Vonnis : 19 maart 2003
Zaaknummer : 73116 / HA ZA 02-220
De rechtbank Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R.S. AUTOCLEANING B.V.,
gevestigd te Heerlen,
appellante in principaal appèl,
geïntimeerde in incidenteel appèl
procureur mr. G.J.A.F. Beulen;
de stichting
STICHTING VERVROEGD UITTREDEN UIT DE METAAL- & TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde in principaal appèl,
appellante in incidenteel appèl,
procureur mr. J.J.M. Goumans.
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar de vonnissen van de kantonrechter te Heerlen van 1 november 2000, 18 april 2001 en 12 december 2001, gewezen onder zaak/rolnummer 66071 cv 99-3471 tussen principaal appellante en incidenteel geïntimeerde, verder te noemen "R.S. Autocleaning", als gedaagde en principaal geïntimeerde en incidenteel appellante, verder te noemen "de Stichting", als eiseres. Genoemde vonnissen zijn in kopie aan deze uitspraak gehecht.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.1 R.S. Autocleaning is bij dagvaarding van 11 februari 2002, derhalve tijdig, bij deze rechtbank in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 12 december 2001. Zij heeft vervolgens een memorie van grieven genomen.
2.2 De Stichting heeft een memorie van antwoord in het principaal appèl, tevens memorie van grieven in het incidenteel appèl genomen, waarbij zij producties heeft overgelegd. R.S. Autocleaning heeft vervolgens in het incidenteel appèl geconcludeerd voor antwoord. Een nadere akte van de zijde van de Stichting is door de rolrechter geweigerd.
2.3 Ten slotte heeft R.S. Autocleaning vonnis op het rechtbankdossier gevraagd. Namens de Stichting zijn geen rolhandelingen meer verricht. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.4 Door R.S. Autocleaning zijn de stukken van de procedure in eerste aanleg overgelegd.
3. Het geschil, de grieven en de vorderingen in appèl
3.1 R.S. Autocleaning legt zich, volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister, toe op het schoonmaken, reinigen en poetsen van gebruikte personen- en bedrijfswagens. R.S. Autocleaning zelf spreekt van het reconditioneren van auto's.
3.2 De Stichting stelt zich op het standpunt dat R.S. Autocleaning is aan te merken als een werkgever in de zin van de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst Vervroegd Uitreden uit de Metaalnijverheid (hierna te noemen: "CAO-SVUM") en in 1997 werkzaamheden heeft verricht zoals omschreven in artikel 1 D sub 12 van genoemde CAO. Op grond daarvan heeft de Stichting R.S. Autocleaning op 15 februari 1997 een werkgeversbijdrage in rekening gebracht van f 1.187,43, gevolgd door een bijdrageheffing van f 4.573,02 op 16 mei 1997.
3.3 R.S. Autocleaning weigert deze bijdragen, alsmede de haar door de Stichting in rekening gebrachte boete, rente en buitengerechtelijke invorderingskosten, te voldoen, stellende dat zij niet onder de werkingssfeer van de CAO valt.
3.4 De Stichting heeft hierin niet berust en heeft R.S. Autocleaning voor de kantonrechter te Heerlen gedagvaard en, na eiswijziging bij repliek, gevorderd dat, bij vonnis voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
R.S. Autocleaning wordt veroordeeld tot betaling aan de Stichting van een bedrag van f 6.673,48, vermeerderd met de wettelijke rente over f 1.187,43 vanaf 29 april 1997, alsmede over f 4.573,02 vanaf 25 juli 1997, tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
voor recht wordt verklaard dat R.S. Autocleaning als werkgever valt onder de werkingssfeer van de CAO voor het Carrosseriebedrijf en derhalve uit dien hoofde door de Stichting opgelegde premies en heffing voor de bij haar in dienst zijnde werknemers verschuldigd is;
zulks met veroordeling van R.S. Autocleaning in de kosten van het geding.
3.5 De kantonrechter heeft zowel de primaire als de subsidiaire vordering de Stichting toegewezen, met veroordeling van R.S. Autocleaning in de proceskosten.
3.6 R.S. Autocleaning en de Stichting kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn daartegen bij deze rechtbank in appèl gekomen.
3.7 In het principaal appèl heeft R.S. Autocleaning de volgende grieven aangevoerd:
grief 1
Ten onrechte passeert de kantonrechter de stelling van R.S. Autocleaning dat in 1994 anders is geoordeeld.
grief 2
Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat de Stichting is geslaagd in haar bewijsopdracht.
3.8 De Stichting heeft in het incidenteel appèl, zakelijk weergegeven en naar de rechtbank verstaat, de volgende grieven aangevoerd:
grief 1
De kantonrechter miskent in zijn vonnis van 12 december 2001 dat de CAO SVUM - artikel 1 onder E juncto 2 en 3 - de grondslag vormt voor de verschuldigdheid van - onder meer - werkgeversbijdragen door R.S. Autocleaning aan de Stichting.
grief 2
De CAO Carrosseriebedrijven is niet - per definitie - de grondslag voor de door R.S. Autocleaning verschuldigde werkgeversbijdragen.
grief 3
Ten onrechte heeft de kantonrechter niet voor recht verklaard dat de CAO Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf op R.S. Autocleaning van toepassing is.
grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de CAO Carrosseriebedrijf de grondslag is voor de verschuldigdheid door R.S. Autocleaning van werkgeversbijdragen.
grief 5
Ten onrechte heeft de kantonrechter als maatstaf gehanteerd of de door hem genoemde werkzaamheden wassen, herstellen of onderhouden "een wezenlijk bestanddeel" vormen van de bedrijfsactiviteiten van R.S. Autocleaning.
3.9 De grieven zijn door R.S. Autocleaning en de Stichting afzonderlijk toegelicht. Voor de betwisting van de grieven wordt verwezen naar de memories van antwoord.
3.10 In principaal appèl heeft R.S. Autocleaning gevorderd dat de rechtbank het vonnis van de kantonrechter van 12 december 2001 vernietigt en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de Stichting alsnog afwijst.
3.11 In incidenteel appèl heeft de Stichting gevorderd dat de rechtbank de vonnissen van de kantonrechter zal bevestigen, met dien verstande dat, zakelijk weergegeven, voor recht wordt verklaard dat R.S. Autocleaning als werkgever valt onder de werkingssfeer van de CAO voor het Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf, dat de rechtbank haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart en dat R.S. Autocleaning wordt veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep.
4. De beoordeling in principaal en incidenteel appèl
4.1 Met grief 1 beklaagt R.S. Autocleaning zich erover dat de kantonrechter in het onderhavige geschil anders heeft geoordeeld dan in de door haar bij conclusie van antwoord overgelegde vonnissen is gebeurd. Het betreft:
- een vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 11 november 1994, gewezen tussen een werkneemster als eiseres en de heer [S.], handelende onder de naam R.S. Autocleaning als gedaagde, waarin overwogen wordt dat de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf niet op [S.] van toepassing is en de daarop gebaseerde vordering van de werkneemster wordt afgewezen;
- een vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 12 september 1997, gewezen tussen de stichting Stichting Opleidings- en ontwikkelingsfonds Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf als eiseres en voornoemde [S.] als gedaagde, waarin wordt overwogen dat de bedrijfsactiviteiten van [S.] niet vallen onder de werkingssfeer van de CAO Stichting Opleidings- en ontwikkelingsfonds Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf en de door eiseres gevorderde bijdrage van f 724,42 wordt afgewezen;
- een vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 12 september 1997, gewezen tussen de stichting Stichting Fonds voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf als eiseres en voornoemde [S.] als gedaagde, waarin wordt overwogen dat de bedrijfsactiviteiten van [S.] niet vallen onder de werkingssfeer van de CAO Fonds voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf en de door eiseres gevorderde bijdrage van f 263,42 wordt afgewezen.
4.2 Aan R.S. Autocleaning kan worden toegegeven dat de problematiek die in bedoelde zaken speelde grote gelijkenis vertoont met die in de onderhavige zaak. Nog daargelaten hetgeen de Stichting heeft gesteld omtrent de (on)mogelijkheden van appèl tegen de door R.S. Autocleaning bedoelde vonnissen, geldt echter dat de kantonrechter terecht heeft overwogen (reeds bij tussenvonnis van 1 november 2000) dat daaraan tussen de hier optredende partijen, welke niet dezelfde zijn als de partijen in bedoelde zaken, geen gezag van gewijsde toekomt. Afgezien daarvan zal het verschil in beoordeling hebben kunnen samenhangen met het door partijen gevoerde debat, met verschillen in de onderwerp van geschil vormende CAO's en met de omstandigheid dat in de onderhavige zaak, kennelijk anders dan in de andere zaken, bewijslevering en een gerechtelijke plaatsopneming heeft plaatsgehad. Dat met de onderhavige zaak bedragen worden gevorderd die reeds eerder zijn afgewezen, is gesteld noch gebleken. Van een bis in idem-situatie is, anders dan R.S. Autocleaning stelt, derhalve geen sprake.
4.3 De eerste grief van R.S. Autocleaning kan gelet op het voorgaande niet slagen.
4.4 Met haar tweede grief richt R.S. Autocleaning zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de Stichting is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Tegen de toelating van de Stichting tot bewijslevering en de inhoud van de bewijsopdracht hebben R.S. Autocleaning noch de Stichting grieven aangevoerd. Deze bewijsopdracht, gegeven bij tussenvonnis van 1 november 2000, luidde dat de Stichting werd toegelaten te bewijzen 'dat de bedrijfsactiviteiten van R.S. Autocleaning vallen onder de begripsomschrijvingen "wassen, herstellen of onderhouden" van de ten processe bedoelde CAO's, en dat die werkzaamheden een wezenlijk bestanddeel van die activiteiten vormen'.
4.5 De betreffende CAO's zijn de CAO-SVUM, de CAO voor het Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf en de CAO voor het Carrosseriebedrijf. Laatstbedoelde CAO zal hier, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, buiten beschouwing kunnen blijven.
4.6 De CAO-SVUM, door de Stichting gedeeltelijk overgelegd, bepaalt dat een werkgever in de metaal- en technische bedrijfstakken aan de Stichting bijdragen verschuldigd is. Onder een dergelijke werkgever wordt blijkens artikel 1 onder E en onder D sub 1, 6, en 12 van die CAO onder meer verstaan, kort samengevat, de werkgever bij wie overwegend werkzaamheden worden verricht in de metaal en technische bedrijfstakken (voorheen genoemd metaalnijverheid), waaronder de bedrijfstakken carrosseriebedrijf, metaalbewerkingsbedrijf en motorvoertuigen- en tweewielerbedrijf. Onder laatstbedoelde bedrijfstak valt volgens de CAO-SVUM mede het herstellen, veranderen, onderhouden, monteren, reviseren of vervangen van een of meer onderdelen of van delen daarvan van motorvoertuigen en het stallen en wassen van motorvoertuigen. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichting op grond van de CAO-SVUM van daaronder ressorterende werkgevers bijdragen kan heffen als in dit geding van R.S. Autocleaning gevorderd.
4.7 De vraag waar het in deze zaak om draait is derhalve of in het bedrijf van R.S. Autocleaning overwegend werkzaamheden worden verricht die onder een of meer van de bedrijfstakken vallen als in de CAO-SVUM bedoeld.
4.8 Onbetwist is dat in het handelsregister als hoofdactiviteit van R.S. Autocleaning staat vermeld "autowasserij" en als bedrijfsomschrijving (naar de rechtbank aanneemt ontleend aan haar statuten) "het schoonmaken, het reinigen en het poetsen van gebruikte personen- en bedrijfswagens". Bij conclusie van dupliek in eerste aanleg heeft R.S. Autocleaning gesteld de volgende werkzaamheden aan de haar toevertrouwde auto's als te verrichten:
- wassen;
- krassen uit de lak polijsten;
- uitdeuken zonder spuiten;
- lichte overige beschadigingen bijwerken;
- uitzuigen van de hele auto;
- interieur deels demonteren, reinigen en behandelen met verzorgingsmiddelen, en vervolgens weer monteren;
- ruiten met speciale middelen reinigen;
- auto cleaneren en in de autowas zetten;
- banden met siliconen beschermen;
- overige rubber- c.q. kunststofonderdelen met speciale middelen schoonmaken en beschermen;
- motor reinigen en voorzien van beschermlaag;
- etc.;
welke werkzaamheden R.S. Autocleaning samenvat onder de noemer "reconditioneren" van auto's.
4.9 Nadat de directeur van R.S. Autocleaning en twee medewerkers van een aan de Stichting gelieerde stichting als getuigen waren gehoord, heeft de kantonrechter in het kader van een gerechtelijke plaatsopneming het bedrijf van R.S. Autocleaning bezocht. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter de Stichting geslaagd geoordeeld in het haar opgedragen bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank is de kantonrechter op goede gronden tot deze slotsom gekomen. De getuigenverklaringen, waaronder in het bijzonder die van de directeur van R.S. Autocleaning, de aan het proces-verbaal van gerechtelijke plaatsopneming gehechte "poetswijzers" en de door de Stichting bij conclusie na enquête overgelegde foto van een reclamebord van R.S. Autocleaning, leiden naar het oordeel van de rechtbank onontkomelijk tot de conclusie dat R.S. Autocleaning haar bedrijf maakt van werkzaamheden die omschreven kunnen worden als wassen, onderhouden en herstellen van (delen van) auto's. De in de vorige rechtsoverweging opgesomde activiteiten van R.S. Autocleaning zijn bovendien zonder uitzondering onder te brengen onder een of meer van de begrippen wassen, onderhouden en herstellen. Nu gesteld noch gebleken is dat R.S. Autocleaning ook andere activiteiten van betekenis verricht, geldt bovendien dat het wassen, onderhouden en herstellen, in de woorden van het probandum van het tussenvonnis van 1 november 2000, een wezenlijk onderdeel vormen van de activiteiten van R.S. Autocleaning.
4.10 Met deze laatste vaststelling moet tevens geconcludeerd worden dat de werknemers van R.S. Autocleaning overwegend werkzaamheden uitoefenen zoals die worden uitgeoefend in de hiervoor sub 4.6 bedoelde, in de CAO-SVUM genoemde en omschreven, bedrijfstakken.
4.11 Conclusie na het voorgaande is dat ook grief 2 faalt.
4.12 De eerste vier grieven van de Stichting hebben betrekking op de door de kantonrechter gegeven grondslag voor de verschuldigdheid van de aan de Stichting toegewezen bedragen en op de door de kantonrechter uitgesproken verklaring voor recht. Ten aanzien van die verklaring voor recht geldt dat deze, gelet op het subsidiaire karakter van dat deel van de vordering van de Stichting en de toewijzing van haar primaire vordering, achterwege had dienen te blijven.
4.13 Dat de kantonrechter niet voor recht heeft verklaard dat R.S. Autocleaning valt onder de werkingssfeer van de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf, is echter reeds daarom terecht, omdat de Stichting een dergelijke verklaring voor recht in eerste aanleg niet heeft gevraagd. Bij wijziging van eis is immers slechts (subsidiair) gevorderd voor recht te verklaren dat R.S. Autocleaning als werkgever valt onder de werkingssfeer van de CAO voor het Carrosseriebedrijf en derhalve uit dien hoofde door SVUM opgelegde premies en heffing voor de bij haar in dienst zijnde werknemers verschuldigd is. Een andere verklaring voor recht is niet gevraagd.
4.14 In hoger beroep heeft de Stichting haar eis, enigszins terloops, gewijzigd in die zin dat zij, naar de rechtbank begrijpt in plaats van de subsidiaire vordering in eerste aanleg, alsnog een dergelijke verklaring voor recht vraagt. R.S. Autocleaning heeft zich tegen deze eiswijziging niet verzet en heeft bij memorie van antwoord opgemerkt dat, indien al enige CAO van toepassing is, hetgeen zij betwist, het haar om het even is welke van de door de Stichting genoemde CAO's dat is.
4.15 De incidentele grieven treffen in zoverre doel dat de rechtbank het eindvonnis van de kantonrechter wat betreft de - ook volgens de Stichting - ten onrechte uitgesproken verklaring voor recht zal vernietigen. Voor toewijzing van een verklaring voor recht als door de Stichting in hoger beroep gevraagd ziet de rechtbank, mede gezien de betwisting door R.S. Autocleaning, geen grond. Daartoe is redengevend dat de Stichting aan haar betalingsvordering ten grondslag heeft gelegd dat de CAO-SVUM op R.S. Autocleaning van toepassing is en dat de betalingsverplichting van R.S. Autocleaning uit die CAO-SVUM voortvloeit. Welk belang de Stichting heeft bij een verklaring voor recht dat R.S. Autocleaning als werkgever (tevens) valt onder de werkingssfeer van de CAO voor het Motorvoertuigen en Tweewielerbedrijf, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien.
4.16 De door de Stichting aangevoerde grieven behoeven, mede gelet op de beslissing ten aanzien van het principaal appèl, geen nadere bespreking.
voorts in het principaal en het incidenteel appèl
4.17 Al het vorenstaande brengt met zich dat de beslis-sing van de kan-ton-rech-ter zal worden bekrachtigd, met dien verstande dat de verklaring voor recht zal worden afgewezen.
4.18 R.S. Autocleaning zal in het principaal appèl als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten van het incidenteel appèl zullen, gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld, worden gecompenseerd als navermeld.
in het principaal en het incidenteel appèl
vernietigt het op 12 december 2001 tussen partijen onder zaak/rolnummer 66071 cv 99-3471 gewezen vonnis van de kantonrechter te Heerlen, doch uitsluitend voor zover daarbij de subsidiair door de Stichting gevraagde verklaring voor recht is toegewezen, en, opnieuw rechtdoende, wijst dat onderdeel van de vordering af;
bekrachtigt, voorzover nodig met wijziging en aanvulling van gronden, het op 12 december 2001 tussen partijen onder zaak/rolnummer 66071 cv 99-3471 gewezen vonnis van de kantonrechter te Heerlen voor het overige;
voorts in het principaal appèl
veroordeelt R.S. Autocleaning in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Stichting begroot op €Euro 193,- aan griffierecht en Euro€ 496,50 voor salaris procureur;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
voorts in het incidenteel appèl
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Bergmans, vice-president, De Kort, rechter, en Bregonje, rechter-plaatsvervanger, en ter openbare terechtzitting van 19 maart 2003 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.