ECLI:NL:RBMAA:2003:AF6043

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
45154 / HA ZA 99-2
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Casparie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschap van goederen

Op 26 februari 2003 heeft de Rechtbank Maastricht een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen twee ex-echtgenoten. De zaak betreft de wijziging van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft voldaan aan zijn bewijsopdracht om aan te tonen dat hij de vrouw meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld om haar toebedeelde roerende zaken mee te nemen. De rechtbank oordeelt dat de man de vrouw niet voldoende heeft geïnformeerd over de inboedelgoederen die aan haar toekwamen, en dat hij deze zaken ten onrechte heeft weggegeven zonder haar toestemming.

De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschap van goederen herzien. De man is veroordeeld om een bedrag van € 48.781,37 aan de vrouw te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Dit bedrag is gebaseerd op de waardering van de onroerende en roerende zaken die aan beide partijen zijn toebedeeld. De rechtbank heeft de verdeling van de goederen zoals vastgelegd in de huwelijkse voorwaarden van 14 december 1995 aangepast, waarbij de man wordt geacht te veel te hebben ontvangen en de vrouw een compensatie moet betalen om de overbedeling ongedaan te maken.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is een belangrijke uitspraak in het kader van het personen- en familierecht, met name met betrekking tot de verdeling van goederen na een echtscheiding.

Uitspraak

Vonnis : 26 februari 2003
Zaaknummer : 45154 / HA ZA 99-2
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [O.]
eiseres,
procureur mr. A.M.B.J. Derks-Höppener(toevoeging);
tegen:
[gedaagde],
wonende te [U.],
Gedaagde,
procureur mr. J.J.T. Paulissen(toevoeging).
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter voldoening aan de hem in het tussenvonnis van 19 april 2001 verstrekte bewijsopdracht heeft de man, nadat een eerder vastgesteld tijdstip voor verhoor is geannuleerd omdat partijen in termen van regeling waren, op 28 augustus 2002 zichzelf en de vrouw als getuigen doen horen. De vrouw heeft van contra-enquête afgezien. Van deze getuigenverhoren is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevinden.
De man heeft vervolgens een conclusie na enquête genomen.
Daarop heeft ook de vrouw een conclusie na enquête genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1
Bij voormeld tussenvonnis, waarbij de rechtbank volhardt, heeft zij de man opgedragen te bewijzen dat hij de vrouw meerdere malen uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld de aan haar toebedeelde roerende zaken, behorende tot de huishoudelijke inboedel mee te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet geslaagd is in het leveren van het bewijs.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
De man heeft verklaard dat op de dag dat de vrouw haar spullen uit de echtelijke woning heeft opgehaald, hij heeft geconstateerd dat er nog een aantal inboedelgoederen in de echtelijke woning waren achtergebleven. Volgens de onweersproken stelling van de vrouw waren daar zaken bij waarvan in de door de notaris opgemaakte akte vermeld stond dat die aan haar toevielen. De rechtbank acht dit aannemelijk nu de vrouw hiertoe nog, zonder tegenspraak van de man, heeft verklaard: "mijn ex had tevoren tegen mij gezegd welke inboedelgoederen ik mee kon nemen en welke niet " en de verklaringen van de vrouw en de man overeenstemmen ter zake het circa een maand later opgehaalde slaapkamer ameublement.
Nu de man in dit kader tevens de verklaring van de vrouw, dat hij haar niet meer heeft gevraagd of gemaand om de haar (volgens de notariële akte) toekomende zaken te komen ophalen, heeft bevestigd en te dien aanzien heeft gesteld te hebben aangenomen dat de vrouw op die zaken geen prijs meer stelde en deze zaken vervolgens in december 1997, toen hij de woning leeg en ontruimd moest opleveren door een rommelmarktbedrijf heeft laten ophalen, volgt hieruit dat hij derhalve de vrouw niet meerdere malen uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld de aan haar toebedeelde roerende zaken, behorende tot de huishoudelijke inboedel mee te nemen.
In het licht hiervan gaat de rechtbank ook voorbij aan de bewering van de man dat de vrouw (destijds) heeft geweigerd het bankstel met tafel, alsmede een wasdroger en videorecorder, die tesamen voor een bedrag van fl. 11.600,-- in de akte waren opgenomen, mee te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in het verlengde hiervan dat geen gewicht moet worden toegekend aan zijn aanbod om de vrouw thans nog de secretaire plus stoel, de tv merk Philips en de stereo-installatie te laten toekomen. Te dier zake kan immers aangenomen worden dat de vrouw intussen vervangende meubelstukken hiervoor heeft aangeschaft en daarom niet meer in dit aanbod is geïnteresseerd.
2.2
Uit hetgeen ter zake de aan de vrouw, volgens de notariële akte van 14 december 1995, toege-scheiden inboedelgoederen in de tussenvonnissen van 24 augustus 2000, respectievelijk 19 april 2001 is overwogen, volgt dat aangenomen moet worden dat de vrouw van die zaken ongeveer de helft heeft ontvangen en dat die zaken in december 1995 een waarde vertegenwoordigden van fl. 17.000,--. Nu uitgangspunt is dat de in de akte van 14 december 1995 opgenomen verdeling nietig is, zou de vrouw de helft van die waarde wegens overbedeling aan de man moeten voldoen, ware het niet dat de man de andere helft van de inboedelgoederen onder zich heeft gehouden en vervolgens ten onrechte heeft weggegeven. Naar het oordeel van de rechtbank dient de man derhalve in het licht van het bepaalde in artikel 1:164 BW dit bedrag, zijnde fl. 17.000,-- aan de gemeenschap te vergoeden en dient dit bedrag na te zijn ingebracht weer tussen partijen verdeeld te worden.
Feitelijk betekent een en ander dat de vrouw voor de ontvangen inboedel de somma van (fl. 17.000,--: 2 =) fl. 8.500,-- aan de man moet voldoen om de overbedeling teniet te doen en dat zij vervolgens dit bedrag weer van de man ontvangt wegens het ongedaanmaken van de benadeling van de gemeen-schap, waardoor een en ander over en weer eindigt in een nuloptie. De rechtbank is verder in verband hiermee van oordeel dat, nu in genoemde tussenvonnissen is opgemerkt dat de herverdeling dient te geschieden conform het bepaalde in de artikelen 3:197 BW en 3:198 BW, die feitelijke verdeling als in de akte is opgetekend in stand kan blijven en dat de waardetoekenning van de vermogensbestand-delen gewijzigd moet worden waardoor, met in acht name van hetgeen hierboven is overwogen, de aanpassing van de verdeling er als volgt komt uit te zien:
2.3
Aan de man is de (inmiddels vervreemde) echtelijke woning toebedeeld ter waarde van fl. 270.000,--;
aan de man is tevens toebedeeld de op de woning drukkende hypotheek ad fl. 68.000,--;
aan de man is tenslotte toebedeeld de auto, een Renault Clio, ter waarde van fl. 13.000,--.
Deze posten maken dat de man voor een bedrag van fl. 215.000,-- is overbedeeld en dat hij de helft van dit bedrag ofwel fl. 107.500,-- (€ 48.781,37) aan de vrouw dient te voldoen om het teveel ont-vangene ongedaan te maken.
De rechtbank zal, onder aanpassing en wijziging van de akte van huwelijkse voorwaarden van 14 december 1995, ter zake de onverdeelde gemeenschap van partijen aldus beslissen.
2.4
De man heeft in zijn conclusie na enquête gesteld dat hij ernstig gedupeerd wordt indien de vorderingen van de vrouw toegewezen worden. Hij heeft, naar hij stelt, indertijd en tijdens het getuigenverhoor naar eer en geweten gehandeld, waardoor hij nu, aangezien hij nog maar via een bescheiden WAO-uitkering inkomen geniet en dus geen vermogen meer kan opbouwen, dreigt financieel geruïneerd te raken. Dit temeer nu de vrouw conservatoir beslag heeft doen leggen op de gelden die de man heeft gestort onder Nationale Nederlanden met het oog op zijn oudedagsvoor-ziening.
De rechtbank ziet niet in op welke gronden de vorderingen van de vrouw gematigd toegewezen zouden moeten worden. Zeker niet nu de, naar aanleiding van het omzetten van de huwelijks-gemeenschap in een huwelijk zonder gemeenschap, opgemaakte verdeelakte op grond van betrachte onredelijkheid en onbillijkheid bij de verdeling nietig is bevonden en aangenomen kan worden dat, wanneer de verdeling had plaatsgevonden op de wijze waarop die had behoren plaats te vinden, de man ook niet in staat zou zijn geweest een bedrag, als thans gedaan, te beleggen.
2.5
Partijen zijn ex-echtelieden. Op grond hiervan zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna in het dictum zal worden aangegeven.
3. De uitspraak
De rechtbank:
Wijzigt de in de akte van huwelijkse voorwaarden de dato 14 december 1995 opgenomen verdeling in die zin dat de feitelijke toedeling van de roerende en onroerende zaken, zoals die is geschied, gehandhaafd blijft als in de akte voorzien doch dat vanwege de aangepaste waar-dering van de vermogensbestanddelen de man thans wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van € 48.781,37 ( ofwel fl.107.500,--), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Casparie, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op 26 februari 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
LD/CD
HM/NV