bezig houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en/of
- het touw dat vast zat aan zijn, verdachtes, gordel los te maken voordat hij, verdachte, zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten meergenoemde [slachtoffer], al beneden was,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en/of na het moment waarop [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat meergenoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een veelvoud van fracturen en/of grote inwendige bloeding, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 augustus 2002 te Gulpen, gemeente Gulpen - Wittem, op het moment dat [slachtoffer] in een klimwand in het klimcentrum Rocca aan het klimmen was en zich op een aanzienlijk hoogte van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van die [slachtoffer], aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig heeft gehandeld door:
- niet recht onder die [slachtoffer] te blijven,
- geen zicht te houden op die [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, klimmer, en
- zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en
- het touw dat vast zat aan zijn, verdachtes, gordel los te maken voordat hij, verdachte, zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten meergenoemde [slachtoffer], al beneden was,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en na het moment waarop [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat meergenoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een veelvoud van fracturen en grote inwendige bloedingen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Nadere overweging met betrekking tot de bewezenverklaring
In verband met de bewezenverklaring overweegt de rechtbank als volgt:
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting, bezien in verband met de inhoud van het dossier, is het navolgende komen vast te staan:
- op 28 augustus 2002 bevonden zowel de verdachte als het latere slachtoffer [slachtoffer] zich in de klimhal 'Rocca' te Gulpen om gezamenlijk de klimsport te beoefenen;
- na een pauze te hebben genomen, hebben verdachte en [slachtoffer] in de loop van de avond het klimmen hervat; [slachtoffer] maakte een start met het klimmen van de route 6a; verdachte nam op zich [slachtoffer] te zekeren;
- het door beiden gebruikte klimtouw vertoonde geen gebreken en was aan [slachtoffer]' zijde conform de voorschriften bevestigd; gedurende de eerste meters die [slachtoffer] is geklommen, was hij ook in andere opzichten goed gezekerd; feiten of omstandigheden die reden geven om daaraan te twijfelen zijn de rechtbank althans niet gebleken;
- links naast verdachte (kijkend in de richting van de klimmuur) werd geklommen door [getuige A], die werd gezekerd door mw. [getuige B]; nadat [getuige A] de bovenkant van de klimmuur had bereikt, ontstond een probleem bij het afdalen, in die zin dat het door [getuige B] gebruikte zekeringshulpmiddel (gri-gri) niet goed functioneerde, althans bij de bediening problemen opleverde;
- [getuige B], die over weinig klimervaring beschikte, lukte het niet om het probleem zelfstandig op te lossen; desgevraagd is daarop een in de hal aanwezige klimster, mw. [getuige C], hulp gaan bieden;
- onder meer uit de verklaring van [getuige C] zelf blijkt, dat zij het probleem rond de gri-gri niet onmiddellijk en volledig heeft kunnen oplossen; [getuige C] heeft daarop verdachte verzocht om hulp te bieden;
- verdachte was al voordat door [getuige C] hulp werd geboden op de hoogte van het probleem met de gri-gri; hij merkte vervolgens - naar eigen zeggen - dat het [getuige C] niet lukte om het probleem op te lossen; deze constatering, in combinatie met het verzoek om hulp van [getuige C], was voor verdachte aanleiding om te besluiten daadwerkelijk hulp te gaan bieden;
- verdachte heeft zich daarop naar links begeven, in de richting van [getuige B] en [getuige C] en is zo in een positie niet langer recht onder die van [slachtoffer] terecht gekomen;
- verdachte is vervolgens enige tijd bezig geweest met het verlenen van hulp aan [getuige B]; verdachte zelf heeft aangegeven dat hij daar een minuut mee bezig is geweest; de rechtbank gaat ervan uit dat het zeker niet minder is geweest, waarschijnlijk méér, gelet op de omstandigheid dat verdachte bij het afdalen van [getuige A] betrokken is gebleven tot na het moment dat deze beneden was;
- voorafgaand aan en op het moment dat verdachte hulp is gaan bieden aan [getuige B] heeft hij op geen enkele wijze, mondeling of anderszins, [slachtoffer] op de hoogte gebracht van zijn voornemen om daadwerkelijk hulp te gaan bieden; evenmin heeft hij hierover op een later moment met [slachtoffer] gecommuniceerd;
- naar verdachte heeft verklaard, heeft hij, vanaf het moment dat hij daadwerkelijk hulp ging bieden en zich naar links begaf, niet langer zicht gehouden op [slachtoffer] en was hij ook in alle andere opzichten niet langer bewust bezig met het zekeren van [slachtoffer]; deze verklaring sluit aan op hetgeen getuigen hebben verklaard - met name: dat zij niet hebben waargenomen dat verdachte, toen hij hulp bood aan [getuige B], (ook) bezig was met het zekeren van [slachtoffer];
- toen [getuige A] eenmaal beneden was, heeft verdachte het touw dat [slachtoffer] zekerde losgemaakt van zijn eigen klimgordel en het uiteinde van het touw in zijn hand gehouden;
- vlak daarna - verdachte spreekt over een minuut of minder en de verklaringen van getuigen geven geen reden om daaraan te twijfelen - is [slachtoffer] ongezekerd uit de klimmuur gevallen; het uiteinde van het touw is daardoor uit de handen van verdachte gerukt, waarna [slachtoffer] op de vloer van de klimhal is gevallen;
- naar verdachte heeft verklaard heeft hij zich pas op dat moment weer gerealiseerd dat hij - voordat hij [getuige B] ging helpen - bezig was met het zekeren van [slachtoffer]; deze verklaring vindt steun in hetgeen getuigen hebben verklaard - met name: dat zij niet hebben waargenomen dat verdachte, na het verlenen van de hulp aan [getuige B], het zekeren van [slachtoffer] zichtbaar heeft hervat;
- de val heeft bij [slachtoffer] een veelvoud aan fracturen en grote inwendige bloedingen veroorzaakt, waaraan deze - uiteindelijk - is overleden.
Door zijn optreden zoals geschetst, in het licht van de omstandigheden zoals vermeld en zoals hierna nog nader te vermelden, draagt verdachte naar het oordeel van de rechtbank schuld aan het overlijden van [slachtoffer].
Verdachte erkent ook schuld te dragen aan het overlijden van [slachtoffer], met name, zoals de rechtbank begrijpt, doordat hij vlak voor diens val het klimtouw heeft losgemaakt van zijn gordel. Verdachte verklaart dat hij dat uit een automatisme heeft gedaan, volgend op het 'uitgeklommen' zijn van [getuige A]. In verdachtes visie draagt zijn eerdere optreden - kort samengevat: het bieden van hulp aan [getuige B], waardoor hij niet langer zicht heeft gehouden op [slachtoffer] - niet, of althans veel minder, bij aan zijn schuld aan het overlijden van [slachtoffer].
De rechtbank kan zich met deze opvatting niet verenigen. Zij is van oordeel dat verdachtes schuld met name is gelegen in de omstandigheid dat verdachte zich naar links heeft begeven, zodoende niet langer recht onder [slachtoffer] is gebleven en zich met andere zaken dan het zekeren van [slachtoffer] is gaan bezig houden en aldus doende alle aandacht voor het zekeren van [slachtoffer] heeft verloren. Dat verdachte uiteindelijk het klimtouw van zijn gordel heeft losgemaakt, draagt eveneens bij aan zijn schuld, maar is naar het oordeel van de rechtbank het eindpunt van een proces dat als geheel verdachtes schuld constitueert.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de klimsport, zoals die door verdachte en [slachtoffer] werd beoefend, zeer gevaarlijk is. Met het oog op de veiligheid van de klimmer moet daarom van klimmer én zekeraar worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan bij het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten.
De mate waarin een en ander het geval is, is tot op zekere hoogte afhankelijk van de concrete omstandigheden, zoals de moeilijkheidsgraad van de te klimmen route en de ervaring van klimmer en zekeraar. Onder bepaalde omstandigheden is denkbaar dat de zekeraar niet exclusief bezig is met zijn taak, maar - bijvoorbeeld - (ook) een gesprek voert met derden. Voorwaarde is echter dat de goede uitoefening van de taak als zekeraar daardoor niet in het gedrang komt.
Niet acceptabel is in dit verband dat deze 'andere' activiteiten ertoe leiden dat de zekeraar zijn primaire taak - voor kortere of langere tijd - geheel uit het oog verliest. Inherent aan het beoefenen van de klimsport is immers dat de klimmer - onvermijdelijk, wellicht zelfs beoogd - bepaalde risico's neemt, terwijl juist de zekeraar op dat moment de garantie vormt voor de veiligheid van de klimmer. Daarom moet van de zekeraar worden verwacht dat deze onder alle omstandigheden in staat is om zijn taak naar behoren te vervullen, waarbij deze ook rekening dient te houden met onverwachte gebeurtenissen, zoals het plotseling en zonder vooraankondiging uit de muur vallen van de klimmer.
Verdachte, die bij herhaling heeft verklaard dat hij een ervaren klimmer én zekeraar is, was zonder twijfel met deze eisen bekend en kon zich daarnaar zonder meer gedragen. Niettemin heeft verdachte niet aan deze eisen voldaan.
De rechtbank laat in dit verband in het midden of - zoals verdachte heeft gesteld - [getuige A] zich in een levensgevaarlijke situatie bevond, als gevolg van de kennelijk haperende dan wel foutief bediende gri-gri. Ook als dat het geval zou zijn geweest, kan verdachte worden verweten dat hij, bij het bieden van de hulp, zijn taak als zekeraar voor enige tijd geheel heeft verzaakt.
Evenmin acht de rechtbank relevant of verdachte het klimtouw heeft losgekoppeld uit een 'automatisme' of, anders gezegd, onder invloed van een zogenaamde 'capture', zoals van de zijde van verdachte is gesteld, althans als een reële mogelijkheid is geopperd. In dit verband is zijdens verdachte verwezen naar de brief d.d. 6 februari 2003 van prof. dr. W.A. Wagenaar aan verdachtes raadsman. Ook als sprake zou zijn geweest van een 'capture', neemt dat verdachtes schuld niet weg noch vermindert het deze. Veeleer kan verdachte in dat geval worden verweten dat hij, met veronachtzaming van zijn primaire taak als zekeraar, zo intensief en langdurig hulp heeft geboden aan [getuige B] dat een dergelijke 'capture' mogelijk was. Met verdachtes taak als zekeraar verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet gedrag op basis van 'skill based learning', waarvan in de eerder genoemde brief van prof. Wagenaar sprake is. Het zekeren van een klimmer is veeleer een activiteit die te allen tijde bewust moet worden verricht.
Verdachte draagt derhalve schuld aan het overlijden van [slachtoffer]. Meer in het bijzonder is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onvoorzichtigheid (gelet op de wijze waarop en de mate waarin hulp is geboden aan [getuige B]) in nauw verband met nalatigheid en onachtzaamheid (gelet op het volledige verlies van de aandacht voor het zekeren van [slachtoffer] dat daarmee gepaard is gegaan).
In verband met de omvang van de schuld overweegt de rechtbank dat deze mede wordt bepaald door de vereiste zorgvuldigheid bij het naleven van de toepasselijke norm. In het voorgaande heeft de rechtbank overwogen dat bij het beoefenen van de klimsport van de zekeraar een hoge mate van zorgvuldigheid mag worden verwacht. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachtes schuld als aanmerkelijk moet worden beoordeeld. De rechtbank laat daarbij meewegen dat verdachtes optreden werd ingegeven door de - kennelijke - wil om anderen behulpzaam te zijn in een - kennelijk - benarde situatie. Alleen deze omstandigheid verhindert naar het oordeel van de rechtbank dat moet worden gesproken van grove schuld.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat verdachte in de tenlastelegging wordt verweten dat hij het klimtouw niet voortdurend strak heeft gehouden, maar dat niet is komen vast te staan of en zo ja, in welke mate dat inderdaad het geval is geweest en tot welke gevolgen het heeft geleid. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte derhalve vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn,
voorzien en strafbaar gesteld artikel 307 Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening gehouden met:
- de aard en de omvang van het verwijt dat verdachte terzake het overlijden van [slachtoffer] kan worden gemaakt,
- de ingrijpende gevolgen van het bewezenverklaarde voor de nabestaanden van het slachtoffer.
Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op het wettelijke strafmaximum, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend is.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de ingrijpende gevolgen die het feit voor de verdachte heeft gehad en nog zal hebben;
- de houding van verdachte ten opzichte van het delict.
Beide omstandigheden tezamen leiden de rechtbank tot het oordeel dat de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
De op te leggen straf is - behalve op voormelde artikelen - gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN;
- beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. R.M.M. Kleijkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Ekermans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 maart 2003, zijnde de griffier buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.